ECLI:NL:RBAMS:2022:7936

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
13/299402-21 (A), 13/246151-21 (B), 13/343213-21 (C),
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en wapenbezit in Amsterdam en Almere

Op 28 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij een steek- en schietincident op 9 augustus 2021 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft achtervolgd en met vuurwapens heeft beschoten, waarna hij het slachtoffer met een mes in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van vuurwapens op de dag van de poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie in andere zaken. De verdachte is zwakbegaafd en heeft een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat door de rechtbank is meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld en bevolen dat hij van overheidswege wordt verpleegd, naast een gevangenisstraf van twee jaren voor de bewezen feiten. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen straf wordt opgelegd voor het dragen van een machete, gezien de geringe ernst van dat feit in vergelijking met de andere gepleegde misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
ÁG313062528244\È
G313062528244
Parketnummers: 13/299402-21 (A), 13/246151-21 (B), 13/343213-21 (C),
15/760017-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 28 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen B. en C. onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de zitting van 14 april 2022 gevoegd bij zaak A. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de terechtzitting –kort gezegd– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
met betrekking tot zaak A:
1. medeplegen van poging tot moord, dan wel poging tot doodslag op [slachtoffer] op 9 augustus 2021 in Amsterdam. Subsidiair is dit als medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade tenlastegelegd. Meer subsidiair is dit als medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade tenlastegelegd;
2. medeplegen van het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens en munitie op 9 augustus 2021 in Amsterdam;
3. medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 3 november 2021 in Hoorn.
met betrekking tot zaak B, zoals gewijzigd ter terechtzitting:
medeplegen van het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens in de periode van 1 april 2021 tot en met 7 juni 2021 in Almere;
medeplegen van het voorhanden hebben van munitie in de periode van 1 april 2021 tot en met 7 juni 2021 in Almere;
met betrekking tot zaak C:
het dragen van een wapen, te weten een machete, op 20 augustus 2021 in Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Zaak A
De politie krijgt in de middag van 9 augustus 2021 een melding van een schietpartij aan de [adres 2] in Amsterdam. De verbalisanten die ter plaatse komen, treffen het slachtoffer, [slachtoffer] , met verwondingen aan. Vervolgens zijn camerabeelden van de omgeving uitgekeken. Daarop is te zien dat het slachtoffer en twee andere personen (NN1 en NN2) achterna worden gezeten door drie personen. Twee daarvan lopen (NN3 en NN5) en één fietst (NN4). Uit het dossier komt als mogelijke aanleiding naar voren dat het slachtoffer en NN1 als eerste met vuurwapens op NN5 hebben proberen te schieten. In het politieonderzoek is rekening gehouden met het scenario dat sprake was van een treffen tussen de rivaliserende drillrapgroepen ‘ [naam 1] ) en ‘ [naam 2] .
Verschillende verbalisanten herkennen [medeverdachte 1] (NN1), [medeverdachte 2] (NN2), [medeverdachte 3] (NN3), [verdachte] (NN4) en [medeverdachte 4] (NN5) op de (in het dossier gevoegde) camerabeelden. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij op de beelden ‘NN4’ is.
Verdachte wordt vervolgens op 3 november 2021 aangehouden in een woning in Hoorn. Nadat de politie aan de voorzijde van de woning de deur verbreekt en er ‘politie’ wordt geroepen, wordt waargenomen dat er uit het dakraam een tasje wordt gegooid, dat in de dakgoot blijft steken en waaruit vervolgens – naar later blijkt – een vuurwapen valt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit tasje naar buiten heeft gegooid en dat het vuurwapen van hem was.
Zaak B
Tijdens de aanhouding (in een andere zaak) van een neef van verdachte, [naam 3] , op 7 juni 2021 in een woning in Almere, zijn in de slaapkamer van deze neef twee omgebouwde gas/alarmpistolen met daarin bijbehorende munitie aangetroffen. Verdachte verbleef op dat moment ook in deze slaapkamer en op één van de wapens is zijn DNA aangetroffen.
Zaak C
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 20 augustus 2021 in Amsterdam een machete heeft gedragen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd volgens een schriftelijk requisitoir. Kort weergegeven acht zij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] , zoals primair ten laste gelegd onder feit 1 in zaak A. Op basis van de beelden en de daaruit voortvloeiende herkenningen kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] is gevolgd door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en verdachte. [slachtoffer] is eerst beschoten door [medeverdachte 3] , vervolgens door [medeverdachte 4] . Verdachte heeft [slachtoffer] tot slot gestoken. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde (het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op de dag van de poging tot doodslag op [slachtoffer] ). Vastgesteld kan worden dat er die dag door verdachte en zijn mededaders in ieder geval één werkend vuurwapen is gebruikt, het slachtoffer [slachtoffer] heeft immers een schotwond. Maar de vraag is wat voor soort wapen is gebruikt. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat het gebruikte wapen van categorie III is geweest. Er is weliswaar enkele dagen na het schietincident een wapen van categorie III in de boxgang van de flat [naam flat] aangetroffen met daarop DNA van verdachte, maar onduidelijk is wanneer verdachte dit wapen voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie te Hoorn, onder feit 3 ten laste gelegd, kan worden bewezen. Van medeplegen was geen sprake.
De twee feiten zoals die in zaak B ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen. Op één van de vuurwapens is DNA van verdachte aangetroffen en beide wapens (aangetroffen met daarin munitie) lagen op een toegankelijke plek in de slaapkamer waar verdachte en zijn neef op dat moment sliepen.
Ook het feit zoals dat in zaak C ten laste is gelegd kan bewezen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer] heeft proberen te stoppen, maar dat hij hierbij geen mes of ander wapen heeft gebruikt en dat hij ook geen mes of wapen bij zich had. Hij heeft verder verklaard niet bekend te zijn met het feit dat zijn vermeende mededaders vuurwapens bij zich droegen.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde, nu verdachte niet als medepleger van het schieten op slachtoffer [slachtoffer] kan worden beschouwd en er onvoldoende bewijs is dat verdachte met een mes heeft gestoken. Zij heeft in dat kader ook aangevoerd dat niet vaststaat dat er daadwerkelijk door de medeverdachten van verdachte is geschoten, onder meer gelet op het feit dat er geen hulzen zijn aangetroffen op de plaats delict. Het letsel van [slachtoffer] zou eerder kunnen zijn ontstaan.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het onderdeel ‘voorbedachten rade’ en het feit, mits alleen het steken bewezen wordt verklaard, te kwalificeren als poging tot zware mishandeling.
Indien verdachte ook voor het medeplegen van het schieten zou worden veroordeeld, dan refereert de raadsvrouw zich voor wat betreft de kwalificatie van dat feit aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte dient verder te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat wapenbezit op de ten laste gelegde datum niet kan worden bewezen. Het ten laste gelegde in zaak B kan evenmin worden bewezen, wegens het ontbreken van wetenschap van en beschikkingsmacht over de aangetroffen wapens en munitie. De raadsvrouw heeft zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het vuurwapenbezit zoals ten laste gelegd in zaak A onder feit 3, met dien verstande dat van medeplegen geen sprake is, en het dragen van de machete (zaak C).
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op 9 augustus 2021
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het voorhanden hebben van een of meer vuurwapen(s) van categorie III en munitie van categorie III op 9 augustus 2021 niet is bewezen. Verdachte wordt vrijgesproken van feit 2 in zaak A.
Medeplegen van poging doodslag
De rechtbank stelt aan de hand van de onderzoeksresultaten in het dossier vast dat [slachtoffer] op 9 augustus 2021 met vuurwapens is beschoten en dat hij vervolgens met een mes in zijn rug is gestoken. Uit de letselverklaring van het slachtoffer blijkt dat hij daarbij een schotwond (in- en uitschot) in zijn rechter knie heeft opgelopen en een steekverwonding in de lage onderrug (rechts) van 8 centimeter. [slachtoffer] heeft verklaard deze (schot en -steek)verwondingen bij hetzelfde incident op 9 augustus 2021 te hebben opgelopen.
Uit de (beschrijving van de) camerabeelden volgt dat de geweldshandelingen die tot dit letsel hebben geleid zich hebben afgespeeld op een terrein gelegen tussen de flatgebouwen aan de [adres 2] in Amsterdam. [slachtoffer] is daar, nadat hij enige tijd daarvoor door twee medeverdachten te voet en door verdachte op een fiets is achtervolgd, voor het eerst onder vuur genomen door medeverdachte [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft op een afstand van 1,5 à 2 meter, met uitgestrekte arm met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten. Vrijwel direct daarna is de weg rennende [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte 4] beschoten. Verdachte is van zijn fiets gestapt en vervolgens achter de rennende [slachtoffer] aangerend, naar eigen zeggen om de vluchtende [slachtoffer] te stoppen.
In de beschrijving van de camerabeelden staat dat verdachte richting [slachtoffer] rende en een stekende beweging naar hem maakte, die deze, naar het lijkt, net kon ontwijken. [slachtoffer] rende verder langs geparkeerde auto’s met verdachte er achteraan en er wordt gezien dat verdachte van nabij wederom een stekende beweging maakt in de rugstreek van [slachtoffer] . Verbalisanten hebben het vermoeden dat hij dan daadwerkelijk wordt gestoken.
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat er één persoon met een mes bij de geparkeerde auto’s stekende bewegingen richting het slachtoffer maakte.
Getuige [naam 5] heeft bij de politie verklaard dat er een dikke jongen was die een groot kapmes droeg en getuige [naam 6] heeft verklaard dat er een jongen in een wit jack was met een mes.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat, en zo blijkt ook uit de camerabeelden, hij degene was met een wit jack en een forser postuur dan de andere betrokkenen.
De rechtbank vindt gelet hierop de verklaring van verdachte dat hij geen mes bij zich had en niet heeft gestoken ongeloofwaardig. Zijn verklaring wordt daarom op dit punt terzijde geschoven. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte degene is die [slachtoffer] , nadat deze door medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] was beschoten, in zijn rug heeft gestoken. De rechtbank heeft -anders dan door de raadsvrouw betoogd- geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen door de verbalisanten op de camerabeelden, voor wat betreft hun beschrijving van de ‘stekende bewegingen’. Dat een andere verbalisant in zijn beschrijving van de camerabeelden het niet over stekende bewegingen heeft, maar het onduidelijk vindt wat er precies gebeurt, is daartoe onvoldoende. Dat [slachtoffer] zelf niet wist dat en door wie hij was gestoken is tot slot gelet op de situatie waarin hij zich bevond niet verwonderlijk. Hij was op de vlucht en werd meermaals beschoten en van achteren werd er op hem ingestoken. Het is mogelijk dat hij als gevolg van de adrenaline die bij hem is vrijgekomen niet heeft gemerkt dat hij met een mes in zijn rug werd gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit de camerabeelden blijkt immers dat zij gezamenlijk en in wisselende samenstelling de achtervolging op [slachtoffer] hebben ingezet en vervolgd. Vervolgens hebben zij achtereenvolgend meerdere malen op [slachtoffer] geschoten en hem gestoken. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte niet wist dat medeverdachten met vuurwapens waren bewapend. Verdachte heeft verklaard schoten te hebben gehoord. De rechtbank heeft daarnaast tijdens het bekijken van de camerabeelden ter zitting op de beelden waargenomen dat verdachte met zijn gezicht gericht naar medeverdachte [medeverdachte 4] en [slachtoffer] stond op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 4] (ogenschijnlijk) een vuurwapen op [slachtoffer] richtte en schoot. Verdachte heeft zich op geen enkel moment aan de situatie proberen te onttrekken, ook niet nadat medeverdachte [medeverdachte 4] had geschoten. Verdachte heeft zich in plaats daarvan meteen in de strijd geworpen door richting [slachtoffer] te rennen, hem achterna te rennen en te naderen en hem vervolgens opzettelijk met een mes in zijn bovenlichaam te steken. Er is alles bij elkaar genomen sprake geweest van een gezamenlijke aanval op het slachtoffer en verdachte heeft daar een wezenlijke bijdrage aan geleverd.
De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte en zijn mededaders als medeplegen van een poging tot doodslag. Verdachte heeft, door [slachtoffer] al rennend in zijn rug te steken nadat [slachtoffer] al door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] was beschoten, minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Door hem in die situatie in zijn rug en nabij vitale organen te steken, heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] letsel zou bekomen waardoor hij zou komen te overlijden bewust aanvaard.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen dat verdachte (of zijn medeverdachten) met voorbedachten rade hebben gehandeld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Voorhanden hebben vuurwapen en munitie op 3 november 2021 te Hoorn
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat het ten laste gelegde onder feit 3 in zaak A is bewezen. Verdachte wordt vrijgesproken van het onderdeel ‘medeplegen’.
Voorhanden hebben vuurwapen en munitie op 7 juni 2021 te Almere
De rechtbank acht het – anders dan de verdediging – bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen dat in de kamer van zijn neef op het bureau is aangetroffen en dat dit vuurwapen zich ook in de machtssfeer van verdachte bevond. Redengevend hiervoor is het volgende.
Op het omgebouwde gaspistool dat tussen kledingstukken op het bureau lag is DNA-materiaal aangetroffen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met het uit dit aangetroffen DNA-materiaal bepaalde DNA-profiel.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een wapen en dat hij een maand of twee geleden een keer een wapen heeft aangeraakt en dat het mogelijk dit wapen zou kunnen zijn, ongeloofwaardig. Hij is immers pas gaan verklaren op het moment dat hij werd geconfronteerd met zijn DNA-profiel dat werd aangetroffen op het wapen, terwijl hij zich eerder nog heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft verder niet verklaard bij wie, waar en wanneer hij het wapen zou hebben aangeraakt. De rechtbank schuift zijn verklaring daarom terzijde. Het feit dat verdachte in de kamer sliep waar het vuurwapen met bijbehorende munitie is aangetroffen met daarop zijn DNA-profiel is naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor het bewijs van het voorhanden hebben ervan, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte het wapen samen met zijn neef voorhanden heeft gehad. Het wapen lag immers in de slaapkamer van zijn neef, terwijl het wapen is gevonden op de plek op het bureau die zijn neef desgevraagd een politieagent aanwees als plek waar zijn identiteitsdocumenten zouden liggen. De rechtbank leidt daaruit af dat ook de neef van verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het voorhanden hebben van het omgebouwde gaspistool met bijbehorende munitie, zoals aangetroffen in de kledingkast. Dat wapen lag in de slaapkamer van zijn neef, tussen kleding en niet in het zicht en op dit wapen werd geen DNA van verdachte aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van dit wapen en de daarbij behorende munitie.
Dragen van machete
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat het ten laste gelegde in zaak C is bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, te weten op de [adres 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij en zijn mededaders
- van zeer dichtbij met een vuurwapen in de knie van voornoemde [slachtoffer] hebben geschoten en
- van zeer dichtbij met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] hebben geschoten en
- met een mes in de rug van voornoemde [slachtoffer] hebben gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
op 3 november 2021 te Hoorn een doorgeladen wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model 315 auto, kaliber 6.35 mm, en munitie van categorie III, te weten een patroon, merk Fabrique national, kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander een doorgeladen wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een doorgeladen omgebouwd gas/alarmpistool, van het merk Zoraki, type M906-TD, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie patronen, van het kaliber 7,65 mm browning (volmantel rondneus) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
op 20 augustus 2021 te Amsterdam een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel van terbeschikkingstelling

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir, kort weergegeven gevorderd dat verdachte, met toepassing van het volwassenstrafrecht, voor de door haar in zaak A onder 1 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en tbs met dwangverpleging.
Voor het ten laste gelegde onder zaak C, een overtreding, heeft de officier van justitie geen straf gevorderd, maar zich op het standpunt gesteld dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan worden toegepast.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring, niet het strafdoel van de vergelding het zwaarst te laten weten en rekening te houden met de nog jonge leeftijd van verdachte. De verdediging verzoekt om die reden een gevangenisstraf met een voorwaardelijk strafdeel op te leggen als een stok achter de deur, waarbij het onvoorwaardelijke deel zo beperkt mogelijk dient te blijven. Verder heeft de verdediging verzocht om, wanneer tot eenzelfde bewezenverklaring en kwalificatie voor het schiet- en steekincident wordt gekomen als bij medeverdachte [medeverdachte 3] , ten aanzien van de hoogte van de straf aansluiting te zoeken bij het vonnis van medeverdachte [medeverdachte 3]
Indien de rechtbank de oplegging van de gevorderde tbs-maatregel overweegt, doet de raadsvrouw het voorwaardelijk verzoek om de rapporteurs van het PBC-rapport als deskundigen op de zitting te horen. Het opleggen van een tbs-maatregel gaat volgens de raadsvrouw veel te ver en is niet eens als mogelijkheid benoemd in de rapportages. De verdediging had deze vordering niet kunnen voorzien en op basis van de rapportages kan niet worden vastgesteld dat aan de vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Met name kan het recidive gevaar en het gevaar voor anderen niet op basis van de rapportages worden onderbouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich, samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dat is een buitengewoon ernstig misdrijf. Hij heeft samen met zijn mededaders het slachtoffer achtervolgd, meermalen beschoten en gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een schotwond in zijn knie en een steekverwonding onder in zijn rug opgelopen. Het geweldsincident vond plaats op klaarlichte dag, midden in een woonwijk waarbij onschuldige omstanders ongevraagd van zeer nabij met het geweld zijn geconfronteerd. Dit kan bij hen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid. Nadat het slachtoffer wegrende, na meermalen te zijn beschoten, is verdachte achter hem aangegaan, omdat hij hem wilde stoppen, zoals hij op de zitting heeft verklaard, en heeft hem gestoken. Dit neemt de rechtbank hem erg kwalijk. Verder heeft verdachte op verschillende momenten een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad en een machete gedragen. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk, ook gelet op de voorgeschiedenis van verdachte. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 december 2022 blijkt namelijk dat verdachte meermalen en vanaf zeer jeugdige leeftijd is veroordeeld voor vuurwapenbezit.
Volwassenenstrafrecht
Reclassering Nederland heeft verschillende malen geadviseerd over het al dan niet toepassen van het adolescentenstrafrecht op verdachte. In haar rapport van 5 november 2021 geeft de reclassering aan: “(…)
Echter vinden wij het zeer zorgelijk dat betrokkene opnieuw met justitie in aanraking komt wegens vuurwapenbezit en lijkt pedagogische beïnvloeding dus geen invloed meer te hebben. Eerdere plaatsingen in de JJI hebben recidive niet kunnen voorkomen. Het tegengaan van verharding lijkt bij betrokkene al niet meer aan de orde gezien de delicten die hij pleegt. Op basis van referenteninformatie en dossierinformatie schatten wij in dat plaatsing in een PI wellicht een groter 'afschrikeffect' voor betrokkene kan hebben."
De reclassering adviseert vervolgens het volwassenrecht toe te passen. In latere rapporten komt de reclassering niet terug op dit advies.
Om meer zicht te krijgen op de persoon van verdachte is persoonlijkheidsonderzoek verricht door twee deskundigen van het NIFP, psychiater J. van der Meer (rapportage van 8 april 2022) en psycholoog R.A. Sterk (rapportage van 5 april 2022). Aan het onderzoek van de psycholoog heeft verdachte slechts zeer beperkt meegewerkt, aan het onderzoek van de psychiater heeft verdachte meegewerkt in zoverre dat hij niet over de ten laste gelegde feiten wilde praten.
Uit de rapportage van de psychiater blijkt dat hoewel verdachte functioneert op zwakbegaafd tot licht verstandelijk beperkt niveau en zijn handelingsvaardigheden beperkt zijn, er eigenlijk geen ruimte meer wordt gezien voor pedagogische beïnvloeding. De deskundige ziet boven-dien meerdere mogelijke contra indicaties voor toepassing van jeugdstrafrecht en adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. De rechtbank neemt dit advies over.
Maatregel van terbeschikkingstelling
Gezien de ernst van het tenlastegelegde en aangezien eerdere interventies niet hebben geleid tot gedragsverandering adviseert de psychiater om betrokkene nader te onderzoeken tijdens een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC). Ook de psycholoog heeft, omdat verdachte slechts zeer beperkt mee heeft willen werken aan het onderzoek en vragen onbeantwoord zijn gebleven, observatie in het PBC geadviseerd.
Uit de rapportage van het PBC van 28 oktober 2022, opgesteld door L.C.S. Smallenburg, psychiater en R. Haveman, psycholoog, blijkt, zakelijk weergegeven het volgende.
Verdachte is niet bereid geweest het achterste van zijn tong te laten zien en gesprekken bleven op de oppervlakte. Hij heeft geweigerd te spreken over nagenoeg alle forensisch relevante thema’s, waaronder de huidige strafzaak, eerdere veroordelingen en drillrap. In de gesprekken toont hij zich sociaal wenselijk. In de gestructureerde setting van het PBC reageert verdachte bij tegenslagen of frustratie niet primair met agressie.
Tijdens detentie in 2021 is aan verdachte in de PI meermalen een disciplinaire straf opgelegd, onder andere wegens verbale agressie richting personeel, vechten met een medegedetineerde en het hebben van contrabande in zijn cel, waaronder messen die tot een wapen waren gemaakt. Uit de levensgeschiedenis van verdachte blijkt dat hij vanaf zijn 13e levensjaar justitiecontacten heeft en dat diverse vormen van (intensieve) begeleiding en hulpverlening zijn ingezet, waaronder multisysteemtherapie, behandeling bij FPK Inforsa, begeleiding door Spirit met Intensieve Forensische Aanpak, begeleiding door Willem Schrikker Stichting en begeleid wonen bij Multi Plus Zorg.
Ondanks de beperkingen in het onderzoek kunnen de deskundigen vaststellen dat sprake is van een verstandelijke beperking. Verdachte zit daarbij precies op de grens van zwakbegaafd-heid en licht verstandelijke beperking.
Op het gebied van de persoonlijkheidsontwikkeling worden de grootste problemen gezien. Volgens de psycholoog is sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheid. In de adolescentie is sprake geweest van een antisociale ontwikkeling die als een normoverschrijdende gedragsstoornis is geclassificeerd. Het testonderzoek wijst op forse narcistische affect afweer, een oppervlakkige gecontroleerde presentatie met onderliggend een neiging tot agressieve impulsdoorbraken. De psychiater merkt op dat de houding van verdachte als onverschillig, bagatelliserend en externaliserend is te omschrijven. Normoverschrijdende en antisociale gedragingen zijn al vanaf de vroege adolescentie zichtbaar: hij toont zich onverantwoordelijk, overtreedt regels en pleegt strafbare feiten. Verdachte vertoont nauwelijks berouw over eerdere delicten, hij kan zich niet goed verplaatsen in de ander en wekt de indruk een overwegend egocentrisch perspectief te kennen. Verder is sprake van chronisch cannabis-gebruik, ook in de PI en zelfs in het PBC scoorde hij positief op THC.
Beide deskundigen constateren dat verdachte geen inzicht heeft willen geven in zijn innerlijke belevingswereld en op forensisch relevante thema’s kon niet ingegaan worden. Hierdoor is er geen volledig verfijnd inzicht verkregen in de onderliggende persoonlijkheidsdynamiek en is een antisociale persoonlijkheidsstoornis op basis van het door hen uitgevoerde onderzoek niet geheel te onderbouwen. Met name over de mate van rijpheid en de mate van ‘verharding’ van zijn persoonlijkheid is wel het een en ander duidelijk geworden, maar ontbreekt verfijning ten gevolge van de beperkte medewerking van verdachte.
Concluderend stellen de deskundigen dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, van een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst, en zwakbegaafdheid.
De deskundigen kunnen vanwege de beperkingen van het onderzoek niet onderbouwen dat de geconstateerde problematiek doorwerking heeft in het ten laste gelegde en adviseren de feiten volledig toe te rekenen.
Ook de deskundigen van het PCB adviseren toepassing van het volwassenenstrafrecht en merken op dat verdachte verhardt in crimineel gedrag en terugkerend antisociaal gedrag laat zien.
Het is voor de deskundigen niet mogelijk om gedragskundige aanbevelingen te doen om het recidive risico te verlagen. Zij onthouden zich daarom van een advies over mogelijke interventies en juridische kaders.
In het dossier bevindt zich voorts een rapport van Reclassering Nederland van 12 april 2022 opgesteld door L. van Os. Uit het onderzoek van de reclassering komen zorgen naar voren. Omdat verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht, kan de reclassering geen verbanden leggen tussen de persoonlijke omstandigheden en de vermeende feiten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich reeds vanaf jonge leeftijd niet laat weerhouden door wet- en regelgeving. Op grond van de uitgevoerde risicoanalyse wordt het risico op recidive alsmede het risico op letselschade ingeschat als hoog.
De rechtbank heeft kennis genomen van voornoemde adviezen van de gedragsdeskundigen, neemt de bevindingen en conclusies daaruit over en komt op basis daarvan tot het volgende oordeel.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling te weten zwakbegaafdheid en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van de bewezen geachte feiten. Uit de adviezen van de deskundigen en het strafblad van verdachte blijkt van een hoog risico op recidive, waarbij opvalt dat het gedrag van verdachte escaleert. Verdachte is hierbij niet beïnvloedbaar gebleken door de talrijke vormen van begeleiding en hulpverlening die zijn ingezet. Integendeel, er lijkt sprake te zijn van verharding waarbij verdachte er niet voor terugschrikt ernstig geweld toe te passen. Verdachte heeft zich niet gevoelig getoond voor afstraffing en eerdere behandeltrajecten hebben niet geleid tot voorkoming van recidive.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de vereisten voor oplegging van de maatregel tbs die de wet daaraan stelt:
  • verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een feit waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, te weten een poging doodslag,
  • ten tijde van het begaan van dat feit was er sprake van een stoornis,
  • er is een advies van twee gedragskundigen zoals vereist in artikel 37a lid 3 Sr.
De rechtbank merkt in dat verband op, dat de omstandigheid dat de gedragskundigen geen uitspraak kunnen doen over de doorwerking van de stoornis in de te laste gelegde feiten niet maakt dat geen tbs kan worden opgelegd. De wet vereist geen causaal verband tussen stoornis en feit, voldoende is dat er sprake is van gelijktijdigheid. Op basis van de uitgebrachte adviezen bezien in het licht van het volledige dossier en verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat de stoornis en gebrekkige ontwikkeling van verdachte aanwezig waren ten tijde van het feit.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het bewezen geachte feit in zaak A onder feit 1 een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Met een minder vergaande maatregel kan niet worden volstaan, gelet op het recidive gevaar en de houding en de (justitiële) voorgeschiedenis van verdachte.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte in zaak A onder feit 1 een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank wijst af het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot horen van de PBC rapporteurs. Anders dan de verdediging heeft gesteld kan mede op basis van de uitgebrachte rapportages wel degelijk worden vastgesteld dat aan de vereisten voor oplegging van tbs is voldaan, zoals hiervoor ook is toegelicht. Ook de aanwezigheid van recidivegevaar blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit deze rapportages. De rechtbank deelt tenslotte niet het standpunt van de verdediging, dat de eis van oplegging van tbs niet voorzienbaar was voor de verdediging. Verdachte is immers ter observatie in het PBC geplaatst en zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2022, heeft de officier van justitie toen al laten weten dat zij oplegging van een tbs-maatregel passend acht.
De rechtbank acht voorts het opleggen van een gevangenisstraf van twee jaren voor de bewezen geachte feiten in zaak A onder 1 en 3 en zaak B onder 1 en 2 passend en geboden.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de negatieve ontwikkeling in zijn persoonlijk-heid vindt de rechtbank het nodig dat met de aanvang van de tbs-maatregel niet al te lang wordt gewacht. Om die reden legt zij dan ook een lagere gevangenisstraf op dan door de officier van justitie is geëist.
Beslag
Onder verdachte zijn in beslag genomen de voorwerpen vermeld op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een patroon en een pistool, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het in zaak A onder 3 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven revolver, dient eveneens onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Geen straf of maatregel
Gelet op de geringe ernst van de overtreding zoals is bewezen in zaak C, het dragen van de machete, in vergelijking met de overige gepleegde strafbare feiten (misdrijven) waarvoor aan verdachte wel een straf en maatregel zullen worden opgelegd, zal voor de overtreding geen straf of maatregel worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 7 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/760017-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 oktober 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 108 dagen met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 7 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte onder meer de TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a, 37b, 45, 47, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair en onder 3,
in zaak B onder 1 en 2 en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1, primair ten laste gelegde:
medeplegen van poging tot doodslag;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en
munitie;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Veroordeelt verdachte voor zaak A feit 1 en 3 en zaak B feit 1 en 2 tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte voor zaak A onder 1 ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • STK Revolver;
  • 1 DV Patroon;
  • 1 STK Pistool.
Bepaalt ten aanzien van het in zaak C bewezen verklaarde feit dat geen straf wordt opgelegd.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/760017-18 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2022.