ECLI:NL:RBAMS:2022:7929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
10155192 EA VERZ 22-629
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een advocaat-stagiair op verzoek van de stagiair, met toekenning van transitie- en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 29 december 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van een advocaat-stagiair, [verzoeker], tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met [verweerster] B.V. De stagiair had op 19 oktober 2022 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, die niet tussentijds opzegbaar was, op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek. De stagiair voerde aan dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, wat had geleid tot een onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie en mentale klachten aan zijn zijde. De werkgever, [verweerster], betwistte de verwijten en deed een tegenverzoek tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 6 december 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren dat de arbeidsovereenkomst ontbonden diende te worden. De rechter concludeerde dat de stagiair recht had op een billijke vergoeding en een transitievergoeding, omdat het handelen van de werkgever als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De kantonrechter wees de vorderingen van de stagiair toe, met uitzondering van de terugvordering van opleidingskosten, en veroordeelde de werkgever tot betaling van een bedrag van € 2.113,94 bruto aan de stagiair. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht – team kanton
zaaknummer: 10155192 EA VERZ 22-629
beschikking van: 29 december 2022
func.: 534

Beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. R.Ph. de Quay
t e g e n

de besloten vennootschap [verweerster] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. R.E. Verkerke

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 19 oktober 2022 een verzoek ingediend dat (primair) strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek (BW), met nevenverzoeken.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken ingediend.
Het verzoek is ter terechtzitting behandeld op 6 december 2022. [verzoeker] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde en namens [verweerster] is verschenen dhr. [naam] , eveneens vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota’s toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is beschikking gevraagd.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1995 en thans derhalve 27 jaar oud, is op 15 februari 2021 bij [verweerster] in dienst getreden als juridisch medewerker. Vanaf 1 december 2021 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden voor [verweerster] voortgezet als advocaat-stagiair en wel voltijds voor de duur van zijn stage, althans uiterlijk tot 1 juli 2025. Het salaris vanaf 1 december 2022 bedroeg € 3.850,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2.
De arbeidsovereenkomst van 8 november 2021 bevat een studiekostenbeding dat bepaalt dat [verzoeker] de kosten van zijn door [verweerster] betaalde beroepsopleiding dient terug te betalen: voor 50% indien de arbeidsovereenkomst binnen twee jaar na aanvang van de stage eindigt en voor 25% indien deze later maar voor afronding van de stage eindigt.
1.3.
Op 8 december 2021 is [verzoeker] als advocaat beëdigd.
1.4.
Op 21 december 2021 heeft [verzoeker] in een e-mail aan [naam] , directeur en enig aandeelhouder van [verweerster] (en hierna eveneens [verweerster] te noemen) geschreven:
“Ik wil je het volgende voorleggen en kan alleen maar hopen dat je het kan waarderen. Niettemin vind ik het belangrijk om te delen dat je de laatste tijd een stuk minder ontvankelijk bent voor werkoverleg en dat je toon tijdens deze gesprekken een stuk feller is. Bij ons overleg net kreeg ik het gevoel dat ik grote irritaties opwek bij jou en dat mijn vragen volstrekt ongepast waren.
Nu weet ik dat het de afgelopen tijd erg druk is geweest, en nog steeds is, en de behoefte naar welverdiende vakantie wellicht inmiddels hoog is, maar toch zou ik graag weten als de reden daarvoor elders ligt. Het kan natuurlijk ook te maken hebben met de uitkomsten van mijn eindejaarsgesprek, maar ook als dat het geval is, is het fijn voor mij om te weten.Ik hoop nogmaals dat je kan waarderen dat ik dit deel, maar ik vind het voor de werksfeer op ons kleinschalige kantoor wel belangrijk dat er een klimaat heerst waarin dit mogelijk is.”
1.5.
In reactie daarop heeft [verweerster] bevestigd dat hij het erg druk heeft en moe is.
1.6.
In een beoordelingsformulier van 14 juni 2022 met betrekking tot [verzoeker] en opgesteld door [verweerster] is een groot aantal kritiekpunten en een klein aantal sterke punten vermeld. De afsluitende opmerkingen bevatten onder meer de volgende tekst:
“ [verzoeker] is erg gevoelig. Hij heeft de neiging bokkig/nukkig te worden nu blijkt dat het juridisch handwerk hem niet zo gemakkelijk afgaat als hij voorheen -tijdens zijn studie- wellicht gewend was. Gefundeerde en opbouwende bedoelde kritiek op achterblijvende prestaties ziet hij als een persoonlijke aanval en wordt afgedaan als minder werkplezier, geen goede sfeer op kantoor en andere omstandigheden die buiten [verzoeker] zijn gelegen. Het zou opportuun zijn als [verzoeker] kritisch naar zichzelf zou (blijven) kijken.”
1.7.
Op 14 juli 2022 heeft [verweerster] in een e-mail aan [verzoeker] geschreven:
“Wil je ophouden met keihard niezen, loeihard jouw neus snuiten, luidruchtig gorgelen en andere opzichtige aandachtig trekkend, hard geluid produceren?En wel per direct?Het is onsmakelijk, hoogst ongepast en slaat ook overigens helemaal nergens op.Niemand hier op kantoor en daarbuiten gedraagt zich op die manier.En ik ga ervan uit dat je dit ook niet doet in een bespreking met cliënten, tijdens een voordracht, en/of tijdens een zitting (al dan niet via teams).Dat is ook logisch want het is hoogst ongemanierd, onfatsoenlijk en daarmee onaanvaardbaar.Ik wil het in ieder geval niet meer hebben.”Twee kantoorgenoten reageerden over deze woorden na doorzending van de e-mail met: ‘
wtf’ en ‘
absurd’.
1.8.
Op 26 juli 2022 heeft [verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst mondeling opgezegd hetgeen hij per e-mail van 28 juli 2022 aan [verweerster] heeft bevestigd.
1.9.
Op 3 augustus 2022 heeft [verweerster] aan [verzoeker] geschreven dat zijn opzegging hem niet onberoerd heeft gelaten maar hij deze niet accepteert nu de arbeidsovereenkomst geen tussentijdse opzeggingsbevoegdheid kent. Hij vraagt [verzoeker] daarom de opzegging in te trekken.
1.10.
In de e-mail staat:
“(…) ik vermoed dat mijn soms wat kritische en directe aanpak in jouw vertrekwens een bepalende rol speelt. Een aanpak die wat mij betreft voor iedereen hetzelfde is, maar één waarmee jij moeite hebt. Hierdoor ben je de laatste tijd kennelijk minder gelukkig op kantoor (sfeer). Dat was mij ontgaan. Daarvoor biedt ik graag mijn oprechte verontschuldigingen aan. Want dat is uiteraard nooit mijn bedoeling geweest. (…) Vanzelfsprekend kijk ik daarbij kritisch naar mezelf in de spiegel. Dat moet ook. Een generale aanpak past niet iedereen. Het blijkt dat soms een individuele en op maatwerk gerichte benadering/begeleiding nodig is. (…) waarbij jouw sterke punten volledig aan bod en uit de verf komen en ik als jouw patroon eraan kan bijdragen dat je uitgroeit tot een gewaardeerde advocaat waarop mijn cliënten kunnen rekenen. In ieder geval blijf ik me daarvoor tot het uiterste inspannen, onder meer door de door mij gemaakte fouten in jouw begeleiding te elimineren. Een eerste aanzet daartoe is dat na jouw vakantie wij kamergenoten worden, zodat ik je beter kan begeleiden maar ook nog meer kan leren van hetgeen jij als advocaat-stagiair nodig hebt.(…)”
1.11.
Op 19 augustus 2022, na terugkeer van zijn vakantie, heeft [verzoeker] aan [verweerster] laten weten de opzegging niet te willen intrekken. Daarop heeft [verweerster] op 20 augustus 2022 nogmaals het verzoek gedaan de opzegging in te trekken, zo niet dan zag [verweerster] reden om de gefixeerde schadevergoeding wegens onregel-matige opzegging op [verzoeker] te verhalen, aldus diens e-mailbericht.
1.12.
Op 22 augustus 2022 heeft [verzoeker] voorgesteld om de Orde van Advocaten bij de zaak te betrekken.
1.13.
Op dezelfde datum heeft [verzoeker] zich ziek gemeld bij [verweerster] .
1.14.
Op 23 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [verweerster] [verzoeker] schriftelijk gesommeerd tot betaling van € 144.504,- bruto aan gefixeerde schadevergoeding berekend tot 1 juli 2022 (bedoeld zal zijn 2025) en
€ 4.581,06 aan opleidingskosten, dan wel om de opzegging in te trekken nu deze zonder grond werd gedaan. Zo niet dan zal een verzoekschrift zoals het bijgesloten concept worden ingediend bij de kantonrechter, aldus de brief.
1.15.
In een e-mail van 29 augustus 2022 heeft [verzoeker] [verweerster] en de Deken geïnformeerd over de ontstane situatie en over zijn mentale klachten die hierdoor werden veroorzaakt en de Deken verzocht te bemiddelen.
1.16.
Op 30 augustus 2022 en 12 september 2022 heeft de Deken aan partijen verzocht om in afwachting van een bemiddelingsgesprek geen rechtsmaatregelen te treffen.
1.17.
Op 5 september 2022 heeft [verweerster] een verzoekschrift tot toekenning van gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7: 672 lid 11 BW ingediend.
1.18.
De bedrijfsarts heeft [verzoeker] op 7 september 2022 arbeidsongeschikt geacht als gevolg van medische beperkingen met de opmerking dat de directe aanleiding voor de ziekmelding werkgerelateerd is.
1.19.
Bij e-mail van 9 september 2022 heeft [verweerster] op het bemiddelingsverzoek van [verzoeker] inhoudelijk gereageerd. Een medewerker van [verweerster] heeft naar aanleiding van deze reactie de opmerking gemaakt:
“gaat dit over dat diner ter ere van [naam] ’s( [verweerster] , aanvulling kantonrechter)
zoveelste jaar als lid van de balie? Hetzelfde diner dat jij afzegde omdat [naam] zich weer eens belachelijk gedroeg?”
1.20.
Op 12 september 2022 is het bemiddelingsgesprek gehouden. Na afloop van dit gesprek heeft [verzoeker] zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst ingetrokken en [verweerster] haar verzoekschrift.
1.21.
Bij brief van 14 september 2022 heeft de Deken partijen bericht het te betreuren dat de bemiddeling niet is geslaagd omdat de Amsterdamse Orde als uitgangspunt heeft dat stagiaires hun stage op een kantoor tussentijds moeten kunnen beëindigen. De Orde zou een coach gaan aanwijzen die [verweerster] als patroon zal begeleiden.
1.22.
De bedrijfsarts heeft [verzoeker] op 10 oktober 2022 opnieuw arbeidsongeschikt geacht. In een terugkoppeling van een consult op 7 november 2022 is vermeld dat de situatie onveranderd is.
1.23.
In een verklaring van 15 november 2022 van psycholoog S. Günther-Rienks, behandelaar van [verzoeker] , is vermeld dat de aanvankelijke aanleiding voor en noodzaak van GGZ zorg elders ligt maar dat sinds ongeveer februari 2022 de aandacht van hun gesprekken in grote mate uitgaat naar de werkomstandigheden waaraan [verzoeker] wordt blootgesteld en zijn beleving daarvan en dat deze zorgen voor een verergering van zijn klachten.

Verzoeken en verweren

2. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
- de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst dadelijk dan wel op zo kort mogelijke termijn te ontbinden;
- [verweerster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 2.195,65 bruto, alsmede een billijke vergoeding van tenminste 4 maandsalarissen, derhalve tenminste € 14.688,- bruto;
- te verklaren voor recht dat [verzoeker] niet is gehouden tot terugbetaling van de helft van de kosten van zijn beroepsopleiding;
- [verweerster] , bij voortduren van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] , te veroordelen tot betaling van 70% van het bedongen salaris totdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd;
- te verklaren voor recht dat de duur van 12 weken, zoals overeengekomen in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst, in strijd is met de wettelijke duur van de loondoorbetalingsverplichting ex artikel 7:629 lid 1 BW;
- [verweerster] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
3. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] waardoor de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord. [verweerster] heeft zich namelijk veelvuldig bediend van onbehoorlijke en grensoverschrijdende omgangsvormen jegens [verzoeker] , waarop hij [verweerster] bij meerdere gelegenheden heeft aangesproken. Dit gedrag heeft geleid tot mentale klachten, waardoor [verzoeker] momenteel nog volledig arbeidsongeschikt is. Nadat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst had opgezegd, waarbij [verzoeker] in de veronderstelling verkeerde dat zijn contract daartoe ook de mogelijkheid bood en ondanks zijn aanvraag tot bemiddeling door de Deken, heeft [verweerster] bovendien aanspraak gemaakt op de maximale gefixeerde schadevergoeding bij onregelmatige opzegging en daartoe op 5 september 2022 een verzoekschrift ingediend. Dit terwijl de Deken voorafgaand aan het toen nog te houden bemiddelingsgesprek partijen had verzocht geen rechtsmaatregelen te treffen. Een combinatie van deze factoren zou volgens [verzoeker] tot de conclusie leiden dat [verweerster] zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen.
4. Toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding is daarom op zijn plaats, deze laatste te stellen op tenminste vier maandsalarissen ter overbrugging van [verzoeker] gezondheidsklachten als gevolg van het arbeidsconflict en ter compensatie van de vertraging van zijn stage. Het terugvorderen van opleidingskosten is in strijd met goed werkgeverschap en dient te worden afgewezen. Tot slot bevat de arbeidsovereenkomst een bepaling die in strijd in met artikel 7: 629 lid 1 BW, zodat [verzoeker] hierover een verklaring van recht verzoekt
alsmede een veroordeling tot doorbetaling van loon tijdens ziekte.
5. [verweerster] verweert zich tegen dit verzoek en doet een tegenverzoek. Zij licht dat toe als volgt.
Voor [verweerster] kwam de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 26 juli 2022 als donderslag bij heldere hemel. Vóór zijn e-mail van 22 augustus 2022 heeft [verzoeker] aan [verweerster] nooit enige verwijten gemaakt en voorgelegd. [verzoeker] wilde niets liever dan bij [verweerster] zijn advocaatstage doen en was voorafgaand aan zijn stage al enige tijd met [verweerster] bekend. [verzoeker] heeft tot begin augustus 2022 goed gefunctioneerd, nam in zaken het voortouw, deed mee aan uitjes, organiseerde een etentje ter ere van het 30-jarig jubileum van [verweerster] als lid van de Balie en lag goed in de groep. Er was dan ook geen enkele grond voor een onregelmatige opzegging, die vermoedelijk is ingegeven door een functie elders en ook niet gepaard ging van enig aanbod ter compensatie van door [verweerster] te lijden schade. De door [verzoeker] opgegeven redenen voor de opzegging moeten als voorwendselen worden aangemerkt om de verschuldigdheid van schadevergoeding te voorkomen. Van intimiderend en vernederend gedrag is in ieder geval geen sprake geweest, hooguit wat kleine incidentjes en verbeterpunten die met [verzoeker] zijn besproken. Voorts heeft [verzoeker] [verweerster] geen gelegenheid gegeven de vermeende verstoring van de arbeidsverhouding op te heffen en heeft [verzoeker] , ook na zijn opzegging, noch na zijn intrekking daarvan, willen meewerken aan een oplossing. [verweerster] refereert zich wel aan het verzoek tot ontbinding.
6. Gelet op de contractbreuk die [verzoeker] in eerste instantie heeft willen plegen en zijn ommezwaai toen bleek dat daaraan financiële gevolgen verbonden waren, alsmede de omstandigheid dat hij [verweerster] met de intrekking van de opzegging op het verkeerde been zette, nu al snel bleek dat [verzoeker] alsnog onder zijn dienstverband uit wilde door middel van een ontbindingsverzoek, is er voldoende grond voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerster] ter hoogte van de bij onregelmatige opzegging verschuldigde gefixeerde schadevergoeding van
€ 133.488,- uitgaande van de einddatum 1 januari 2023. [verweerster] verliest immers een enthousiaste en betrokken stagiair die ook omzet genereerde en die, op het niveau van [verzoeker] , bovendien schaars zijn. Voor matiging hiervan bestaat geen grond, aldus [verweerster] . De helft van de door [verweerster] betaalde opleidingskosten dient [verzoeker] op grond van de arbeidsovereenkomst terug te betalen. Voor deze bedragen doet [verweerster] een tegenverzoek.

Beoordeling

7. De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
8. Hoewel [verweerster] betwist dat zulke omstandigheden aanwezig zijn, legt zij zich neer bij het verzoek tot ontbinding, zodat de ontbinding zal worden toegewezen.
Ernstig verwijtbaar handelen
9. Nu het verzoek tot ontbinding wordt toegewezen is de vraag vervolgens of [verzoeker] een billijke vergoeding toekomt, zoals hij heeft verzocht. Een billijke vergoeding kan op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW worden toegekend indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, bij welke beoordeling alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking moeten worden genomen.
10. [verzoeker] heeft, aan de hand van een aantal door hem beschreven situaties, incidenten en (vermeende) uitspraken van [verweerster] , gesteld dat sprake is geweest van onbehoorlijk en grensoverschrijdend gedrag en toegelicht dat zijn mentale gezondheid hier onder lijdt. [verweerster] heeft dit laatste weliswaar in twijfel getrokken, maar de processtukken geven aanleiding daaraan voorbij te gaan. [verzoeker] is immers volledig arbeidsongeschikt verklaard door de bedrijfsarts en heeft zijn mentale gesteldheid nader onderbouwd met een verklaring van zijn behandelend psycholoog, die daarin een direct verband legt met de werkomstandigheden van [verzoeker] . Een deskundigenoordeel dat anders uitwijst, heeft [verweerster] in het geding gebracht.
11. Of aan deze gezondheidsklachten ook daadwerkelijk onbehoorlijke en grensoverschrijdend gedrag van [verweerster] op de door [verzoeker] gesuggereerde schaal ten grondslag ligt, is moeilijker te beoordelen. [verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift diverse, overigens uiterst ongepaste, opmerkingen beschreven die door [verweerster] zouden zijn gemaakt en hoogst ongemakkelijke situaties geschetst die door [verweerster] zouden zijn veroorzaakt, maar die heeft [verweerster] inhoudelijk weersproken. Bovendien heeft [verweerster] ontkend dat [verzoeker] zich over gedrag van [verweerster] ooit heeft beklaagd en benadrukt dat [verzoeker] tot augustus 2022 gewoon meedraaide op kantoor, nooit ziek was en bovendien al voorafgaand aan zijn stage een psycholoog bezocht.
12. Hiermee miskent [verweerster] echter dat [verzoeker] al op 21 december 2021 expliciet kenbaar heeft gemaakt dat hij bij [verweerster] een gedragsverandering jegens hem constateerde. Die door [verzoeker] aangekaarte gedragsverandering (niet ontvankelijk zijn voor werkoverleg, felle gesprekken en oplopende irritaties bij [verweerster] over [verzoeker] ) had, gelet op de e-mail van die datum, niet alleen betrekking op een incident op diezelfde dag, dat door [verweerster] werd toegeschreven aan door hem ervaren hoge werkdruk. Ook de opmerkingen van [verweerster] in het beoordelings-formulier van 14 juni 2022 geven voldoende aanleiding het aannemelijk te achten dat [verzoeker] , volgens [verweerster] een gevoelige jongen, meermaals heeft aangegeven moeite te hebben met het werkklimaat binnen het kantoor van [verweerster] .
13. Voorts heeft [verzoeker] een e-mail van [verweerster] overgelegd waarin deze zich op niet mis te verstane wijze beklaagt over luidruchtig niezen en snuiten door [verzoeker] . Nog daargelaten dat dergelijke lichamelijke reacties zich maar moeilijk laten onderdrukken, is de toon van deze e-mail onnodig kwetsend, hetgeen wordt bevestigd door de reacties van een tweetal kantoorgenoten.
14. Ook heeft [verzoeker] voldoende aannemelijk gemaakt dat het afblazen van een door hem geïnitieerd en georganiseerd etentje ter ere van het 30-jarig jubileum van [verweerster] als advocaat – en door [verweerster] als voorbeeld gesteld voor haar standpunt dat er niets aan de hand was in de verhouding patroon-stagiair – verband hield met gedragingen van [verweerster] jegens hem. Een medewerker schrijft over deze gebeurtenis immers:
“gaat dit over dat diner ter ere van [naam] ’s( [verweerster] , aanvulling kantonrechter)
zoveelste jaar als lid van de balie? Hetzelfde diner dat jij afzegde omdat [naam] zich weer eens belachelijk gedroeg?”
15. Dat [verzoeker] meermaals met als door hem als onwenselijk ervaren gedrag van [verweerster] is geconfronteerd, daarmee worstelde en dit ook bespreekbaar heeft gemaakt wordt op grond van het voorgaande aangenomen. Dat [verweerster] zich dit in zekere mate ook wel degelijk heeft gerealiseerd blijkt afdoende uit zijn gemaakte excuses aan [verzoeker] in de e-mail van 3 augustus 2022. Of het gedrag van [verweerster] in persoon op zichzelf bezien als ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] BV moet worden aangemerkt, laat de kantonrechter daarbij in het midden. Voldoende duidelijk is dat de verhoudingen begin augustus 2022 reeds flink onder druk stonden.
16. Nadat [verzoeker] aan [verweerster] op 26 juli 2022 kenbaar had gemaakt zijn diens-tverband op te zeggen, en nadat [verzoeker] na zijn vakantie een poging van [verweerster] in een gesprek op 19 augustus 2022 om hem op andere gedachten te brengen had afgeslagen en bemiddeling door de Deken voorstelde, heeft [verweerster] zich vanaf 22 augustus 2022 op het (formeel juiste) standpunt gesteld dat een tussentijdse opzegging van het dienstverband niet mogelijk was. [verweerster] heeft daarbij direct aanspraak gemaakt op de maximale gefixeerde schadevergoeding en heeft daarbij [verzoeker] via de ingeschakelde gemachtigde al op 23 augustus 2022 een concept verzoekschrift toe gestuurd.
16. Niet valt in te zien dat voor een dergelijke harde en formele opstelling op dat moment, zo ooit, al aanleiding bestond ingeval [verweerster] daadwerkelijk de wens en verwachting had om [verzoeker] op vrijwillige basis voor zijn kantoor te behouden. [verzoeker] verkeerde in dat stadium nog in de veronderstelling dat hij zijn stage zonder al te grote financiële gevolgen eenzijdig kon opzeggen. [verzoeker] had, ook als beginnend jurist, wellicht beter moeten weten, maar onweersproken is geble-ven dat [verweerster] hem daarop bij tekenen van de arbeidsovereenkomst ook niet heeft gewezen. Dit klemt te meer omdat hiermee is afgeweken van de door de Amsterdamse Orde ook zeer begrijpelijk voorgestane tussentijdse opzegmoge-lijkheid bij advocaatstages. Het valt in elk geval moeizaam met elkaar te rijmen.
16. Ondanks de aanvraag van een bemiddelingsgesprek met de Deken en tegen diens uitdrukkelijke en herhaalde verzoek in om in afwachting van een gesprek nog geen rechtsmaatregelen te treffen, heeft [verweerster] het op 5 september 2022 nodig gevonden een verzoek tot toekenning van (maar liefst) € 144.504,- aan gefixeerde schadevergoeding in te dienen. Op dat moment was [verweerster] al op de hoogte van de mentale problemen van [verzoeker] en diens ziekmelding. [verweerster] heeft [verzoeker] hierdoor geen andere keuze gelaten dan, nadat de bemiddeling door de Deken was mislukt, de opzegging in te trekken. Dat [verweerster] hierdoor op het verkeerde been zou zijn gezet, daarmee suggererend dat een terugkeer van [verzoeker] na de mislukte bemiddeling door de Deken, het intrekken van het verzoekschrift zijdens [verweerster] en de afgedwongen intrekking van de opzegging zijdens [verzoeker] nog altijd tot de mogelijkheden behoorde, is ongeloofwaardig. [verzoeker] heeft daarbij vanaf 26 juli 2022 uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij zijn stage wenste te beëindigen, mede vanwege de gevolgen voor zijn gezondheid. Bovendien zal de bemiddeling door de Deken niet zonder reden zijn mislukt.
19. Om in een patroon-stagiair verhouding - op een klein kantoor als dat van [verweerster] waar een goede onderlinge verstandhouding onontbeerlijk is - en onder de hiervoor geschetste omstandigheden van een jonge werknemer aan het begin van zijn carrière een bedrag van € 144.504,-, althans € 133.488,-, te eisen, wordt als verwijtbaar handelen aangemerkt. Door daarbij over te gaan tot het aanhangig maken van een procedure voorafgaand aan of tijdens de bemiddeling door de Deken en tegen diens uitdrukkelijke verzoek in, zonder dat daartoe op dat moment enige juridische noodzaak bestond, maakt dat dit handelen als ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt. [verweerster] heeft hiermee bewust en onnodig een grote mentale en financiële druk op [verzoeker] uitgeoefend, terwijl [verzoeker] in een kwetsbare en ongelijke positie verkeerde. [verzoeker] komt daarom een billijke vergoeding toe en het dienstverband zal op korte termijn worden ontbonden.
Billijke vergoeding
20. Wat betreft de hoogte van de billijke vergoeding wordt – gelet op de geldende jurisprudentie – het volgende overwogen. [verzoeker] heeft toegelicht dat hij nog geen nieuwe dienstbetrekking heeft gevonden maar dat daarop wel reëel uitzicht bestaat zodra hij weer volledig arbeidsgeschikt zal zijn. Hij schat de tijd voor zijn herstel op vier maanden. Dat komt de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval als een redelijke periode voor. Gelet op de relatief korte duur van het dienstverband is er geen aanleiding de billijke vergoeding hoger te doen uit-vallen dan deze vier maanden loon. Voorts wordt er rekening mee gehouden dat [verzoeker] een (arbeidsongeschiktheids-)uitkering krijgt, zodat de billijke vergoeding bepaald wordt op een bedrag van (afgerond) € 4.400,00 bruto.
20. Aangezien is geoordeeld dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld komt [verzoeker] tevens een transitievergoeding toe op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW. Uitgaande van een ontbindingsdatum per heden komt deze vergoeding uit op afgerond € 2.295,- bruto. [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.

Opleidingskosten

22. [verzoeker] heeft betoogd dat het terugvorderen van de helft van de door [verweerster] betaalde kosten voor zijn beroepsopleiding in strijd is met goed werkgeverschap omdat het gedrag van [verweerster] aanleiding heeft gegeven voor zijn wens het kantoor te verlaten. Echter in het licht van de door [verzoeker] in eerste instantie zelf gewenste beëindiging van het dienstverband door middel van opzegging, in welk geval hij ook gehouden zou zijn geweest tot terugbetaling van € 4.581,06, mede omdat [verzoeker] te kennen heeft gegeven zijn opleiding te willen vervolgen, wordt geoordeeld dat [verzoeker] deze kosten in beginsel aan [verweerster] verschuldigd is.
Verklaring voor recht en vordering tot doorbetaling van loon
23. [verzoeker] heeft erop gewezen dat zijn arbeidsovereenkomst een bepaling omtrent de betaling van loon bevat die in strijd is met artikel 7: 629 lid 1 BW. Artikel 16 van deze overeenkomst lijkt te bepalen dat bij ziekte slechts 12 weken loon, gesteld op 70%, zal worden doorbetaald. Omdat [verweerster] kenbaar heeft gemaakt zich aan de loonbetalingsverplichting uit hoofde van de wet te zullen houden, bestaat bij een verklaring voor recht op dit punt en veroordeling tot loonbetaling onvoldoende belang.
23. Nu aan [verzoeker] lagere billijke vergoeding wordt toegekend dan verzocht, wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn verzoek in te trekken.
Tegenverzoeken
25. [verweerster] heeft harerzijds ook verzocht om toekenning van een vergoeding op de voet van artikel 7:671c lid 3 aanhef en onder c BW, ter hoogte van de gefixeerde schadevergoeding door [verweerster] berekend op € 133.488,-, naast een vergoeding van de helft van de door [verweerster] betaalde opleidingskosten.
25. Over dat laatste is hierboven reeds geoordeeld; dat verzoek kan in beginsel worden toegewezen. Nu [verzoeker] aan [verweerster] verschuldigd is € 4.581,06, terwijl [verweerster] aan [verzoeker] dient te voldoen (€ 4.400,- en € 2.295,- =) € 6.695,-, resteert na verrekening en teniet gaan over en weer het door [verweerster] aan [verzoeker] te betalen bedrag van € 2.113,94 bruto. Dat bedrag zal worden toegewezen.
25. Met betrekking tot de door [verweerster] verzochte vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 aanhef en onder c BW wordt overwogen dat de kantonrechter ingevolge het bepaalde in dat artikel de werkgever een vergoeding ter hoogte van (kort gezegd) de gefixeerde vergoeding kan toekennen, indien dat hem gelet op alle feiten en omstandigheden billijk voorkomt of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zijdens de werknemer.
25. In casu wordt geoordeeld geen reden aanwezig is om [verzoeker] te veroordelen [verweerster] uit hoofde van de in artikel 7:671c lid 3 aanhef en onder c BW geregelde situatie een vergoeding te betalen. Naast het feit dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zijdens [verzoeker] geen sprake is, blijkt uit het vorenstaande dat [verweerster] de gebeurtenissen over zichzelf heeft afgeroepen. [verzoeker] valt weinig anders ‘te verwijten’ dan dat hij zijn dienstverband met [verweerster] heeft opgezegd, terwijl zijn arbeidsovereenkomst daartoe formeel geen mogelijkheid bood. Dat is onvoldoende voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten of om billijkheidshalve een vergoeding op te baseren. Meeweegt daarbij dat het advies van de NOVA uitdrukkelijk is om in de arbeidsovereenkomst met een advocaat-stagiair wel een mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging op te nemen.
Conclusie
29. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst per heden wordt ontbonden, dat [verzoeker] daarbij een vergoeding toegekend krijgt van € 2.113,94 bruto ten titel van billijke vergoeding en transitievergoeding, en dat alle overige vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
30. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij. Voor toekenning van de werkelijke proceskosten, zoals door [verzoeker] verzocht, bestaat onvoldoende aanleiding nu daarvoor misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is vereist, waarvan in deze zaak niet, althans onvoldoende is gebleken.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2023;
veroordeelt [verweerster] tot betaling ten titel van een billijke vergoeding en de transitievergoeding aan [verzoeker] van € 2.113,94 bruto;
stelt de termijn ex artikel 7:686a lid 7 BW waarbinnen [verzoeker] zijn verzoek kan intrekken op één week na heden, terwijl deze beslissing vervalt indien [verzoeker] daartoe overgaat;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.244,- aan salaris gemachtigde en € 693,- aan griffierecht;
veroordeelt [verweerster] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter en op 29 december 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter