ECLI:NL:RBAMS:2022:7911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
71.160025.22 en 13.179851.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen door verdachte met criminele herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 71.160025.22 en 13.179851.20 vallen, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1985, werd ervan beschuldigd op twee verschillende momenten aanzienlijke geldbedragen, respectievelijk € 113.530 en € 19.935, voorhanden te hebben gehad, terwijl hij wist of moest vermoeden dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 2 december 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie en de advocaat van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij de verdachte op verschillende momenten grote geldbedragen zijn aangetroffen, wat leidde tot een sterk vermoeden van witwassen. De verdachte heeft verklaard dat het geld deels afkomstig was uit zijn bedrijf en deels uit gokwinsten, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring niet voldoende was om het witwasvermoeden te weerleggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was en dat hij dit samen met een medeverdachte voorhanden had.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen in zaak A en witwassen in zaak B. De strafeis van de officier van justitie was een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte, en heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens zijn de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 71.160025.22 en 13.179851.20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 16 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2022. De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid. De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. J. Plooij, en de advocaat van verdachte, mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

In het dossier staat dat er bij verdachte op twee verschillende momenten € 113.530 en € 19.935 is aangetroffen. De politie vermoedt dat dit geld van misdrijf afkomstig is. Verdachte is het daar niet mee eens. Hij zegt dat het geld deels uit zijn bedrijf komt en deels uit gokwinsten. Hij heeft een systeem waarmee hij op de lange termijn winst maakt met gokken. Het onderzoek heeft geleid tot de beschuldiging dat verdachte:
Zaak A:
op 6 januari 2020 samen met een ander € 113.530 heeft witgewassen door dit geld voorhanden te hebben terwijl verdachte wist of moest vermoeden dat het uit een misdrijf komt;
Zaak B:
op 9 juli 2020 € 19.935 heeft witgewassen door dit geld voorhanden te hebben terwijl verdachte wist of moest vermoeden dat het uit een misdrijf komt.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie vindt dat beide feiten kunnen worden bewezen. De advocaat van verdachte heeft namens hem om vrijspraak van beide feiten gevraagd.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte beide bedragen heeft witgewassen door deze voorhanden te hebben, terwijl hij wist dat het geld uit een misdrijf komt.
Uit het dossier komt geen specifiek misdrijf naar voren waar de aangetroffen bedragen vandaan komen. In zo’n geval kan witwassen onder omstandigheden toch bewezen worden. Er moet dan sprake zijn van een stevig witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het Openbaar Ministerie aan zet om aan de hand van die verklaring nader onderzoek naar de herkomst van het geld te doen.
Witwasvermoeden
In zaak A wordt in de auto waarin verdachte en medeverdachte [medeverdachte] reden, in een tas op de achterbank € 95.000 aangetroffen in 475 biljetten van € 200. In de broekzakken van verdachte zit € 18.350, waaronder 2 biljetten van € 500. De rechtbank vindt voor het totaalbedrag een witwasvermoeden aanwezig vanwege de hoogte van het bedrag, de hoeveelheid en soort biljetten en het grote risico op diefstal of verlies als je dit soort bedragen in het openbaar in je broekzak of een tas hebt.
In zaak B lag in de kofferbak een tas met bijna € 11.000. In een sok werd € 7.000 aangetroffen, waaronder één biljet van € 500. In een armleuning van de auto € 580 en in de broekzakken van verdachte € 1.385. De rechtbank vindt voor het totaalbedrag een witwasvermoeden aanwezig, gezien het aantreffen van veel geld een paar maanden eerder in zaak A, de hoeveelheid biljetten en de plekken waar het geld is aangetroffen. Ook in zaak B geldt dat het op deze manier vervoeren van geld behoorlijke risico’s meebrengt.
Verklaring van verdachte
In zaak A heeft verdachte verklaard dat hij in de dagen voor de aanhouding naar het casino is geweest. Op die dagen heeft hij steeds winsten gemaakt, waarmee hij het volgende casinobezoek weer heeft ingezet. Zo is het bedrag in de laatste week van de oorspronkelijke inzet van ongeveer € 19.000 gegroeid tot het bedrag van bij de aanhouding. De oorspronkelijke inzet was geld uit eerdere casinowinsten. Verdachte heeft de laatste jaren netto flinke winst gemaakt bij het casino met het spelen op roulette automaten. Hij heeft daarvoor een systeem, waarbij hij kan voorspellen wanneer een automaat wel of niet gaat uitbetalen. Hij krijgt daarbij soms hulp van anderen die de automaten in de gaten houden. Voor de onderbouwing van de winsten heeft verdachte verwezen naar een aantal foto’s waarop te zien is dat het casino bedragen uitkeert.
In zaak B heeft verdachte verklaard dat het geld deels van zijn bedrijf is en deels van winsten die hij bij casino’s heeft behaald. Over die casinowinst heeft hij in zijn algemeenheid hetzelfde verklaard als hiervoor beschreven in zaak A.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte in zaak A voldoende concreet en verifieerbaar, en niet volkomen onwaarschijnlijk. De verklaring voldoet dus aan de eisen, zodat het Openbaar Ministerie daarnaar nader onderzoek kan doen.
In zaak B kijkt de rechtbank daar anders tegenaan. De verklaring van verdachte is te algemeen en niet toegespitst op de herkomst van specifiek de bij verdachte op dat moment aangetroffen bedragen. De foto’s van uitbetalingen bij het casino zien op verschillende data over een langere periode en zeggen niets over de herkomst van de aangetroffen € 19.936. Dat betekent dat in zaak B het witwasvermoeden blijft staan. Het uitblijven van een verklaring die aan de eisen voldoet, maakt dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen bedrag van misdrijf afkomstig is en hij dat ook wist.
Onderzoek door het OM in zaak A
Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte over de structurele winsten in het casino. Uit navraag bij casino’s en uit de tickets waarvan verdachte veel foto’s heeft overhandigd, blijkt dat verdachte regelmatig in diverse casino’s is geweest en daar transacties heeft verricht. Uit de tickets kan worden afgeleid dat op dat moment een bedrag is uitbetaald. Maar omdat niet bekend is wat de inleg was, kan op basis van die uitbetalingen niet worden vastgesteld (of uitgesloten) dat grote winsten zijn behaald.
Op basis van de verklaringen van getuige [naam] stelt de rechtbank vast dat het systeem dat door verdachte naar voren is gebracht, niet kan bestaan. [naam] schetst duidelijk wat de geldende regels zijn bij de roulette apparaten waarover verdachte heeft verklaard, op welke manier dat periodiek wordt gecontroleerd en wat de winstpercentages voor het casino zijn.
Binnen die omstandigheden en het volledige toeval van de machines is het door verdachte geschetste systeem om op de lange termijn winst te maken niet mogelijk. Anders dan de advocaat ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen.
Daarmee heeft het onderzoek van het Openbaar Ministerie de verklaring van verdachte over de herkomst van de bedragen ontkracht. Dat betekent dat het witwasvermoeden blijft staan.
De rechtbank komt dus tot de conclusie dat het ook voor de € 113.530 niet anders kan zijn dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte dat geld samen met medeverdachte [medeverdachte] voorhanden heeft gehad. Beiden verklaren dat zij voor de staande houding in het casino in Duisburg zijn geweest en met het geld van verdachte hebben gespeeld en/of uitbetalingen in ontvangst hebben genomen. Ook [medeverdachte] verklaart over het zogenaamde systeem dat verdachte zou hebben om de casino’s te slim af te zijn. Die verklaring blijkt niet te kloppen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [medeverdachte] , net als verdachte, dit systeem heeft verzonnen om de criminele herkomst van het geld te verbloemen. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte] niet alleen wist dat het geld in de auto lag, maar hij ook over het geld kon beschikken (voorafgaand in het casino en later in de auto) en dat hij wist dat het om geld uit misdrijf ging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Zaak A
op 6 januari 2020 te Wolfheze, tezamen en in vereniging met een ander, een contant geldbedrag van in totaal € 113.530,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak B
op 9 juli 2020 te Amsterdam een contant geldbedrag van in totaal € 19.935,- (bestaande uit € 10.970,- en € 7000,- en € 580,- en € 1385,-), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank grondt de bewezenverklaring op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Straf

5.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
5.2.
Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft de rechtbank verzocht om als zij tot een strafoplegging overgaat geen gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daarbij gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, de afdoening in de zaak van de medeverdachte, het feit dat verdachte first offender is en dat hij een eigen bedrijf heeft.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf het volgende meegenomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van € 113.530 en € 19.935. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt ertoe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waardoor plegers en andere betrokkenen bij de criminaliteit hun illegale verdiensten vrij kunnen besteden en de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de op te leggen straf gekeken naar de afspraken over straffen die de rechtbank onderling hebben gemaakt voor fraudedelicten. Bij een bedrag van € 125.000 tot € 250.000 is een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden het uitgangspunt. De rechtbank neemt gezien de hoogte van het totale witgewassen bedrag 9 maanden gevangenisstraf als vertrekpunt.
De rechtbank maakt zich zorgen over de kans dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan witwassen of soortgelijke delicten. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn misdrijven, maar is zich blijven verschuilen achter het zogenaamde
systeem waarmee hij de casino’s te slim af was. Bovendien heeft hij na de aanhouding op 6 januari 2020, waarbij meer dan een ton in beslag is genomen, in elk geval in juli 2020 opnieuw de keuze gemaakt om geld wit te wassen. Die zorg is voor de rechtbank aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Hopelijk vormt dat voor verdachte een extra motief om niet opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank houdt rekening met een overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat een verdachte binnen twee jaar na de start van de redelijke termijn een eindvonnis moet hebben gekregen. In deze zaak is de redelijke termijn gestart op de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld, 6 januari 2020. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. Er had dus in januari 2022 een eindvonnis moeten liggen. De rechtbank doet pas vandaag, bijna één jaar later, uitspraak. Die vertraging is niet aan verdachte te wijten. De tijd die verdachte buiten zijn schuld langer dan nodig in onzekerheid heeft gezeten wordt gecompenseerd in de vorm van strafvermindering.
In dit geval doet de rechtbank dat door een langer deel van de straf voorwaardelijk op te leggen dan zij anders gedaan zou hebben.
Alles afwegend legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

6.Het beslag

Bij verdachte is in beide zaken geld in beslag genomen, zie bijlage II. Het gaat om diverse geldbedragen. Dat geld wordt verbeurdverklaard, omdat dat de bedragen zijn die verdachte heeft witgewassen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A
medeplegen van witwassen;
zaak B
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
5 (vijf) maandenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd: de geldbedragen zoals vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijsten.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en B.K.M. Thuijs , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2022.