ECLI:NL:RBAMS:2022:7908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
995537 / CV EXPL 22-8376
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over samenwerkingsovereenkomst en huurkosten tussen advocaten

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter op 23 december 2022, gaat het om een geschil tussen twee advocaten, [eiser] en [gedaagde], die een samenwerkingsovereenkomst en een huurovereenkomst hebben gesloten. [eiser] heeft de samenwerkingsovereenkomst per 1 juni 2019 beëindigd en vordert betaling van de helft van de kantoorkosten en huurkosten van [gedaagde] over een periode van veertien maanden. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat de samenwerking eerder is geëindigd, waardoor hij niet meer gehouden is tot betaling. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende bewijs is dat partijen hadden afgesproken samen de huur te betalen, maar dat de kantoorkosten onvoldoende zijn onderbouwd. De vordering tot betaling van de huur wordt toegewezen, terwijl de vordering tot betaling van de kantoorkosten wordt afgewezen. In reconventie vordert [gedaagde] betaling van de helft van de kosten van telefoonabonnementen en griffierechten, maar deze vorderingen worden afgewezen omdat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 995537 / CV 22-8376
Uitspraak: 23 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procederende in persoon (voorheen bijgestaan door gemachtigde [gemachtigde 1] ),
tegen
[gedaagde],
Wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde [gemachtigde 2] (voorheen mr. T.N. van Lith).
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juni 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 5 september 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte overlegging aanvullende producties van [eiser] .
1.2.
Op 23 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zittingsaantekeningen van de griffier bevinden zich in het dossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.
De zaak in het kort
2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn een samenwerkingsovereenkomst (tevens vervangingsregeling) overeengekomen. Ook hebben [eiser] en [gedaagde] samen een bedrijfspand met een kantoorruimte gehuurd. [eiser] heeft de samenwerkings- en huurovereenkomst per 1 juni 2019 beëindigd. [eiser] stelt dat [gedaagde] nog de helft van de kantoorkosten en huurkosten aan [eiser] is verschuldigd over een periode van veertien maanden. Volgens [gedaagde] is de samenwerking feitelijk gezien al veel eerder gestopt, waardoor hij niet meer gehouden is tot betaling van de kosten. En als zou worden geoordeeld dat er wel een samenwerking is, dan vordert [gedaagde] als tegenvordering dat [eiser] ook de helft van de door [gedaagde] gemaakte kantoorkosten betaalt. Dat gaat om telefoonkosten en griffierechten.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat partijen hadden afgesproken samen de huur te betalen. De kantoorkosten zijn over en weer echter onvoldoende onderbouwd. Alleen de vordering tot betaling van de helft van de huur kan daarom worden toegewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] oefent een advocatenpraktijk uit onder de naam ‘Advocatenkantoor [eiser] ’. [gedaagde] oefent een advocatenpraktijk uit onder de namen ‘Mr. [gedaagde] ’ en ‘advocatenkantoor [gedaagde] ’.
3.2.
Op 30 mei 2017 hebben [eiser] en [gedaagde] onder hun handelsnamen een samenwerkingsovereenkomst (tevens vervangingsregeling) gesloten voor onbepaalde tijd.
3.3.
[eiser] en [gedaagde] komen in de samenwerkingsovereenkomst onder meer het volgende overeen:
“(…) 2. De advocaten delen wel de kosten voor de huur van kantoorruimte. De advocaten maken gebruik een gezamenlijke website alsmede een gezamenlijke telefoon, postbus- en faxnummers en scanservice. Voor post gebruiken alle advocaten hetzelfde briefpapier.
(...)
3. De advocaten dragen ieder de helft van de kosten van telefoon-, faxnummers en postbus en telefoonservice. De advocaten maken gebruik van het systeem van Kleos en Wolters Kluwer en zullen zorg dragen voor toegang tot dat systeem.
4. De overeenkomst is opzegbaar met inachtneming van een opzegtermijn van een maand.(…)”
3.4.
[eiser] en [gedaagde] zijn daarnaast een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan (hierna: de huurovereenkomst) met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] (hierna: het pand).
3.5.
In de huurovereenkomst staat onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Hoofdelijke aansprakelijkheid
8.34
Partijen komen overeen, dat tot nadere afspraak, de maandelijkse factuur, terzake van deze huurovereenkomst, door verhuurder wordt verzonden aan:
Eenmanszaak Advocatenkantoor [eiser]
t.a.v. de heer [eiser]
e-mail [e-mailadres]
Dit laat echter onverlet dat alle in aanhef genoemde huurders, allen voor zich hoofdelijke aansprakelijk zijn voor alle aan verhuurder verschuldigde bedragen uit hoofde van deze huurovereenkomst.(…)”
3.6.
[eiser] en [gedaagde] de huurovereenkomst per 1 juli 2019 opgezegd.
3.7.
Op 24 oktober 2019 stuurt [eiser] een factuur aan [gedaagde] voor een bedrag van € 5.982,47 inclusief btw voor kantoor- en huurkosten (hierna: de factuur).

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
I. € 6.753,62, vermeerderd met wettelijke handelsrente over € 5.982,47 vanaf 15 juni 2022,
II. de proceskosten.
4.2.
[eiser] stelt daartoe – kort gezegd – dat [gedaagde] op grond van beide overeenkomsten gehouden is tot betaling van de helft van de gezamenlijke kantoor- en huurkosten aan [eiser] over de periode mei 2018 tot en met juni 2019. Daarna is de samenwerking geëindigd, aldus [eiser] . De kantoorkosten bestaan uit telefoon KPN, telefoonboek, fax en ‘WoltersKluwer’.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij betoogt dat er feitelijk nooit sprake is geweest van een samenwerking tussen partijen. [eiser] heeft kennelijk op eigen titel en zonder overleg verschillende overeenkomsten gesloten, aangezien [gedaagde] niet bekend is met de genoemde kantoorkosten. Ook heeft [eiser] geen facturen overgelegd. Bovendien is de samenwerkingsovereenkomst, voor zover deze de facto heeft bestaan, al per 30 april 2018 geëindigd. Ook kan het nooit de bedoeling zijn geweest om pas na anderhalf jaar in één keer veertien maanden te factureren. Voor wat betreft de huur is niet afgesproken dat ieder de helft van de kosten draagt, maar dat er een nadere afspraak over de verdeling van de kosten zou worden gemaakt. [gedaagde] werkte vrijwel altijd vanuit huis en [eiser] vanuit kantoor.
in voorwaardelijke reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk, namelijk indien de kantonrechter de vordering van [eiser] in conventie geheel of gedeeltelijk toewijst, te veroordelen tot betaling van:
I. € 2.375,20 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van het vonnis,
II. de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
4.5.
[gedaagde] stelt daartoe – kort gezegd – dat hij in de periode van het door [eiser] beweerdelijke bestaan van het samenwerkingsverband twee telefoonabonnementen heeft betaald. [eiser] dient op grond van de samenwerkingsovereenkomst de helft van die kosten te dragen. Daarnaast heeft [gedaagde] naar aanleiding van dwangbevelen griffierechten betaald van zaken waarin [eiser] als advocaat of gemachtigde is opgetreden. Hiermee is [eiser] ongerechtvaardigd verrijkt, want deze kosten vallen niet onder de samenwerkingsovereenkomst.
4.6.
[eiser] betwist de helft van de kosten van [gedaagde] verschuldigd te zijn.

5.Beoordeling van het geschil in conventie

Preliminair verweer
5.1.
[gedaagde] heeft ter zitting een aantal nieuwe verweren gevoerd, waaronder een preliminair verweer dat de dagvaarding nietig is, omdat een niet-bestaande handelsnaam als gemachtigde optreedt. Dit betekent dat er geen gemachtigde is aangesteld, aldus [gedaagde] .
5.2.
De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Op grond van artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moeten excepties in de conclusie van antwoord worden opgeworpen. [gedaagde] heeft het verweer dat de dagvaarding nietig is toen niet gevoerd. Daardoor is deze exceptie vervallen, en kan [gedaagde] dit verweer niet alsnog ter zitting voeren.
De samenwerkingsovereenkomst
5.3.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [gedaagde] op grond van de samenwerkingsovereenkomst kantoorkosten aan [eiser] is verschuldigd.
5.4.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] tot 30 april 2018 de helft van de kantoorkosten aan [eiser] heeft betaald. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de samenwerkingsovereenkomst toen is beëindigd, zoals [gedaagde] aanvoert of pas per 1 juni 2019 zoals [eiser] stelt. Bovendien betwist [gedaagde] dat [eiser] de kosten zoals weergegeven in de factuur daadwerkelijk heeft gemaakt. [eiser] heeft die kosten niet onderbouwd met de onderliggende facturen en betalingsbewijzen, terwijl in de periode tot 30 april 2018 wel (in ieder geval) de facturen werden doorgestuurd aan [gedaagde] .
5.5.
Zowel [eiser] als [gedaagde] hebben nagelaten hun stellingen concreet en aan de hand van stukken nader te onderbouwen. Op [eiser] rust de stelplicht (en bewijslast) ten aanzien van zowel het voortduren van de samenwerkingsovereenkomst na 30 april 2018 als ten aanzien van de gemaakte kosten. Daaraan heeft [eiser] niet voldaan. De kantonrechter concludeert dan ook dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij kantoorkosten heeft betaald en dat [gedaagde] gehouden is de helft van deze kosten voor zijn rekening te nemen.
5.6.
De vordering tot betaling van de helft van de kantoorkosten op grond van de samenwerkingsovereenkomst zal dan ook worden afgewezen.
De huurovereenkomst
5.7.
Niet in geschil is dat de huurovereenkomst op 1 juli 2019 is geëindigd. Ook staat vast dat [gedaagde] tot en met 30 april 2018 de helft van de huur van het pand heeft betaald aan [eiser] . Wel in geschil is of [gedaagde] ook is gehouden tot betaling van de helft van de maandelijkse huur van het pand na 30 april 2018.
5.8.
Dat partijen in de huurovereenkomst hebben opgenomen dat de verhuurder de maandelijkse factuur aan [eiser] zou verzenden, betekent in ieder geval niet dat alleen [eiser] gehouden is tot betaling van de huur. Ook is immers expliciet in de overeenkomst opgenomen dat de beide huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verschuldigde bedragen. In de samenwerkingsovereenkomst hebben partijen vastgelegd dat de kosten voor de huur gedeeld zouden worden. Partijen hebben uitvoering gegeven aan die afspraak, doordat [gedaagde] (tot 30 april 2018) de helft van de huur aan [eiser] betaalde. Indien onduidelijkheid zou bestaan over de verdeling van de huur tussen partijen, ligt het voor de hand dat [gedaagde] dit meteen, in ieder geval bij betaling van de huur aan [eiser] kenbaar zou hebben gemaakt. Vooral nu aan de afwezigheid van [gedaagde] in het kantoor, waarmee hij een andere verdeling dan bij helfte probeert de rechtvaardigen, niets is gewijzigd door de jaren. Uit de inhoud van de huurovereenkomst, de samenwerkingsovereenkomst en het handelen van [gedaagde] en [eiser] tot en met 30 april 2018 kan dus worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was om de kosten voor de huur van het pand ieder de helft te dragen.
5.9.
[gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat [eiser] geen facturen van de betaalde huur heeft overgelegd, althans dat niet is gebleken dat [eiser] de huur heeft voorgeschoten. [gedaagde] heeft daarmee een nieuw verweer ingebracht. Dit verweer is immers in de dagvaarding enkel gevoerd ten aanzien van de kantoorkosten. In aansluiting op hetgeen in 5.1 en 5.2 is overwogen, handelt [gedaagde] daarmee in strijd met de eisen van de goede procesorde en met het daarin besloten liggende beginsel van concentratie van het processuele debat. Om die reden passeert de kantonrechter dit verweer. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de verhuurder de huurovereenkomst zou hebben laten voortduren indien de huur niet door [eiser] werd betaald.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van de helft van de maandelijkse kosten voor de huur van het pand vanaf 30 april 2018 tot 1 juli 2019. De vordering tot betaling van € 4.455,23 zal dan ook worden toegewezen.
Wettelijke handelsrente
5.11.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 15 juni 2022, kan als onbetwist en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
[eiser] maakt verder aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] voert verweer en stelt dat [eiser] geen aanmaningen heeft verstuurd, althans dat [gedaagde] niet bekend is met dergelijke aanmaningen en geen aanmaningen van [eiser] als productie zijn overgelegd.
5.13.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is en dat [eiser] voldoende heeft gesteld en met stukken heeft onderbouwd, namelijk in productie 4 bij de dagvaarding, dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.14.
[eiser] krijgt grotendeels gelijk. Toch is de kantonrechter van oordeel dat geen aanleiding bestaat om [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen. In dit geval is namelijk sprake van een zeer summiere dagvaarding van [eiser] , die nauwelijks op de concrete situatie is toegespitst. Dit getuigt naar het oordeel van de kantonrechter van onzorgvuldigheid. Op grond van artikel 21 Rv moet de eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. De kantonrechter kan aan de niet naleving van deze verplichting de consequenties verbinden die zij geraden acht. In dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, op de wijze zoals in de beslissing staat.

6.Beoordeling van het geschil in reconventie

6.1.
Nu de vordering in conventie gedeeltelijk zal worden toegewezen, is de voorwaarde voor de reconventionele vordering van [gedaagde] vervuld en komt de kantonrechter toe aan de beoordeling daarvan.
De telefoonabonnementen
6.2.
[gedaagde] vordert betaling van de helft van de kosten voor twee telefoonabonnementen. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] facturen overgelegd. [eiser] betwist dat hij gehouden is tot betaling van de facturen.
6.3.
De kantonrechter overweegt dat de facturen op naam staan van [gedaagde] en niet op naam van zijn eenmanszaak. De samenwerkingsovereenkomst, waarop [gedaagde] kennelijk zijn vordering baseert, is echter tot stand gekomen tussen de eenmanszaken van [eiser] en [gedaagde] . Tegen die achtergrond heeft [gedaagde] dan ook onvoldoende onderbouwd dat de facturen zien op kantoorkosten in de zin van de samenwerkingsovereenkomst en dat [eiser] gehouden is tot betaling van de helft van de kosten voor de twee telefoonabonnementen.
De griffierechten
6.4.
[gedaagde] vordert betaling van de kosten van griffierechten van zaken waarin [eiser] als advocaat of gemachtigde zou hebben opgetreden. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] een aantal dwangbevelen overgelegd. [eiser] betwist dat hij gehouden is tot betaling van de griffierechten nu niet is gebleken dat [gedaagde] deze dwang- en betalingsbevelen daadwerkelijk heeft betaald. Dit verweer slaagt. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling dat hij dwangbevelen die eigenlijk aan [eiser] gericht hadden moeten worden heeft voldaan, met stukken te onderbouwen. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten, zal de reconventionele vordering ook op dit punt worden afgewezen.
Proceskosten
6.5.
Hoewel [gedaagde] in het ongelijk is gesteld, zal de door [eiser] gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten in reconventie worden afgewezen. Er is immers niet gebleken van proceskosten, aangezien [eiser] in reconventie niet voor antwoord heeft geconcludeerd en er tijdens de zitting slechts een summier debat heeft plaatsgevonden over de vordering in reconventie.

7.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van:
- € 4.455,23, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 15 juni 2022,
- € 674,12 aan buitengerechtelijke incassokosten,
7.2.
compenseert de proceskosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
7.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.4.
wijst het gevorderde af,
7.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
De griffier De kantonrechter