ECLI:NL:RBAMS:2022:7907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
C/13/718081 / FA RK 22-3242
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met betrekking tot ouderschapsplan en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 7 december 1994 in Turkije zijn gehuwd. De man en vrouw hebben samen vier minderjarige kinderen. De man heeft op 23 mei 2022 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding, waarbij hij ook een verzoek heeft gedaan om het huurrecht van de woning te behouden. De vrouw heeft verweer gevoerd en eveneens het huurrecht van de woning verzocht, met de argumentatie dat zij met de zes kinderen in de woning verblijft en geen alternatieve huisvesting heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw en de minderjarigen prevaleert, en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, welke door de rechtbank is vastgesteld op € 46,- per kind per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn WIA-uitkering, voldoende draagkracht heeft om deze bijdrage te betalen. De rechtbank heeft ook het ouderschapsplan van partijen in de beschikking opgenomen, met uitzondering van een bepaling die de man vrijstelt van het betalen van kinderalimentatie, omdat deze niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/718081 / FA RK 22-3242 (HH/SV)
Beschikking d.d. 28 december 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Z. Taspinar, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Yamali, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 23 mei 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier met bijlagen van 30 november 2022 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 1 december 2022 van de zijde van de vrouw
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw B. Epozdemir, tolk in de Marokkaanse taal.
1.3.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 7 december 1994 te Serefligökgöz, Turkije. Partijen hebben de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2010 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 3] 2010 te [geboorteplaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Rechtsmacht
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Toepasselijk recht
2.3.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
2.3.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.5.
De rechtbank zal conform het verzoek bepalen dat het ouderschapsplan deel uit zal maken van deze beschikking, met uitzondering van artikel 5 van het ouderschapsplan waarover hierna meer.
2.4.
Woning
2.4.1.
De man heeft het huurrecht van de woning verzocht.
De man heeft daartoe aangevoerd dat zijn belangen bij het huurrecht zwaarder wegen dan die van de vrouw. De man heeft medische klachten en zal bij afwijzing van zijn verzoek dakloos raken. De man betwist dat hij een kamer kan huren of bij familie/vrienden terecht kan.
2.4.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd en heeft eveneens het huurrecht van de woning verzocht.
De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij met de zes kinderen van partijen, waarvan vier minderjarig in de woning verblijft. Zij heeft geen idee waar zij met zes kinderen naartoe zou moeten. De minderjarigen willen ook bij de vrouw wonen. De belangen van de vrouw gaan daarom voor op de belangen van de man. Dat de man bij toewijzing van haar verzoek dakloos zou raken is geen reden haar verzoek af te wijzen. De man kan overal een kamer huren en heeft familie en vrienden in Nederland. De vrouw kan bij niemand terecht.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.4.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.4.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.5.
Hoewel vaststaat dat beide partijen belang hebben bij het huurrecht van de woning bij gebrek aan alternatieven, prevaleert naar het oordeel van de rechtbank het belang van de vrouw. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man de woning al enige tijd geleden heeft verlaten en de vrouw met de minderjarigen in de woning verblijft. De minderjarigen zullen na de echtscheiding hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw, zo blijkt uit het ouderschapsplan. Het is in het belang van de minderjarigen dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen, onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de man.
2.5.
Kinderbijdrage
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 200,00 per maand per kind vast te stellen.
2.5.2.
De man heeft verweer gevoerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.5.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.5.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.5.5.
Inhoudelijke beoordeling
Uitgangspunten
2.5.6.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van het verzoek de uitgangspunten zoals deze door de Expertgroep Alimentatienormen zijn geformuleerd in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen.
Artikel 5 ouderschapsplan
2.5.7.
Partijen zijn in artikel 5 van het ouderschapsplan overeengekomen: “De vader heeft een WIA uitkering en heeft daarom geen draagkracht om een bijdrage te voldoen in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen.”
2.5.8.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit artikel nietig is. Kinderalimentatie is van openbare orde en deze afspraak voldoet niet aan de wettelijke maatstaven. De vrouw is de Nederlandse taal niet machtig en werd niet bijgestaan door haar advocaat ten tijde van het overeenkomen van het ouderschapsplan. Gelet op het inkomen van de man heeft de man wel draagkracht om een bijdrage te kunnen betalen, aldus de vrouw.
2.5.9.
De man heeft verweer gevoerd. Primair heeft de man zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van het ouderschapsplan geen kinderbijdrage hoeft te betalen. Subsidiair heeft de man gesteld dat hij € 46,- per kind per maand kan betalen.
2.5.10.
De rechtbank overweegt dat de contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven is slechts mogelijk indien die bewuste afwijking in het voordeel van de minderjarigen is, aangezien kinderalimentatie van openbare orde is. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de afspraak dat de man geen bijdrage hoeft te betalen voldoet aan de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de afspraak in het ouderschapsplan daar niet aan. Daartoe overweegt de rechtbank dat op grond van de draagkrachttabel, die is opgenomen in het Tremarapport, altijd een minimale draagkracht aanwezig is. De rechtbank zal daarom artikel 5 van het ouderschapsplan geen onderdeel laten uitmaken van deze beschikking en hierna de behoefte van de minderjarigen vaststellen en beoordelen of aan de zijde van de man draagkracht is om de verzochte bijdrage te kunnen betalen. Nu de vrouw een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, dient er aan haar zijde conform het Tremarapport geen rekening te worden gehouden met enige draagkracht.
Behoefte
2.5.11.
Het echtscheidingsverzoek is in 2021 ingediend, zodat het inkomen van man in 2021 maatgevend is voor de bepaling van de behoefte van de minderjarigen. Volgens de overgelegde jaaropgave van de man had hij in 2021 een bruto WIA uitkering van € 30.669,-.
De man had volgens de aan deze beschikking gehechte berekening in 2021 een netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van € 2.045,-. Bij dit inkomen hoort een eigen aandeel kosten kinderen van € 475.- per maand. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de minderjarigen € 484,-, derhalve € 121,- per kind per maand.
Draagkracht man
2.5.12.
De man heeft thans een bruto jaarinkomen van € 31.272,-. Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat hij een NBI heeft van € 1.831,-. Daarbij hoort een draagkracht van € 183,- per maand.
2.5.13.
Tussen partijen is in geschil of rekening moet worden gehouden met een zorgkorting. Gelet op de zorgregeling zoals partijen deze zijn overeengekomen in het ouderschapsplan dient er naar het oordeel van de rechtbank in beginsel rekening te worden gehouden met een zorgkorting van 15%. Echter, nu er sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien kan de man deze zorgkorting met zijn huidige inkomen niet verzilveren.
2.5.14.
Nu de man gelet op het tekort aan draagkracht geen aanspraak kan maken op een zorgkorting, dient hij zijn draagkracht van € 183,- volledig aan te wenden voor het betalen van een kinderbijdrage. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man als kinderbijdrage € 46,- per kind per maand moet betalen, onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
2.6.
Partnerbijdrage
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.140,- per maand vast te stellen.
2.6.2.
De man heeft verweer gevoerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.6.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.6.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Uitgangspunten
2.6.5.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van het verzoek de uitgangspunten zoals deze door de Expertgroep Alimentatienormen zijn geformuleerd in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen
Behoefte en behoeftigheid
2.6.6.
De vrouw heeft gesteld behoefte te hebben aan een bijdrage, omdat zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt. De vrouw heeft geen arbeidsverleden en is niet in staat zelf in haar levensonderhoud te voorzien. De relatie kende een traditionele verdeling van werk, opvoed- en zorgtaken waarbij de vrouw de hoofdopvoeder van de zes kinderen van partijen was. In de toekomst hoopt de vrouw, ondanks dat zij veel gezondheidsklachten heeft, wel te kunnen gaan werken.
2.6.7.
De man heeft verweer gevoerd en gesteld dat de vrouw haar behoefte niet heeft onderbouwd. De man heeft ook betwist ook dat de behoefte van de vrouw € 1.140,- bedraagt. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat de vrouw niet behoeftig is. De vrouw heeft volgens de man niet zodanige ernstige medische klachten dat zij niet in staat zou zijn te werken. De vrouw is prima in staat in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
2.6.8.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de vrouw behoefte heeft aan een partnerbijdrage omdat zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt. Nu de man niet heeft weersproken dat partijen een traditioneel huwelijk hebben gehad, kan naar het oordeel van de rechtbank niet van de vrouw verwacht worden dat zij op dit moment in haar eigen levensonderhoud voorziet. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom ook vast dat de vrouw behoefte heeft aan een partnerbijdrage.
2.6.9.
De rechtbank zal de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de zogenoemde Hof-norm. Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat bij het jaarinkomen van de man in 2021, € 30.669,- en het daarbij behorende NBI van € 2.045,- de behoefte van de vrouw € 966,- netto per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van de vrouw € 984,-.
Draagkracht man
2.6.10.
Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van het bruto jaarinkomen van € 31.272,-..
2.6.11.
Tussen partijen is in geschil of er aan de zijde van de man met een woonlast rekening moet worden gehouden. De man heeft een last opgevoerd van € 850,-. De vrouw heeft gesteld dat zij heeft gezien dat de man € 650,- zou betalen, maar het betalingsbewijs ontbreekt. De vrouw is daarom van mening dat de man geen woonlasten heeft en zijn volledige inkomen kan aanwenden voor het betalen van een partnerbijdrage.
2.6.12.
De rechtbank overweegt dat de bijdrage voor de toekomst wordt vastgesteld. De man verblijft nu op een kamer waarvoor hij € 650,- zou betalen. Vast staat dat de man de minderjarigen daar niet kan ontvangen. In ieder geval kunnen zij nu niet bij hem overnachten. Na de echtscheiding zal de man op zoek gaan naar zelfstandige woonruimte waar hij ook de minderjarigen kan ontvangen. In dit licht bezien is de rechtbank van oordeel dat een huurlast van € 850,- alleszins redelijk is. De rechtbank zal daar dan ook rekening mee houden bij de berekening van de draagkracht van de man.
2.6.13.
De rechtbank houdt verder rekening met de premie ziektekostenverzekering van € 150,-, het verplicht eigen risico van € 385,- per jaar en de kinderbijdrage die man verschuldigd is. Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat de man geen draagkracht heeft om een partnerbijdrage te kunnen betalen. Het verzoek van de vrouw wijst de rechtbank daarom af.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Serefligökgöz, Turkije op 7 december 1994;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking, met uitzondering van het in artikel 5 van het ouderschapsplan bepaalde over de kinderalimentatie;
3.3.
verklaart de inhoud van het ouderschapsplan voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres de [adres] Amsterdam met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.5.
bepaalt dat de man € 46,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot het huurrecht en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 28 december 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.