ECLI:NL:RBAMS:2022:7906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
9847981 / CV EXPL 22-5801
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling en verrekening in geschil over intellectuele eigendomsrechten en onverschuldigde betaling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is een geschil ontstaan tussen de stichting STICHTING ETP en verschillende besloten vennootschappen, waaronder DE PERENBOOM BV, over proceskostenveroordelingen en verrekeningen. De procedure begon met een dagvaarding op 14 april 2022, waarbij ETP vorderingen indiende tegen de gedaagden in verband met een eerder kort geding. In dat kort geding werd ETP veroordeeld tot betaling van proceskosten, maar na hoger beroep werd dit vonnis vernietigd, wat leidde tot de vraag of de eerder betaalde proceskosten onverschuldigd waren. De kantonrechter oordeelde dat de vernietiging van het kort geding vonnis ook de proceskostenveroordeling teniet deed. ETP had de proceskosten van € 11.149,40 betaald, maar deze vordering werd nu als onverschuldigd beschouwd. De rechter oordeelde dat de gedaagden het bedrag moesten terugbetalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van betaling. Daarnaast werd de vordering van de gedaagden in reconventie tot betaling van aanvullende kosten afgewezen, omdat de kantonrechter geen andere proceskostenveroordeling kon uitspreken dan die al door het hof was gedaan. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 23 december 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 9847981 / CV EXPL 22-5801
Uitspraak:
23 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de stichting
STICHTING ETP,
gevestigd te Aalsmeer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde mr. Van Eldik
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE PERENBOOM BV,
gevestigd te Zandvoort,
3.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
5.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde M. Weij.
Partijen worden hierna ETP en [gedaagden] genoemd. Gedaagde sub 1, tevens eiseres in reconventie, wordt hierna [gedaagde 4] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2022 met producties,
  • de akte overlegging aanvullende producties, tevens houdende vermindering van eis (in conventie),
  • de conclusie van antwoord (in conventie), tevens akte eis in reconventie en overlegging producties,
  • het tussenvonnis van 25 juli 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. De zittingsaantekeningen van de griffier en de ter zitting overgelegde stukken bevinden zich in het dossier. Daartoe behoort ook de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende eiswijziging in conventie van ETP. In verband met schikkingsonderhandelingen heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rol van 9 december 2022 voor uitlating partijen over het vervolg van de procedure. Op 20 december 2022 hebben partijen bericht geen schikking te hebben bereikt. Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 4] heeft in opdracht van ETP een softwaresysteem ontwikkeld voor een handelsplatform voor de plantenbranche, waarna tussen partijen een geschil is ontstaan over de (intellectuele) eigendomsrechten.
2.2.
Op 24 februari 2021 heeft ETP [gedaagden] in kort geding gedagvaard bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna ook: de kortgedingprocedure). De vorderingen van ETP in deze procedure waren deels auteursrechtelijk van aard (het IE-deel), en deels niet (het overige deel).
2.3.
Bij vonnis van 26 maart 2021 (hierna: het kg-vonnis) heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van ETP afgewezen en ETP veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagden] , die als volgt zijn begroot:
  • griffierecht € 656,00
  • salaris gemachtigde € 7.543,40
  • kosten deskundige€ 2.950,00
Totaal: € 11.149,40
Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de post ‘salaris gemachtigde’ van € 7.543,40 bestaat uit kosten in verband met het IE-deel, begroot op € 7.137,00, en kosten in verband met het overige deel, begroot op € 406,40.
2.4.
Op 12 april 2021 heeft ETP het bedrag van € 11.149,40 betaald aan [gedaagden]
2.5.
ETP heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden tegen het kg-vonnis. Daarnaast heeft ETP ook een bodemprocedure tegen [gedaagden] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland.
2.6.
Bij arrest in kort geding van 1 februari 2022 (hierna: het kg-arrest) heeft het hof het kg-vonnis vernietigd. Het hof heeft vervolgens, opnieuw recht doende, [gedaagde 4] veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, begroot op € 3.087,61. [gedaagde 4] is tevens veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg van ETP, die het hof als volgt heeft begroot:
  • explootkosten € 87,61
  • griffierecht € 656,00
  • kosten deskundige€ 1.016,00
Totaal: € 1.759,61
2.7.
In het kg-arrest heeft het hof het volgende overwogen:
“(..) Aanpassing proceskostenveroordeling voorzieningenrechter (grief VII)
6.22
De uitkomst van dit hoger beroep is dat de nakomingsvordering van ETP alsnog wordt toegewezen. Dit heeft gevolgen voor de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Niet ETP maar [gedaagde 4] dient daardoor als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden beschouwd. Omdat de toegewezen vordering van ETP niet is gebaseerd op inbreuk op een recht van intellectuele eigendom, hanteert het hof daarvoor het liquidatietarief. (..)
6.24
Het oordeel van het hof dat [gedaagde 4] als verliezende partij in eerste aanleg heeft te gelden, heeft tevens tot gevolg dat ETP niet de kosten van prof. (..) Mulder van 1 maart 2021 aan [gedaagde 4] hoeft te betalen. (..)”
2.8.
[gedaagden] hebben geen cassatie ingesteld tegen het kg-arrest.
2.9.
Op 27 december 2021 heeft [gedaagde 4] een factuur voor een bedrag van in totaal € 2.858,72 aan ETP gestuurd voor het doorbelasten van verzekeringspremies.
2.10.
Op 30 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aan ETP verlof verleend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [gedaagden] voor de vordering van ETP op [gedaagden] tot terugbetaling van de proceskosten van het kg-vonnis ten bedrage van € 11.149,40.
2.11.
Bij vonnis van 13 april 2022 (hierna het bodemvonnis) heeft de rechtbank Midden-Nederland de vorderingen van ETP in de bodemprocedure afgewezen en ETP veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op € 8.291,25. Ten tijde van het wijzen van het bodemvonnis kende de rechtbank Midden-Nederland het kg-arrest niet. In het bodemvonnis is overwogen:
“(..) De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de kosten van de door [gedaagden] ingeschakelde ICT-deskundige Mulder door ETP moeten worden vergoed. In het vonnis in kort geding van 26 maart 2021 is ETP al veroordeeld om die kosten van € 2.950,00 aan [gedaagden] te betalen. [gedaagden] heeft niet weersproken dat ETP die kosten vervolgens aan haar heeft voldaan. Gelet daarop zal de rechtbank ETP nu niet veroordelen om die kosten aan [gedaagden] te betalen. (..)”
2.12.
ETP is van het bodemvonnis in hoger beroep gegaan. Die procedure loopt nog.
2.13.
Per e-mail van 20 april 2022 heeft de advocaat van ETP aan de advocaat van [gedaagden] verklaard dat ETP de vordering van [gedaagden] op ETP voor de proceskosten in de bodemprocedure, te weten € 8.291,25, verrekent met haar vordering op [gedaagden]
2.14.
Op 21 april 2022 hebben [gedaagden] het bodemvonnis betekend en bankbeslag onder ETP gelegd.
2.15.
[gedaagde 4] heeft twee facturen gestuurd aan ETP voor support, geleverd in april en mei 2022, voor een bedrag van in totaal € 3.959,74.
2.16.
ETP is een executie kort geding gestart. Bij mondeling vonnis van 17 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter [gedaagden] een verbod opgelegd voor de executie van de proceskostenveroordeling in de bodemprocedure en [gedaagden] gelast het bankbeslag (zie 2.14) op te heffen. Dat laatste is ook gebeurd. De behandeling van de reconventionele vordering van [gedaagden] tot afgifte / teruggave van de broncode is aangehouden. Ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak op 13 oktober 2022 was op de reconventionele vordering in het executie kort geding nog niet beslist.
2.17.
Op 3 oktober 2022 heeft ETP verklaard de facturen voor het door [gedaagden] geleverde support in april en mei 2022, te weten € 3.959,74, te verrekenen met haar vordering op [gedaagden]

3.Vordering en verweer in conventie

3.1
vordert – na twee eiswijzigingen, enigszins samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat met de vernietiging van het kg-vonnis door het hof de rechtsgrond aan de betaling van de proceskosten van € 11.149,40 is komen te ontvallen, alsmede voor recht te verklaren dat:
a. het door ETP verschuldigde bedrag ter zake de bodemprocedure tot een bedrag van € 8.291,25 door middel van de verrekeningsverklaring van 20 april 2022 is verrekend met de vordering van € 11.149,40 (te vermeerderen met de wettelijke rente) die ETP heeft op [gedaagden] , ten gevolge waarvan de vordering van [gedaagden] tot het gehele beloop tenietgegaan is;
b. het door ETP verschuldigde bedrag ter zake van de facturen van april 2022 ad € 3.061,30 en mei 2022 ad € 898,43 zijn verrekend met de vordering van € 11.149,40 die ETP heeft op [gedaagden] , ten gevolge waarvan de vordering van [gedaagden] tot het gehele beloop tenietgegaan is;
c. [gedaagden] het overig bedrag van € 118,06 verschuldigd is aan ETP, waarbij de wettelijke rente is berekend van 1 april 2021 tot 3 oktober 2022 en zal moeten worden vermeerderd tot aan de dag van algehele voldoening,
II. veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 118,06, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente tot aan de dag der algehele voldoening;
III. veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
3.2
ETP legt aan haar vordering – kort gezegd – ten grondslag dat het hof in zijn kg-arrest het kg-vonnis geheel heeft vernietigd. De grondslag voor de betaling, te weten de veroordeling in de kg-proceskosten, is daarmee weggevallen, aldus ETP. Zij vordert deze proceskosten nu als onverschuldigd betaald terug.
3.3
[gedaagden] voeren verweer. Zij betwisten dat ETP de proceskosten in de kortgedingprocedure onverschuldigd aan [gedaagden] heeft betaald. Zij voeren aan dat de vernietiging van het kg-vonnis enkel betrekking heeft op de nakomingsvordering. Het hof heeft de nakomingsvordering van ETP toegewezen en daarmee, los van de proceskostenveroordeling voor de nakomingsvordering, de proceskostenveroordeling van het kg-vonnis in stand gelaten.

4.Vordering en verweer in reconventie

4.1.
[gedaagden] vorderen – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:ETP te bevelen om
I. aan [gedaagde 4] te betalen een bedrag van € 23.908,71 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, en
II. het doen opheffen van het door ETP gelegde beslag,
subsidiair:een uitspraak te treffen die de kantonrechter in goede justitie geraden acht inzake
i. de niet betaalde facturen van [gedaagde 4] ,
ii. het niet kunnen executeren door [gedaagde 4] van het innen van de proceskosten van de bodemprocedure en
iii. het doen opheffen van het door ETP gelegde beslag.
De door [gedaagden] gevorderde hoofdsom van € 23.908,71 bestaat uit de volgende bedragen:
proceskosten bodemprocedure € 8.291,25
deurwaarderskosten bodemprocedure € 572,55
proceskosten voor IE-deel van proceskosten bij hof € 8.226,45
facturen support april en mei 2022 € 3.959,74
factuur doorbelasting verzekeringspremies
€ 2.858,72
Totaal: € 23.908,71
4.2.
Ter onderbouwing van de vordering tot betaling van de proceskosten bodemprocedure verwijzen [gedaagden] naar hun verweer in conventie tegen het beroep op verrekening door ETP. De deurwaarderskosten hebben [gedaagden] moeten maken omdat ETP weigerde te voldoen aan de proceskostenveroordeling in de bodemprocedure. In het verlengde daarvan is ETP ook gehouden tot vergoeding van de reële proceskosten die [gedaagde 4] heeft gemaakt in het kort geding in hoger beroep. Ter onderbouwing van de vordering tot betaling van de facturen verwijzen [gedaagden] eveneens naar hun verweer in conventie tegen het beroep op verrekening door ETP. Aan hun vordering met betrekking tot de verzekeringpremies leggen [gedaagden] ten grondslag dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde 4] deze premies aan ETP zou doorbelasten.
4.3.
ETP voert verweer en verwijst daarbij in de eerste plaats naar haar beroep op verrekening, zoals gedaan in conventie. In de tweede plaats wijst zij erop dat het hof in de kortgedingprocedure reeds onherroepelijk heeft beslist over de proceskosten in hoger beroep. Ook betwist ETP het bestaan van de door [gedaagden] gestelde afspraak tot het doorbelasten van verzekeringspremies aan ETP.

5.Beoordeling van het geschil in conventie en reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich – gelet op hun onderlinge samenhang – voor gezamenlijke behandeling.
Proceskosten in eerste aanleg kort geding
5.2.
Partijen verschillen van mening over de rechtsgevolgen van het kg-arrest.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het hof heeft in zijn arrest van 1 februari 2022 het kg-vonnis van 26 maart 2021 vernietigd. [gedaagden] betogen dat het gaat om een gedeeltelijke vernietiging. Zij wijzen erop dat het hof alleen anders heeft beslist over het overig (niet-IE-) deel van de procedure, en in verband daarmee een nieuwe (aangepaste) proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. Over het IE-deel van de procedure heeft het hof dezelfde beslissing genomen als de voorzieningenrechter, en daarom heeft het hof volgens [gedaagden] de proceskostenveroordeling over dit deel van de procedure niet teruggedraaid. Deze lezing van [gedaagden] van het kg-arrest is onjuist. Het hof heeft het kg-vonnis vernietigd zonder daarbij voor een (of meer) van de door de voorzieningenrechter genomen beslissing(en) een uitzondering te maken. Dat betekent dat het hof het kg-vonnis
geheelheeft vernietigd, waaronder dus ook de gehele proceskostenveroordeling, die bestond uit een IE-deel en een overig deel. Daarmee is de grondslag voor de betaling door ETP van die proceskosten, ook wat het IE-deel betreft, weggevallen. Een vernietiging van het kortgedingvonnis in hoger beroep heeft terugwerkende kracht. Dat brengt mee dat alles wat ter uitvoering van het kortgedingvonnis is betaald, moet worden teruggedraaid. [gedaagden] zijn dus verplicht om de onverschuldigd betaalde proceskosten terug te betalen aan ETP.
5.4.
Verder volgt uit het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dat uitsluitend door het instellen van een rechtsmiddel geprobeerd kan worden een ander oordeel te krijgen over een vordering waarover de rechter heeft beslist. [gedaagden] hebben geen cassatie ingesteld tegen het kg-arrest. Het arrest van 1 februari 2022 is dan ook onherroepelijk geworden. Het starten van een bodemzaak is niet hetzelfde als het instellen van een rechtsmiddel en een beslissing in een bodemprocedure heeft dan ook geen gevolgen voor een proceskostenveroordeling in een kortgedingprocedure. De verplichting van [gedaagden] om de onverschuldigd betaalde proceskosten aan ETP terug te betalen wordt dus niet aangetast door het bodemvonnis. Ook de uitdrukkelijke overweging van de bodemrechter dat ETP de kosten van de deskundige (€ 2.950,=) aan [gedaagden] moet betalen, maar dat hij daaraan geen veroordeling verbindt omdat ETP deze kosten al heeft voldaan, brengt geen verandering in het onherroepelijke oordeel van het hof. Dat doet natuurlijk formalistisch aan, omdat wel duidelijk is dat die bodemrechter vond dat ETP de kosten van de deskundige moet betalen en daarmee dus ook duidelijk is dat de beslissing in het bodemvonnis anders had geluid als die rechter het kg-arrest kende. Maar dat punt zal ongetwijfeld in het door partijen ingestelde hoger beroep van die bodemprocedure aan de orde komen. De overweging van die bodemrechter doet in ieder geval geen afbreuk aan het kg-arrest en de daarin onherroepelijk gegeven beslissing over de proceskosten. De slotsom is dat [gedaagden] het door ETP betaalde bedrag van € 11.149,40 moeten terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop onverschuldigd is betaald, te weten 12 april 2021.
Verrekening
5.5.
ETP mag deze vordering op [gedaagden] verrekenen met vorderingen van [gedaagden] op haar, zoals zij heeft gedaan ten aanzien van de proceskosten van [gedaagden] in de bodemprocedure (verklaring van 20 april 2022) en de twee facturen voor geleverde support van [gedaagde 4] (verklaring 3 oktober 2022). Als gevolg daarvan zijn die vorderingen van [gedaagden] tenietgegaan, en resteert een vordering van ETP op [gedaagden] van € 118,06. De met die verrekeningen samenhangende verklaringen voor recht die ETP in conventie vordert, zijn dan ook toewijsbaar. Ook de vordering tot betaling van het resterende bedrag van € 118,06 en de daarover gevorderde wettelijke rente, is toewijsbaar. ETP heeft niet alleen betaling, maar ook een verklaring voor recht gevorderd over de verschuldigdheid van dit bedrag. Die verklaring voor recht zal worden afgewezen, omdat zij daarbij geen belang heeft.
5.6.
Over de wettelijke rente overweegt de kantonrechter nog het volgende. In het bedrag van € 118,06 zit de wettelijke rente tot en met 3 oktober 2022, zo blijkt uit de door ETP overgelegde berekening. De wettelijke rente zal dan ook vanaf 4 oktober 2022 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek is niet toewijsbaar, nu de gevorderde geldsom berust op onverschuldigde betaling en niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst.
Aanvullende IE-proceskosten in hoger beroep kort geding
5.7.
[gedaagden] vorderen in reconventie aanvullende proceskosten voor het IE-deel van de kortgedingprocedure in hoger beroep, te weten een bedrag van € 8.226,45. [gedaagden] stellen dat het hof de IE-vorderingen van ETP in hoger beroep heeft afgewezen. [gedaagden] hebben op grond van artikel 1019 van het Wetboek van Rechtsvordering recht op vergoeding van de reële advocaatkosten die [gedaagden] hebben gemaakt in hoger beroep van de kortgedingprocedure, aldus [gedaagden] ETP heeft dat gemotiveerd betwist.
5.8.
Dit betoog van [gedaagden] faalt. Zoals hiervoor in 5.3 e.v. is overwogen, heeft het hof op 1 februari 2022 het kg-vonnis vernietigd en – opnieuw rechtdoende – een beslissing genomen over de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof heeft daarbij alleen het liquidatietarief gehanteerd. Het hof heeft niet – ook niet gedeeltelijk – het IE-tarief gehanteerd. Om die reden vallen de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, waartoe [gedaagden] is veroordeeld, lager uit. Ook hier geldt dat de kantonrechter, op grond van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, geen andere proceskostenveroordeling kan uitspreken. Er is al een onherroepelijk oordeel van het hof over de proceskosten, en dus ook over de proceskosten met betrekking tot het IE-deel.
5.9.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de reconventionele vordering van [gedaagden] tot veroordeling van ETP in de proceskosten voor het IE-deel van de kortgedingprocedure in hoger beroep afwijzen.
Deurwaarderskosten bodemprocedure
5.10.
Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft ETP via haar verklaring van 20 april 2022 het bedrag van € 8.291,25 (proceskosten bodemprocedure) waar [gedaagde 4] recht op had verrekend met haar opeisbare vordering op [gedaagden] De verrekening heeft daarmee plaatsgevonden voor de betekening van het vonnis op 21 april 2022 en de beslaglegging. Door de verklaring vindt de verrekening plaats en gaan de verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet. De door [gedaagden] gemaakte deurwaarderskosten in verband met de betekening en de beslaglegging dienen ingevolge het voorgaande voor eigen rekening te blijven. De kantonrechter zal de desbetreffende reconventionele vordering van [gedaagden] dan ook afwijzen.
Verzekeringspremies
5.11.
Tussen partijen is verder in geschil of er tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen over het doorbelasten van verzekeringspremies.
5.12.
De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud is tot stand gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De partij die een overeenkomst aan haar vordering ten grondslag legt, moet volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv het bestaan van die overeenkomst stellen en zo nodig bewijzen. Dit zal zij kunnen doen door verklaringen of gedragingen van beide partijen, of omstandigheden aan te wijzen (en eventueel te bewijzen), waaruit de totstandkoming van een overeenkomst kan worden afgeleid.
5.13.
[gedaagden] hebben gesteld dat [gedaagde 4] , op verzoek en voor rekening van ETP, een beroepsaansprakelijkheids- en bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten en dat partijen mondeling hebben afgesproken dat [gedaagde 4] de premies van deze verzekeringen aan ETP mocht doorbelasten. Ter onderbouwing hiervan hebben [gedaagden] verwezen naar tussen partijen gewisselde e-mailcorrespondentie uit december 2018 en de in 2.9 genoemde factuur. ETP heeft de gestelde afspraak betwist. Ter zitting heeft ETP verklaard dat partijen mondeling hebben afgesproken dat [gedaagde 4] offertes zou aanleveren, op grond waarvan ETP een beslissing zou nemen over het al dan niet opdracht geven tot het afsluiten van de verzekeringen. [gedaagde 4] heeft echter nooit offertes aan ETP overgelegd en ETP heeft de opdracht ook niet gegeven, aldus ETP.
5.14.
De kantonrechter stelt vast dat de door [gedaagden] gegeven onderbouwing van de gestelde overeenkomst niet volstaat in het licht van deze betwisting door ETP. In de e-mailcorrespondentie is weliswaar de aankondiging van [gedaagde 4] te lezen dat zij offertes gaat opvragen, maar nergens uit blijkt dat zij daadwerkelijk offertes heeft gedeeld met ETP, laat staan dat ETP daar akkoord op heeft gegeven.
5.15.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagden] , in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door ETP, onvoldoende (nader) hebben toegelicht en onderbouwd dat tussen partijen een overeenkomst met de door hen gestelde inhoud tot stand is gekomen. Nu [gedaagden] daarmee niet hebben voldaan aan hun stelplicht, moet hun reconventionele vordering tot betaling van verzekeringspremies worden afgewezen en wordt niet aan eventuele bewijslevering toegekomen.
Proceskosten
5.16.
Nu partijen over en weer op punten in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat met de vernietiging van het kg-vonnis door het hof de rechtsgrond aan de betaling van de proceskosten van € 11.149,40 is komen te ontvallen,
6.2.
verklaart voor recht dat het door ETP verschuldigde bedrag ter zake de bodemprocedure tot een bedrag van € 8.291,25 door middel van de verrekeningsverklaring van 20 april 2022 is verrekend met de vordering van € 11.149,40 (te vermeerderen met de wettelijke rente) die ETP heeft op [gedaagden] , ten gevolge waarvan de vordering van [gedaagden] tot het gehele beloop tenietgegaan is,
6.3.
verklaart voor recht dat het door ETP verschuldigde bedrag ter zake van de facturen van april 2022 van € 3.061,30 en mei 2022 van € 898,43 zijn verrekend met de vordering van € 11.149,40 die ETP heeft op [gedaagden] , ten gevolge waarvan de vordering van [gedaagden] tot het gehele beloop tenietgegaan is,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] om aan ETP te betalen een bedrag van € 118,06, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 oktober 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst het gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.7.
compenseert de proceskosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
6.8.
verklaart het vonnis wat betreft de betalingsveroordeling onder 6.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
De griffier De kantonrechter