9.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere straatroven. Verdachte en zijn mededaders hebben bij de straatroven ook geweld gebruikt. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en geen enkel respect getoond voor diens eigendommen. De gevolgen van dergelijke overvallen zijn in het algemeen zeer traumatiserend voor de slachtoffers. De impact op hun gewone leven en gevoel van veiligheid is groot. In de aangiftes en de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] komt dit ook duidelijk naar voren. Daarbij dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan belediging van twee ambtenaren in functie. Dat verdachte onterecht is staande gehouden door de politie kan frustrerend zijn, maar dit betekent niet dat je vervolgens die agenten uit mag schelden. Politieambtenaren verrichten in onze samenleving een belangrijke publieke taak die gerespecteerd dient te worden. Dergelijk gedrag jegens politieambtenaren tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden getuigt van een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag. En het maakt ook duidelijk dat verdachte moeite heeft om met zijn woede om te gaan.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een bedreiging door onder meer de woorden “ ik ga je steken” te hebben geroepen. Hierdoor is bij aangever [slachtoffer 7] de vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Ook in dit geval geldt dat het vervelend kan zijn als een onbekend persoon jou uit het niets filmt. Daar mag je wat van zeggen, maar dat rechtvaardigt niet dat je iemand bedreigt. Ook niet als dat alleen met woorden is.
Tot slot heeft verdacht zich schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft aangeefsters letsel toegebracht. De neus van aangeefster [slachtoffer 1] was opgezwollen en gekneusd en er was sprake van een blauwe verkleuring onder haar oog. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld nadelige fysieke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook in deze situatie is verdachte naar zijn mening geprovoceerd en reageert dan vervolgens buitenproportioneel. Als iemand jou filmt of aanspreekt op gedrag is het onacceptabel dat je daar met geweld op reageert. Duidelijk is dat verdachte een probleem heeft met zijn agressieregulatie. De heftigheid waarmee hij reageert als hij onrecht ervaart is zorgelijk en lijkt ook in ernst te zijn toegenomen.
De rechtbank rekent de verdachte al het voorgaande zwaar aan.
De rechtbank houdt verder rekening met de afspraken die ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn vastgelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 december 2022 waaruit blijkt dat verdachte (anders dan een boete voor het rijden zonder rijbewijs) niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts onder meer kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- de rapportage Pro Justitia van 18 november 2022 opgemaakt door B.G.J. Gunnewijk, Kinder- en Jeugdpsychiater en H.J. de Haas (arts in opleiding tot psychiater);
- de rapportage Pro Justitia van 9 november 2022 opgemaakt door M. Feldmann-Sinnige, GZ- psycholoog;
- het Raadsrapport opgemaakt op 13 december 2022;
- het rapport van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) opgemaakt op 7 december 2022;
- het perspectiefplan opgemaakt op 25 november 2022 en het zorgplan opgemaakt op 12 december 2022 door Arti-Care.
De psychiater en de psycholoogkomen tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is sprake van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of gedragsstoornis met bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is sprake van beperkingen in de gewetensfunctie, verantwoordelijkheidsgevoel en impulscontrole, met een neiging toe te trekken naar delinquente jongeren en een hoge mate van beïnvloedbaarheid. In alle aan verdachte ten laste gelegde feiten spelen deze elementen van verdachte zijn psychische problematiek een rol van betekenis. Dit leidt tot het advies om de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De inschatting is dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als matig tot hoog wordt ingeschat. Als de huidige begeleiding vanuit Arti-Care hierin wordt meegenomen is de inschatting matig. Door de deskundigen wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen waarbinnen de ambulante behandeling en begeleiding onder toezicht van de jeugdreclassering vorm gegeven kan worden.
De
Raadheeft zich geconformeerd aan het advies tot een deels voorwaardelijke straf. Het is van belang dat de strakke kaders die op dit moment in het kader van de schorsing bestaan, blijven gelden om recidive te voorkomen. Op dit moment is sprake van een positieve ontwikkeling bij verdachte en het gezin. Er is een vertrouwensband opgebouwd met name met de hulpverleners van Arti-Care. Dat is van groot belang en dat dient gewaarborgd te blijven. Ten aanzien van de geadviseerde tijden van de avondklok adviseert de Raad ter zitting om de avondklok van 22:00 uur tot 07:00 uur te laten duren in verband met het werk van verdachte. Het is van belang dat verdachte in deze fase van het traject zijn verantwoordelijkheid kan nemen en kan laten zien dat hij zich aan afspraken kan houden. Een behandeling bij de Waag lijkt op dit moment niet nodig vanwege de intensieve begeleiding en behandeling die vanuit Arti-Care geboden wordt en het risico dat verdachte wordt overvraagd op het moment dat hij daarnaast ook naar de Waag moet. Wel bestaat de mogelijkheid dat op een gegeven moment in aanvulling of aansluitend op de inzet vanuit Arti-Care, verdere forensische behandeling nodig is.
De
deskundigen vanuit Arti-Carehebben ter zitting toegelicht dat een intensief traject nodig is voor verdachte. Verdachte dient uit de huidige situatie en netwerk gehaald te worden, zodat hij vanuit rust kan leren hoe hij in de toekomst kan reageren in bepaalde situaties. Ook is het de bedoeling dat de ouders van verdachte de strakke kaders en rol die Arti-Care nu vervult op een gegeven moment zullen overnemen in de thuissituatie. Op dit moment is de vertrouwensrelatie dusdanig opgebouwd zowel met verdachte als met de ouders dat het volgens de deskundigen niet in het belang van verdachte is om daar nog een traject van een andere organisatie naast te starten. Bovendien is het een intensief traject in de vorm van zowel begeleiding van verdachte als behandeling van verdachte, waarbij ook de ouders worden betrokken en begeleid. Behandeling door een andere instantie, zoals de Waag, zal op dit moment geen meerwaarde hebben.
De
ouders van verdachtehebben ter zitting naar voren gebracht dat zij vooruitgang zien bij hun zoon sinds Arti-Care betrokken is. De ouders staan achter deze hulpverlening en hopen dat de hulpverlening kan worden gecontinueerd.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De conclusies van de deskundigen worden overgenomen.
De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaarde feiten in beginsel aanleiding geven tot het opleggen van een langere onvoorwaardelijke straf dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding verdachte nu alsnog in een JJI te plaatsen of een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Dit zou de positieve stappen die recent zijn gezet door verdachte tenietdoen en in het geval van een werkstraf in de hand kunnen werken dat verdachte wordt overvraagd. Verdachte werkt nu goed mee aan de hulpverlening en stelt zich stap voor stap opener op tegenover de hulpverlening vanuit Arti-Care. De rechtbank zal daarom geen langere onvoorwaardelijke straf opleggen dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gezien de ernst van de feiten ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Anders dan de officier van justitie, geven de rol van verdachte, de omstandigheid dat in een aantal gevallen aangevers ook een rol hebben gespeeld in het ontstaan van wat tussen hen en verdachte is voorgevallen, de door verdachte recent doorgemaakte positieve ontwikkeling binnen de geldende kaders en het feit dat hij first offender is, de rechtbank aanleiding om niet over te gaan tot het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie, maar zal een voorwaardelijke werkstraf worden opgelegd. De rechtbank acht gelet op de gegeven adviezen, de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden van groot belang ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Met name de gebrekkige agressieregulatie (en onderliggende problemen) hebben aandacht nodig in de behandeling en begeleiding. De rechtbank zal de geadviseerde voorwaarden overnemen zoals door de Raad geadviseerd, waaronder ook de avondklok met daaraan verbonden de tijden zoals tijdens de zitting geadviseerd door de Raad voor de duur van zes maanden vanaf de datum van de uitspraak (29 december 2022). De avondklok zal verdachte helpen met het behouden van de thans behaalde structuur en stabiliteit. Dat is een goede basis voor het continueren van het intensieve traject vanuit Arti-Care. Ook de voorwaarden ten aanzien van school, stage en vrijetijdsbesteding zullen verdachte hierbij helpen. Het is van belang dat verdachte onder begeleiding en behandeling van Arti-Care binnen een strak kader stappen maakt, waarna vervolgens toegewerkt kan worden naar meer vrijheden. Hierbij is het essentieel dat de begeleiding en behandeling door Arti-Care wordt uitgevoerd en is het reëel dat dit gedurende de hele proeftijd nodig blijft. De rechtbank zal tevens als voorwaarde een contactverbod met de aangevers en de medeverdachten opleggen en dat verdachte moet meewerken aan alle hulpverlening die JBRA noodzakelijk acht.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de problematiek van verdachte en het verloop van de voorlopige hechtenis periode is een strak en duidelijk kader nodig om recidive te voorkomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan als verdachte niet direct kan (blijven) profiteren van het strakke (hulpverlenings)kader. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.209,95 aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 400,-. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding lijkt het de officier van justitie redelijk en billijk om het gevorderde bedrag van € 500,- geheel toe te wijzen. De officier van justitie vordert het totale bedrag van € 900,- euro vermeerderd met de wettelijke rente toe te wijzen en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft ten aanzien van de materiële schadevergoeding verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze vordering niet is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, omdat zijn jas met daarin € 70,- gestolen is door verdachten. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van het contante geld tot een bedrag van € 70,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, nu deze tot dit bedrag inhoudelijk niet is betwist. De schade kan volledig aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de Nike rugtas en de Moncler jas niet-ontvankelijk verklaren. De vordering is op die onderdelen inhoudelijk betwist en onvoldoende onderbouwd. Op basis van de vordering kan niet worden vastgesteld wat het aankoopbedrag van de jas is geweest en wanneer deze is aangeschaft. Noch uit de aangifte, noch uit overige bewijsmiddelen is gebleken dat een Nike rugtas is weggenomen, als gevolg van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending (straatroof) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding van € 500,- redelijk is. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 500,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.558,37 aan materiële schadevergoeding en € 3.250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat van de benadeelde partijheeft gepersisteerd bij de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 1.250,- op grond van de redelijkheid en billijkheid. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie gevorderd tot een bedrag van € 500,- toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de schade onvoldoende is onderbouwd. Een uitzondering vormt de Nike pet. Verdachte heeft aangegeven de pet graag te willen vergoeden. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding verzoekt de raadsman aansluiting te zoeken bij het bedrag van de immateriële schadevergoeding ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3] , te weten € 500,-.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, omdat verdachten spullen van de benadeelde partij hebben gestolen. De vordering ten aanzien van de Nike pet van € 24,99 is voldoende onderbouwd en is niet inhoudelijk betwist. De kosten van het aanschaffen van een nieuwe pet kunnen daarom worden vastgesteld. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering ten aanzien van de telefoonkosten van € 152,65 en de ING pinpas van € 4,50 is ter terechtzitting inhoudelijk betwist. Deze kosten zijn echter wel voldoende onderbouwd tegenover de betwisting, gelet op de aangifte en hetgeen door verdachte bij de rechter-commissaris op 16 juni 2022 is verklaard over het aantreffen van deze spullen in de meegenomen tas. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het zomerjasje (imitatie Prada), de schoudertas (Louis Vuitton), Airpods (Apple) en het contante geld niet-ontvankelijk verklaren. De vordering is op die punten tegenover de betwisting onvoldoende onderbouwd. Onvoldoende is gebleken dat het zomerjasje, de Airpods en het contante geld zijn weggenomen en het hengsel van een echte Louis Vuitton schoudertas is doorgesneden tijdens de straatroof waardoor niet kan worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreekse schade door het handelen van verdachte. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden (psychische schade en verlies van vertrouwen in een veilige omgeving), de aard van de normschending en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schadevergoeding een bedrag van € 500,- passend is. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 500,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.