ECLI:NL:RBAMS:2022:7897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
13-085630-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag op de Panamalaan te Amsterdam

Op 29 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 november 2020 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op de Panamalaan te Amsterdam. De verdachte, die zonder geldig motorrijbewijs en zonder helm reed op een motorscooter, heeft zich zodanig onvoorzichtig gedragen dat hij een fietser, genaamd [slachtoffer], heeft aangereden, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het fietspad reed, terwijl dit verboden was, en met een te hoge snelheid over een hobbel in het wegdek reed, waardoor hij de controle over zijn voertuig verloor. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de officier van justitie in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de motorscooter bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13-085630-21
Datum uitspraak: 29 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats buitenland] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. W.P.A. Vos, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegde dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 3 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorscooter), daarmee rijdende op de Panamalaan, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft op de Panamalaan gereden, komende uit de richting van de Zeeburgerdijk en gaande in de richting van de Piet Heintunnel,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
- terwijl verdachte niet beschikte over een motorrijbewijs en/of
- terwijl verdachte geen helm droeg en/of
- terwijl voor de door verdachte bestuurde motorscooter geen kenteken was afgegeven, en/of
verdachte is het kruispunt met de Cruquiusweg genaderd alwaar de verkeerslichten voor zijn, verdachtes rijrichting, rood licht uitstraalden en/of
verdachte is vervolgens - in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - het naastgelegen verplichte fietspad op gereden en/of
verdachte is met zijn motorscooter op het fietspad blijven rijden met een aanzienlijke snelheid, in elk geval met een (veel) te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse en/of
verdachte heeft met een zodanig hoge snelheid over een (hem bekende) hobbel in het wegdek gereden dat hij de motorscooter niet meer onder controle kon houden en/of (tijdig) kon afremmen en/of bijsturen en/of
verdachte is vervolgens tegen de hem tegemoetkomende fietser [slachtoffer] aangereden/aangebotst, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 3 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorscooter), daarmee rijdende op de Panamalaan, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft op de Panamalaan gereden, komende uit de richting van de Zeeburgerdijk en gaande in de richting van de Piet Heintunnel,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
- terwijl verdachte niet beschikte over een motorrijbewijs en/of
- terwijl verdachte geen helm droeg en/of
- terwijl voor de door verdachte bestuurde motorscooter geen kenteken was afgegeven, en/of
verdachte is het kruispunt met de Cruquiusweg genaderd alwaar de verkeerslichten voor zijn, verdachtes rijrichting, rood licht uitstraalden en/of
verdachte is vervolgens - in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - het naastgelegen verplichte fietspad op gereden en/of
verdachte is met zijn motorscooter op het fietspad blijven rijden met een aanzienlijke snelheid, in elk geval met een (veel) te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse en/of
verdachte heeft met een zodanig hoge snelheid over een (hem bekende) hobbel in het wegdek gereden dat hij de motorscooter niet meer onder controle kon houden en/of (tijdig) kon afremmen en/of bijsturen en/of
verdachte is vervolgens tegen de hem tegemoetkomende fietser [slachtoffer] aangereden/aangebotst;
feit 2
hij op of omstreeks 3 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (motorscooter) heeft gereden op de weg, de Panamalaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende redengevende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 3 november 2020 omstreeks 07.20 uur heeft op het fietspad van de Panamalaan te Amsterdam, gelegen tussen de Cruquiusweg en de Borneolaan, een aanrijding plaatsgevonden waarbij de bestuurder van een motorfiets en een fietser waren betrokken. De bestuurder van de motorfiets kwam uit de richting van de Cruquiusweg en reed in de richting van de Borneolaan. De bestuurder van de fiets kwam uit de richting van de Borneolaan en fietste in de richting van de Cruquiusweg. Beide bestuurders bereden dus hetzelfde fietspad in tegengestelde rijrichting. De fietser reed aan de verkeerde kant van de weg. In het wegdek van het fietspad was een hobbel aanwezig. De bestuurder van de motorfiets heeft zodanig hard over het fietspad gereden dat hij, ter hoogte van deze hobbel, de controle over zijn motorfiets heeft verloren, waarna de bestuurders van de motorfiets en de fiets frontaal tegen elkaar reden. De bestuurder van de fiets is ten gevolge van het bij de aanrijding bekomen letsel op dezelfde dag in het ziekenhuis overleden. [2]
Verdachte was de bestuurder van de motorscooter en het slachtoffer [slachtoffer] was de bestuurder van de fiets. Verdachte reed met zijn motorscooter, zonder helm, over de rijbaan van de Panamalaan het fietspad op van de Panamalaan. De motorscooter was niet voorzien van een kenteken en de verdachte was niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs. [3] Verdachte reed dus niet over de rijbaan, maar over het fietspad (artikel 10 RVV 1990). [4]
Op 20 november 2020 heeft de verdachte, voor zover hij kan herinneren wat er is gebeurd op 3 november 2020, een verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij de aanrijding op de Panamalaan. Verdachte reed op een motorscooter. Hij kwam uit de richting van de Zeeburgerdijk en hij reed in de richting van de Borneolaan. Hij is heel bekend op deze route, ook met de gevaarlijke hobbel in het fietspad waar de aanrijding is gebeurd. Verdachte is niet in het bezit van een rijbewijs om de motorscooter te besturen en heeft geen ervaring om op een motorscooter te rijden. [5]
Het ongeval is gezien door getuigen.
Getuige [naam 3] reed in zijn auto op de Panamalaan. Hij kwam uit de richting van de Zeeburgerdijk en reed in de richting van de Piet Heinkade. Hij zag dat er achter hem een brommer reed, die hem steeds links en rechts wilde inhalen. Dit lukte niet, omdat er te weinig ruimte was. Toen hij bij de kruising kwam van de Panamalaan en de Cruquiusweg zag hij dat het verkeerslicht op rood stond. Hij remde af en stopte voor het verkeerslicht. Hij zag dat de brommerrijder hem voorbij reed en direct rechts de berm over, zo het fietspad op reed. Hij zag dat de brommer vaart maakte en het rode verkeerslicht van de fietsers negeerde. Hij zag dat de brommer enorm hard over het fietspad van het kruispunt heen reed en terwijl hij voor het verkeerslicht stond te wachten, zag hij dat de brommer steeds harder begon te rijden op het fietspad. Hij heeft op geen enkel moment gezien dat de brommerrijder heeft afgeremd. [6]
Getuige [naam] reed over de Panamalaan in de richting van de Piet Heijntunnel. Ter hoogte van de kruising Panamalaan met de Cruquiusweg zag hij een motorscooter met hoge snelheid over het fietspad rijden. De bestuurder had geen helm op. Hij zag dat de motorscooter van de grond los kwam met beide banden. Hij zag dat de bestuurder de controle verloor en in botsing kwam met een fietser. Beiden vielen op de grond. De motorrijder stond op, de fietser bleef liggen. [7]
Getuige [naam 2] wandelde over de Entrepotkade in de richting van de Panamalaan. Zij zag aan haar linkerkant een brommer keihard aan komen rijden. Zij wist dat er op het fietspad een kuil in het wegdek zat. Zij zag de bestuurder van de brommer keihard door deze kuil rijden en daarna de controle over het stuur verliezen. Daardoor begon de brommer te slingeren. De fietser kwam uit de richting van de Piet Heintunnel aanrijden over het fietspad. Zij zag dat de brommer in volle vaart, frontaal, tegen de fietser opreed. Zij heeft niet gezien dat de brommer afremde of vaart minderde. Zij zag dat de bestuurder van de brommer door de lucht vloog en in het gras op de grond kwam. De fietser lag stil, bewegingsloos, op zijn rug. [8]
De bestuurder van de fiets, slachtoffer [slachtoffer] , is ten gevolge van het bij de aanrijding bekomen letsel op 3 november 2020 in het ziekenhuis overleden. [9]
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd, onder verwijzing naar haar schriftelijk requisitoir, dat kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de fietser, het slachtoffer [slachtoffer] , in tegenovergestelde richting op het fietspad reed, wat op die plek was verboden, maar aan de hand van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat het slachtoffer als gevolg van het zeer onvoorzichtige rijgedrag van de verdachte is overleden. Het slachtoffer hoefde er niet op bedacht te zijn dat op een fietspad ineens een motorscooter met zo’n hoge snelheid zou komen aanrijden, terwijl de verdachte zich door zo hard te rijden de mogelijkheid heeft ontnomen tijdig te anticiperen en reageren op het gedrag van het slachtoffer.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit, onder verwijzing naar haar pleitnotities, dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Door getuigen is gezien dat verdachte over het fietspad reed. Uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat verdachte over de detectielus voor het stoplicht en door het groene licht is gereden. Er is geen sprake geweest van een rood licht negatie. Ook kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoe hard verdachte heeft gereden en ook de snelheid waarmee het slachtoffer op zijn fiets met trapondersteuning reed, is niet onderzocht. Verder kan niet worden uitgesloten dat de fietser en verdachte hebben geprobeerd elkaar te ontwijken op het fietspad en juist daardoor frontaal op elkaar zijn gebotst. In het proces-verbaal ‘Onderzoek plaats ongeval’ wordt geconcludeerd dat de oorzaak van het verkeersongeval tweeledig is.
“De fietser bereed het fietspad en gaf geen gevolg aan een verkeerbord (gesloten voor fietsers) dat een verbod aangaf (artikel 62 RVV 1990 jo. verkeersbord C14). De bestuurder van de motorfiets gebruikte niet de rijbaan maar bereed het fietspad (artikel 10 RW 1990).”De verdediging is van mening dat er geen sprake is van een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval, zodat hooguit het subsidiaire feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 6 WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang. Voorts verdient het de opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het verkeersongeval aan verdachtes schuld te wijten is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Volgens de verklaring van getuige [naam 3] reed verdachte op 3 november 2020 als bestuurder van een motorscooter achter zijn auto op de rijbaan van de Panamalaan. Op deze rijbaan, bij de kruising van de Panamalaan met de Cruquiusweg, stond het verkeerslicht op rood. Terwijl hij afremde en stopte voor het verkeerslicht, is verdachte voorbij zijn auto gereden en vervolgens over de berm en over het kruispunt het fietspad van de Panamalaan opgereden. Gelet op deze verklaring, alsmede het feit dat er blijkens het proces-verbaal ‘Onderzoek plaats ongeval’ is geconstateerd dat er omstreeks het tijdstip van het ongeval geen rood licht negaties op het fietspad in de rijrichting van de verdachte zijn geregistreerd [10] , acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat verdachte niet over de detectielus van enig verkeerslicht is gereden (foto 34 op pagina 47), maar over de tussen de rijbaan en het fietspad gelegen berm.
Door de getuigen is vervolgens gezien dat verdachte keihard met zijn motorscooter over het fietspad reed. Ter hoogte van de kuil en/of hobbel in het wegdek van het fietspad, waarvan verdachte wist dat dit een gevaarlijke plek was op dit fietspad, heeft verdachte de controle over zijn motorscooter verloren en is hij in volle vaart frontaal tegen de fietser aangebotst. Vast staat dat zowel de fietser, het slachtoffer, als de verdachte zich niet aan de verkeersregels ter plaatse hebben gehouden. Het fietspad was voor de rijrichting van het slachtoffer voor fietsers gesloten en het was de verdachte met zijn motorscooter niet toegestaan op het fietspad te rijden.
Ten aanzien van de medeschuld van het slachtoffer is de rechtbank van oordeel, dat zijn rijrichting weliswaar heeft bijgedragen aan het verkeersongeval, maar dat deze overtreding voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 niet opweegt tegen het verkeersgedrag van de verdachte. Als de verdachte zich anders had gedragen en niet met zijn motorscooter met te hoge snelheid op het fietspad had gereden, dan had het ongeval niet plaatsgevonden. De eigen schuld of medeschuld van het slachtoffer kan de schuld aan de zijde van verdachte niet opheffen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met zijn gevaarlijke rijgedrag een veel te groot risico heeft genomen en daarmee zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden, waardoor een ongeval heeft plaatsgevonden, met de dood van het slachtoffer [slachtoffer] als gevolg.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1 primair
op 3 november 2020 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, motorscooter, daarmee rijdende op de Panamalaan, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onachtzaam, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft op de Panamalaan gereden, komende uit de richting van de Zeeburgerdijk en gaande in de richting van de Piet Heintunnel,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was en
- terwijl verdachte niet beschikte over een motorrijbewijs en
- terwijl verdachte geen helm droeg en
- terwijl voor de door verdachte bestuurde motorscooter geen kenteken was afgegeven, en
verdachte is het kruispunt met de Cruquiusweg genaderd alwaar de verkeerslichten voor zijn, verdachtes rijrichting, rood licht uitstraalden en
verdachte is vervolgens - in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - het naastgelegen fietspad op gereden en
verdachte is met zijn motorscooter op het fietspad blijven rijden met een aanzienlijke snelheid en verdachte heeft met een zodanig hoge snelheid over een hem bekende hobbel in het wegdek gereden dat hij de motorscooter niet meer onder controle kon houden en tijdig kon afremmen en bijsturen en
verdachte is vervolgens tegen de hem tegemoetkomende fietser [slachtoffer] aangebotst, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Feit 2
op 3 november 2020 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, motorscooter, heeft gereden op de weg, de Panamalaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair bewezen geachte feit dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar en voor feit 2 tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 370 met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte is twee keer eerder veroordeeld voor gevaarlijk rijgedrag, artikel 5 WVW 1994, waarbij een keer sprake was van een ongeval. Door zijn gevaarzettende rijgedrag heeft verdachte onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met fatale gevolgen voor het slachtoffer en de nabestaanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet bij de zitting aanwezig kan zijn, omdat hij vanwege een verdenking ter zake het plegen van vermogensdelicten is gedetineerd in Duitsland. Verdachte heeft er als gelovig moslim spijt van dat hij die dag op de motorscooter is gestapt en dat het slachtoffer vanwege zijn rijgedrag is overleden. Verdachte is als gevolg van het ongeval gewond geraakt aan zijn hoofd. Hij woonde bij zijn ouders en heeft schulden. De brief van verdachte die per e-mail naar de nabestaanden is gestuurd, hebben zij niet ontvangen. Deze brief heeft de nabestaande van het slachtoffer en de rechtbank vandaag van de raadsvrouw ontvangen. De raadsvrouw verzoekt een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De inbeslaggenomen motorfiets kan worden verbeurd verklaard.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval, zoals hiervoor bewezen is verklaard, waardoor het slachtoffer, [slachtoffer] , is overleden.
Als verdachte zich die dag anders had gedragen in het verkeer dan had het ongeval niet plaatsgevonden. De plotselinge dood van het slachtoffer heeft tot groot verdriet en onherstelbaar leed geleid bij de nabestaanden. De ex-partner van het slachtoffer heeft ter zitting het spreekrecht uitgeoefend en op een invoelbare wijze naar voren gebracht welke gevolgen het ongeval voor haarzelf en hun twee jonge kinderen heeft. Zij missen hun vader enorm en zijn ex-partner moet als alleenstaande moeder haar kinderen alleen grootbrengen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en het overlijden van het slachtoffer, wordt volgens deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 oktober 2022. Hieruit blijkt onder meer dat hij tweemaal eerder is veroordeeld voor verkeersovertredingen, gepleegd in 2016 en 2018, te weten gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in artikel 5 WVW 1994. Hoewel verdachte vanwege deze verkeersovertredingen een gewaarschuwd mens was, heeft hij opnieuw een verkeersongeval veroorzaakt, ditmaal met een fataal gevolg voor het slachtoffer.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door zijn raadsvrouw naar voren zijn gebracht.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedragingen en de gevolgen daarvan, ziet de rechtbank alles afwegende geen aanleiding om van de landelijke oriëntatiepunten af te wijken.
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een motorscooter, merk Piaggio, type Skipper/SKR, die aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 1 primair bewezen geachte is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
feit 2
overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 maanden.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
2 jaar.
Verklaart verbeurd: motorscooter, merk Piaggio, type Skipper/SKR.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Schouw stoffelijk overschot (p. 146-148).
3.Proces-verbaal aanrijding misdrijf (p. 3).
4.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 49).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 20 november 2020 (p. 111-117).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] op 3 november 2020 (p. 102-103).
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] op 3 november 2020 (p. 105).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] op 3 november 2020 (p. 99-100).
9.Proces-verbaal Schouw stoffelijk overschot (p. 146-148).
10.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 47).