ECLI:NL:RBAMS:2022:7868

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
C/13/706745 / FA RK 21-5495
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met betrekking tot vermogen en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee partijen, die op 29 juni 2007 in Amsterdam zijn gehuwd. De verzoeker heeft op 1 september 2021 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding, waarbij hij stelde dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien partijen hebben erkend dat het huwelijk niet meer te herstellen is.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de verzoeken van de partijen met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van hun gezamenlijke vermogens. De verzoeker heeft een bedrag van € 300.000,-- van de verweerder gevorderd in het kader van de verrekening van het te verrekenen vermogen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermogensstijging tijdens het huwelijk tussen partijen moet worden verrekend, aangezien er geen adequate jaarlijkse verrekening heeft plaatsgevonden.

Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank het verzoek van de verweerder om een bijdrage van € 2000,00 per maand afgewezen, omdat de verweerder niet heeft aangetoond dat hij behoeftig is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat beide partijen in beginsel in eigen levensonderhoud moeten voorzien. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gezamenlijke bezittingen, waaronder de woning, auto, kunstverzameling en inboedel, vastgesteld. De woning zal worden verkocht aan een derde, en de opbrengst zal gelijkelijk worden verdeeld. De rechtbank heeft de partijen ook verplicht om de inboedel en kunstwerken binnen twee weken na de beschikking aan elkaar af te geven.

Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt en dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/706745 / FA RK 21-5495 en
C/13/718778 / FA RK 22-3644
Beschikking d.d. 15 december 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat mr. E. Keijzerwaard,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat mr. L.C. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ingekomen op 1 september 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 1 november 2022 met producties van [verzoeker] ;
- het F9-formulier van 11 november 2022 met producties van [verweerder] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen [verzoeker] , mr. Keijzerwaard en mr. De Jong.
Mr. Keijzerwaard heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd.
[verweerder] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 29 juni 2007 te Amsterdam. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Onderhoudsbijdrage
2.3.1.
[verweerder] heeft verzocht een door [verzoeker] te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 2000,00 per maand.
[verzoeker] heeft daartegen verweer gevoerd, waarbij hij primair heeft aangevoerd dat [verweerder] niet behoeftig is en subsidiair heeft gesteld geen draagkracht te hebben.
2.3.2.
De rechtbank wijst het verzoek van [verweerder] af op grond van het volgende.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ieder van partijen in beginsel in eigen levensonderhoud voorziet. Pas als een van beiden daartoe niet in staat is, bestaat aanleiding tot vaststelling van een partnerbijdrage. Op de verzoekende partij, in dit geval [verweerder] , rust dan ook de verplichting om aan te tonen dat hij behoeftig is.
[verweerder] is hierin niet geslaagd, gelet op de betwisting door [verzoeker] . [verweerder] heeft aangevoerd momenteel te leven van zijn spaargeld en niet in staat te zijn te werken in zijn onderneming. De rechtbank heeft echter onvoldoende concreet inzicht gekregen in zijn huidige persoonlijke en financiële situatie om dit te kunnen vaststellen.
De rechtbank merkt hierbij voor de volledigheid nog het volgende op. Als [verweerder] wel behoeftig zou zijn, is het nog maar de vraag is of [verzoeker] draagkracht zou hebben om nog enige partnerbijdrage te kunnen voldoen. Zijn winst uit onderneming is de laatste jaren namelijk behoorlijk gedaald vanwege serieuze gezondheidsproblemen.
2.4.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.4.1.
Beide partijen hebben verzocht de huwelijkse voorwaarden van partijen af te wikkelen alsmede de eenvoudige gemeenschappen te verdelen op de door ieder van hen voorgestelde wijze.
2.4.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen zijn gehuwd met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Voorts zijn zij overeengekomen hun inkomen te verrekenen.
De rechtbank zal eerst ingaan op het te verrekenen vermogen en daarna de ontstane eenvoudige gemeenschappen verdelen.
Te verrekenen vermogen
Inhoud huwelijkse voorwaarden
2.4.3.
In artikel 9 van de huwelijksvoorwaarden is, voor zover bij de behandeling van deze zaak relevant, het volgende bepaald:
Lid 1:
‘De echtgenoten zijn verplicht om jaarlijks te verrekenen hetgeen van hun inkomen resteert, nadat daarop de bijdrage in de kosten van de huishouding in mindering is gebracht. Bij deze verrekening komt ieder de helft van het gezamenlijk bespaarde bedrag toe.’
Lid 10:
‘Indien geen adequate jaarlijkse verrekening heeft plaatsgevonden geldt (met name bij ontbinding van het huwelijk anders dan door overlijden) het volgende uitgangspunt: De echtgenoten beogen met deze bepaling de toename van ieders vermogen tijdens het huwelijk, voor zover die toename niet het gevolg is van een verkrijging krachtens erfrecht of schenking of van waardestijging van de goederen die door hen ten huwelijk zijn aangebracht, aan ieder voor de helft ten goede te laten komen (…).’
2.4.4.
Vast staat tussen partijen dat geen adequate jaarlijkse verrekening heeft plaatsgevonden. De vermogensstijging tijdens het huwelijk dient derhalve tussen partijen te worden verrekend.
Peildata omvang en waardering
2.4.5.
De peildata die hierbij conform artikel 9 lid 9 en artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden worden gehanteerd zijn de volgende:
Voor de omvang van het te verrekenen vermogen geldt de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen en voor de waardering geldt de datum waarop de verrekening plaatsvindt.
Periode van verrekening
2.4.6.
Partijen verschillen met elkaar van mening over welke periode moet worden verrekend. Zij zijn het – na wijziging van hun standpunten – eens over de einddatum van het tijdvak waarover verrekend dient te worden, te weten december 2020 (einde samenleven).
De begindatum is echter in geschil. [verzoeker] is van mening dat op basis van de huwelijkse voorwaarden verrekend dient te worden vanaf juni 2007 (huwelijkssluiting). [verweerder] wil verrekenen vanaf september 1992 (datum aanvang samenwoning).
[verweerder] is van mening dat op basis van de redelijkheid en billijkheid de periode van samenleving, voorafgaand aan het huwelijk van partijen, bij het tijdvak moet worden betrokken. Hij stelt dat partijen hebben samengewoond met een samenlevingscontract met een soortgelijk verrekenbeding en dat bij het huwelijk tussen hen niet is afgerekend. Hun samenleving is naadloos overgegaan in een huwelijk, aldus [verweerder] .
2.4.7.
De rechtbank stelt voorop dat het verzoek van partijen de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betreft, als nevenvoorziening bij echtscheiding. De rechtbank is dan ook in de onderhavige procedure gebonden aan de inhoud van die huwelijkse voorwaarden. Uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen, bij ontbinding van hun huwelijk, hebben beoogd de toename van ieders vermogen
tijdens het huwelijkaan ieder voor de helft ten goede te laten komen. De verrekening betreft dan ook uitsluitend de periode na huwelijkssluiting van partijen, zodat de rechtbank uit zal gaan van het door partijen opgebouwde vermogen in de periode van juni 2007 tot en met december 2020.
Verrekening
2.4.8.
[verzoeker] heeft zijn verzoek tot verrekening aanvankelijk onderbouwd met een door hem ingebrachte rapportage van een deskundige. Deze deskundige heeft namens [verzoeker] , met de voorhanden zijnde financiële gegevens, de vermogensopbouw van partijen in kaart gebracht en het te verrekenen vermogen berekend. Hieruit volgde een door [verweerder] aan [verzoeker] te betalen bedrag. In deze rapportage was echter deels sprake van een schatting omdat de financiële stukken van [verweerder] over het jaar 2020 uitbleven.
[verzoeker] heeft daarna zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij het eerder geformuleerde bedrag heeft aangepast naar een aan hem te betalen bedrag van € 300.000,-- indien de financiële stukken van [verweerder] zouden uitblijven.
Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [verweerder] nog steeds geen financiële gegevens over 2020 in het geding heeft gebracht, heeft [verzoeker] zijn aangepaste verzoek gehandhaafd. [verweerder] heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.4.9.
De rechtbank wijst erop dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daar de gevolgtrekkingen uit maken die geraden worden geacht. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] zijn financiële gegevens volledig en voorzien van een toelichting heeft aangeleverd, terwijl [verweerder] daarmee in gebreke is gebleven. [verweerder] heeft nagelaten stukken van zijn financiële situatie in 2020, onder andere van zijn onderneming, in het geding te brengen.
[verweerder] heeft hierdoor het verzoek van [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Hij betwist het verzoek wel, maar heeft niet met cijfers en stukken heeft laten zien waarom het niet klopt wat [verzoeker] stelt. De rechtbank zal daarom het gewijzigde verzoek van [verzoeker] toewijzen en bepalen dat [verweerder] inzake het te verrekenen vermogen een bedrag van € 300.000,-- aan [verzoeker] dient te voldoen, binnen twee weken na deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de beschikking tot aan de dag van algehele voldoening.
Te verdelen vermogen
Peildata omvang en waardering
2.4.10.
Voor de omvang van het te verdelen vermogen geldt de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, te weten 1 september 2021 en voor de waardering geldt de datum van de feitelijke verdeling.
Te verdelen eenvoudige gemeenschappen
2.4.11.
Tussen partijen staat vast dat het te verdelen vermogen bestaat uit de volgende eenvoudige gemeenschappen die partijen in mede eigendom toebehoren, te weten de woning, de Toyota Auris, de kunstverzameling en de inboedelgoederen.
De rechtbank zal deze per bestanddeel behandelen.
De woning
2.4.12.
Beide partijen hebben verzocht om verdeling van hun koopwoning te [adres] . De waarde van deze woning is tussen hen in geschil.
[verweerder] heeft verzocht om toedeling van de woning aan hem tegen een waarde van € 625.000,--.
[verzoeker] is het hier niet mee eens. Hij wenst tot verkoop en verdeling van de opbrengst over te gaan nu [verweerder] al gedurende 15 maanden de tijd heeft gehad om te onderzoeken of hij financieel in staat is de woning aan zich te laten toedelen, maar daarop geen actie heeft ondernomen. [verzoeker] wil niet langer wachten en wil de (financiële) banden tussen partijen verbreken.
2.4.13.
Nu [verweerder] niet ter zitting is verschenen is het voor de rechtbank niet mogelijk geweest deze kwestie met hem te bespreken. Onbekend is of [verweerder] de woning nog steeds toegedeeld wenst te krijgen, ook indien de huidige waarde hoger ligt dan het door hem genoemde bedrag. In ieder geval heeft [verweerder] nagelaten inzage te geven in zijn financiële situatie en de mogelijkheden tot toedeling van de woning aan hem, terwijl hij daarvoor ruimschoots gelegenheid heeft gehad. Gelet op het voorgaande en het uitblijven van enige concrete stappen van [verweerder] tot overname van de woning, gaat de rechtbank ervan uit dat het niet mogelijk is de woning aan hem toe te delen. Nu beide partijen om verdeling hebben verzocht, zal de rechtbank bepalen dat de woning wordt verkocht aan (een) derde(n), conform het in het dictum genoemde spoorboekje.
De boot
2.4.14.
[verweerder] heeft laten weten de Open Tour boot 555 Classic toegedeeld te willen krijgen tegen een waarde van € 7.500,--. [verzoeker] heeft hiermee ingestemd onder de voorwaarde dat de door hem, sinds het uiteengaan van partijen, gemaakte kosten voor de boot ad € 1.235,38 alsnog door [verweerder] aan hem worden vergoed, nu [verzoeker] geen gebruik heeft kunnen maken van de boot.
2.4.15.
De rechtbank zal de boot toedelen aan [verweerder] tegen een waarde van € 7.500,-- en bepalen dat [verweerder] de door [verzoeker] gemaakte kosten aan hem dient te vergoeden nu [verweerder] hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
Toyota Auris
2.4.16.
Partijen zijn het er over eens dat de auto wordt toegedeeld aan [verzoeker] , echter de waarde is in geschil. [verzoeker] heeft een koerslijst ingebracht waaruit een waarde blijkt van € 14.750,--. [verweerder] stelt dat de waarde € 17.000,-- a € 17.500,-- bedraagt volgens een garagehouder.
2.4.17.
Nu [verweerder] heeft nagelaten zijn stelling te onderbouwen zal de rechtbank de auto aan [verzoeker] toedelen tegen een waarde van € 14.750,--.
Kunstverzameling
2.4.18.
Partijen zijn het er over eens dat het kunstwerk van [naam kunstenaar 1] wordt verkocht, waarbij de opbrengst gelijkelijk wordt gedeeld. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
Partijen zijn het ook eens over de verdeling van de volgende kunstwerken, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat ieder één schilderij van Tanzania toegedeeld zal krijgen, vanwege het verzoek van [verweerder] dat de rechtbank redelijk acht.
Aan [verzoeker] wordt toegedeeld:
  • [naam kunstenaar 2] , Zon, waarde: € 5.500,--
  • [naam kunstenaar 3] , portret Eric, waarde nihil
  • Tanzania: 1 schilderij, waarde nihil
  • Tanzania: houtsnijwerk, waarde nihil
  • [naam kunstenaar 4] , Jongen op stoel, waarde: € 120,--
  • [naam kunstenaar 4] , origineel 33, waarde: € 350,--
Aan [verweerder] wordt toegedeeld:
  • [naam kunstenaar 5] , L’Amuse, waarde: € 4.000,--
  • [naam kunstenaar 5] , Friandises, waarde: € 9.500,--
  • [naam kunstenaar 2] , Naar binnen kijken, waarde: € 1.200,--
  • Tanzania: 1 schilderij, waarde nihil
  • Mexico, Blauw stenen masker, waarde nihil
  • [nam kunstenaar] , Dutch Boxtops, waarde nihil
  • [naam kunstenaar 3] , portret Gerard, waarde nihil
2.4.19.
Partijen verschillen van mening over de verdeling van de navolgende stukken:
[naam kunstenaar 6] , zonder titel met een waarde van € 1.800,--, [naam kunstenaar 7] , L’explosion de la terre engendre notre espece! met een waarde van € 3.200,-- en [naam kunstenaar 8] , schilder, met een waarde van € 4.400,--.
De rechtbank bepaalt dat de eerstgenoemde twee kunstwerken worden toegedeeld aan [verzoeker] en de laatste aan [verweerder] , zodat de waarden van de kunstwerken waar geen overeenstemming over de verdeling is, nagenoeg gelijkelijk zijn verdeeld.
Inboedel
2.4.20.
Beide partijen hebben aanvankelijk laten weten de inboedelgoederen in onderling overleg te zullen verdelen. Aangezien die verdeling echter niet is gelukt heeft [verzoeker] verzocht de verdeling vast te stellen conform zijn voorstel, ingebracht als productie 12.
[verweerder] heeft zich hiertegen niet verweerd zodat de rechtbank de verdeling met gesloten beurzen zal vaststellen conform de lijsten in productie 12 van [verzoeker] , die voor de volledigheid aan deze beschikking worden gehecht.
Conclusie
2.4.21.
Omdat voornoemde verdeling ertoe leidt dat [verweerder] per saldo wordt overbedeeld, stelt de rechtbank in het dictum het door hem te betalen bedrag aan [verzoeker] vast.
Afgifte inboedel en kunst / dwangsom
2.4.22.
De rechtbank zal bepalen dat de inboedel en kunstwerken binnen twee weken na deze beschikking over en weer zullen worden afgegeven. De rechtbank zal daarbij geen dwangsom opleggen, nu dit – mede in het licht van de overige inhoud van deze beschikking – op dit moment te verstrekkend is.
2.5.
Aanvullende verzoeken [verzoeker]
Gebruikersvergoeding
2.5.1.
[verzoeker] wenst dat de rechtbank een gebruikersvergoeding ex artikel 3:169 Burgerlijk Wetboek (BW) voor het gebruik van de woning door [verweerder] vaststelt van € 1.166,66 per maand, vanaf 31 december 2020 (datum uiteengaan) tot aan de overdracht van de woning. Deze berekening is gebaseerd op een waarde van de woning van € 850.000,-- en 4% rendement. De Waard heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij heeft primair verzocht om afwijzing en subsidiair de waarde van de woning betwist, het rendement van 4% en de ingangsdatum.
2.5.2.
Indien de voormalige echtelijke woning wordt gebruikt door de ene echtgenoot maar mede aan de andere echtgenoot toebehoort, kan onder omstandigheden een redelijke vergoeding worden vastgesteld voor gederfd genot en gebruik. Vast staat dat [verzoeker] vanaf 31 december 2020 eigen woonruimte is gaan huren en dat partijen daarnaast de lasten van de voormalige echtelijke woning gezamenlijk hebben gedragen, terwijl die woning door [verweerder] werd bewoond. De rechtbank acht een gebruikersvergoeding daardoor op zijn plaats.
2.5.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoogte van deze gebruikersvergoeding als volgt. De waarde van de woning is in geschil, maar duidelijk is in ieder geval dat er een aanzienlijke overwaarde op de woning rust. Dit brengt mee dat, indien de in de rechtspraak ontstane formule voor de berekening van de gebruikersvergoeding zou worden gevolgd, dit tot een aanzienlijk bedrag zou leiden. De rechtbank acht het niet redelijk en passend een dergelijk hoog bedrag op te leggen, nog daargelaten dat de berekening lastig uit te voeren is vanwege de discussie over de waarde van de woning en het toe te passen rendement op de overwaarde.
De rechtbank acht het in de onderhavige kwestie reëel de gebruikersvergoeding vast te stellen op de helft van de door [verzoeker] betaalde huurlast, te weten € 700,-- per maand, met ingang van 31 december 2020. Op die manier zijn de financiële gevolgen van het verbreken van de samenleving qua woonlasten gelijkelijk over partijen verdeeld.
Overleggen financiële stukken
2.5.4.
[verzoeker] heeft aanvankelijk verzocht te bepalen dat [verweerder] binnen 14 dagen na een door de rechtbank te geven tussenbeschikking ex artikel 1:83 BW inzage verschaft in, kort gezegd, zijn financiële situatie per 6 mei 2020 dan wel 31 december 2020.
Nu tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat [verzoeker] een eindbeschikking wenst zal dit verzoek als ingetrokken worden beschouwd.
2.6.
Proceskosten
2.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/706745 / FA RK 21-5495
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 29 juni 2007;
3.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/718778 / FA RK 22-3644
3.4.
bepaalt dat [verweerder] in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 300.000,-- aan [verzoeker] zal voldoen binnen twee weken na afgifte van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
3.5.
gelast de wijze van verdeling van de koopwoning van partijen te [adres] als volgt:
3.5.1.
bepaalt dat voornoemde woning wordt verkocht aan (een) derde(n);
3.5.2.
bepaalt dat de heer [naam] , dan wel zijn plaatsvervanger, van NVM makelaarskantoor JLG Real Estate te Amsterdam belast wordt met de verkoop van voornoemde woning;
3.5.3.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
3.5.4.
bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkooprijs, partijen of één van hen aan de makelaar kunnen/kan verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
3.5.5.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de koper(s);
3.5.6.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
3.5.7.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
3.6.
stelt de verdeling van de overige eenvoudige gemeenschappen tussen partijen als volgt vast:
3.6.1.
Aan [verzoeker] wordt toegedeeld:
  • de Toyota Auris met een waarde van € 14.750,--;
  • [naam kunstenaar 2] , Zon, met een waarde van € 5.500,--
  • [naam kunstenaar 3] , portret [verzoeker] , waarvan de waarde nihil is
  • Tanzania: 1 schilderij, waarvan de waarde nihil is
  • Tanzania: houtsnijwerk, waarvan de waarde nihil is
  • [naam kunstenaar 4] , Jongen op stoel, met een waarde van € 120,--
  • [naam kunstenaar 4] , origineel 33, met een waarde van € 350,--
  • [naam kunstenaar 6] , zonder titel met een waarde van € 1.800,--
  • [naam kunstenaar 7] L’explosion de la terre engendre notre espece! met een waarde van € 3.200,--
In totaal: € 25.720,--
3.6.2.
Aan [verweerder] wordt toegedeeld:
  • de Open Tour boot 555 Classic tegen een waarde van € 7.500,--
  • [naam kunstenaar 5] , L’Amuse, met een waarde van € 4.000,--
  • [naam kunstenaar 5] , Friandises, met een waarde van € 9.500,--
  • [naam kunstenaar 2] , Naar binnen kijken, met een waarde van € 1.200,--
  • Tanzania: 1 schilderij, waarvan de waarde nihil is
  • Mexico, Blauw stenen masker, waarvan de waarde nihil is
  • [nam kunstenaar] , Dutch Boxtops, waarvan de waarde nihil is
  • [naam kunstenaar 3] , portret Gerard, waarvan de waarde nihil is
  • [naam kunstenaar 8] , schilder, met een waarde van € 4.400,--
In totaal: € 26.600,--
3.6.3.
bepaalt dat het kunstwerk van [naam kunstenaar 1] wordt verkocht, waarbij de opbrengst gelijkelijk tussen partijen wordt gedeeld;
3.6.4.
bepaalt dat de inboedel in de echtelijke woning van partijen met gesloten beurzen wordt verdeeld conform de bijgesloten verdelingslijsten;
3.6.5.
bepaalt dat voornoemde kunst en inboedelgoederen binnen twee weken na afgifte van deze beschikking over en weer aan elkaar wordt afgegeven en dat [verweerder] een bedrag van € 440,-- aan [verzoeker] zal voldoen vanwege voornoemde overbedeling;
3.7.
bepaalt dat [verweerder] binnen twee weken na afgifte van deze beschikking een bedrag van € 1.235,38 aan [verzoeker] dient te voldoen vanwege de door [verzoeker] betaalde kosten voor de boot;
3.8.
bepaalt dat [verweerder] een gebruiksvergoeding aan [verzoeker] dient te voldoen van € 700,-- per maand met ingang van 31 december 2020 tot aan de dag van overdracht van de woning;
3.9.
verklaart de beslissing met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijks-voorwaarden, verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en vergoedingsrechten uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 15 december 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.