ECLI:NL:RBAMS:2022:7859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
1330170221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met PIJ-maatregel en diverse strafbare feiten

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak waarbij de verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal in vereniging, heling, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) voorwaardelijk opgelegd, ondanks de adviezen van deskundigen om deze onvoorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft rekening gehouden met zorgelijke signalen rondom de Jeugdzorg en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een belast verleden heeft en al eerder met de politie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de officier van justitie ontvankelijk is. De verdachte is vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar is schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan een gewapende overval, mishandeling van een leraar, en andere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 30 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en de PIJ-maatregel voorwaardelijk opgelegd voor een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de overval en mishandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.301702.21 (A), 13.134644.22 (B), 13.325450.21 (C), 13.307050.21 (D), 13.330899.21 (E), 13.146096.21 (F), 13.189214.21 (G), 13.195645.21 (H), 13.226111.19 (TUL)
Datum uitspraak: 23 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 november 2022 en 9 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C, D, E, F, G en H aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Jironet-Loeween van wat verdachte tijdens het gesprek met de oudste rechter en de griffier, en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [naaam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 1] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS), mevrouw [naam 2] , namens Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK), mevrouw [naam 3] , de behandelaar van verdachte vanuit de Waag en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundigen mevrouw A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, en de heer B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, ter zitting naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] (het slachtoffer in parketnummer 13.134644.22) zijn vordering tijdens de zitting van 18 november 2022 nader toegelicht. Tevens was [slachtoffer 2] (het slachtoffer in parketnummer 13.146069.21) ter zitting van 18 november 2022 aanwezig.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd- ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1. diefstal in vereniging, subsidiair medeplichtigheid aan diefstal in vereniging met (bedreiging met) geweld tegen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] op 21 augustus 2021 in Uithoorn;
2. medeplegen van het voorhanden hebben van een gas-/alarmpistool op 21 augustus 2021 in Uithoorn;
3. heling van meerdere pasjes in de periode van 17 oktober 2021 tot en met 25 januari 2022 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als verduistering;
Zaak B
1. zich verzetten tegen de aanhouding van 30 mei 2022 te Amsterdam door verbalisant [slachtoffer 1] in zijn rechterarm te bijten, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;
2. mishandeling van een leraar van de school [naam school] op 12 mei 2022 te Amsterdam;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van een zorgcoördinator van de school [naam school] op 12 mei 2022 te Amsterdam;
Zaak C
1. poging tot zware mishandeling van de verbalisanten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] op 30 november 2021 te Amsterdam, door de verbalisanten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] met schoppende bewegingen van de trap af te duwen;
2. mishandeling van de verbalisanten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] op 30 november 2021 te Amsterdam, door te schoppen tegen het (boven)lichaam van [slachtoffer 8] en te bijten in de hand van [slachtoffer 9] ;
Zaak D
1. heling in vereniging van een bromfiets met kenteken [nummer 1] op 11 november 2021 te Amsterdam;
2. zich verzetten tegen de staandehouding en/of aanhouding op 11 november 2021 te Amsterdam door krachtig met zijn armen en benen om zich heen te bewegen in de richting, welke tegenovergesteld was aan de richting van de verbalisanten [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] ;
Zaak E
1. heling in vereniging van een bromfiets met kenteken [nummer 2] op 6 september 2021 te Amsterdam;
2. het voorhanden hebben van een busje pepperspray op 6 september 2021 te Amsterdam;
Zaak F
op 5 juni 2021 te Amsterdam opzettelijk (mondeling) beledigen van [slachtoffer 2] , hulpofficier van justitie van de politie Eenheid Amsterdam, en verbalisant [slachtoffer 18] , door ze onder andere met “kanker” uit te schelden en te spugen richting van [slachtoffer 2] ;
Zaak G
heling in vereniging van een scooter met kenteken [nummer 3] op 22 december 2020 te Diemen;
Zaak H
schoolverzuim in de periode van 23 maart 2021 tot en met 7 mei 2021 te Amsterdam, als leerling van de school [naam school] .
De tenlasteleggingen worden als een bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Partiële vrijspraken en bewijsmotiveringen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde winkeloverval zoals in zaak A onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Uit de bewijsmiddelen komt de rol van verdachte naar voren als coördinator van de overval, ook al is zijn daadwerkelijke rol bij de uitvoering uiteindelijk relatief klein gebleven. Door voorafgaand aan de overval te zorgen dat de uitvoerders wisten waar zij moesten zijn, op de dag zelf als enige achter te blijven in de box en op de uitvoerders te wachten, en vervolgens de deur open te houden toen de daders weer binnenkwamen, heeft verdachte een significante bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en zijn medeverdachten. Het ten laste gelegde medeplegen kan dan ook worden bewezen. Tot slot heeft de officier van justitie aangegeven dat de daadwerkelijke rol van verdachte bij de uitvoering van de overval niet past bij medeplichtigheid.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van zowel het onder 1 primair als het subsidiair ten laste gelegde. Verdachte is door oudere jongens ingezet om aanwezig te zijn rondom het ten laste gelegde delict. Hij wist niet dat zijn medeverdachten van plan waren om een winkeloverval te plegen. De overval is gepleegd door twee medeverdachten en verdachte heeft verder niet deelgenomen als medepleger. Tot slot heeft verdachte geen enkele opzet gehad op het behulpzaam zijn bij het ten laste gelegde zodat ook geen sprake is van medeplichtigheid. De Hoge Raad overweegt dat ingeval van medeplichtigheid er sprake moet zijn van dubbel opzet op zowel het handelen als medeplichtige als op het gronddelict. Aan dit criterium is niet voldaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 21 augustus 2021 heeft een gewapende overval op de [naam winkel] in Uithoorn plaatsgevonden. Vast staat dat verdachte niet zelf bij de overval aanwezig is geweest. De avond voor de overval is verdachte met een groep jongens op Schiphol geweest. In die groep bevond zich ook medeverdachte [medeverdachte 1] , die heeft bekend een van de overvallers te zijn geweest. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat ‘de groep’ voorafgaand aan de overval in de gang met kelderboxen van de [naam flat] in Uithoorn is geweest. Hiervan zijn camerabeelden, waarop is te zien dat er zes personen in de gang met kelderboxen aanwezig waren. Kort na de overval zijn de daders, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in de kelderbox aangehouden. [medeverdachte 2] heeft ook een bekennende verklaring afgelegd en op 13 oktober 2022 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] veroordeeld voor het medeplegen van deze overval. Verdachte is in beeld gekomen, omdat zijn DNA is aangetroffen op het wapen dat in de kelderbox in beslag werd genomen. In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn daarnaast twee berichten gevonden van één dag voor de overval die afkomstig zijn van het nummer van verdachte (verzonden op 20 augustus 2021 om 21:41 uur). In het eerste bericht staat:
“Je moet om 11 uur bij [bijnaam] ze osso (huis) zijn”.Een paar seconden later maakt hij daar
‘12’van. Uit onderzoek blijkt dat ‘ [bijnaam] ’ medeverdachte [medeverdachte 3] is. Tot slot is op de camerabeelden in de buurt van de kelderbox te zien dat verdachte de scooter - die de overvallers bij hun vlucht hebben gebruikt - naar buiten heeft geduwd voorafgaand aan de overval.
Tijdens het politieverhoor van 25 januari 2022 heeft verdachte verklaard dat hij onder druk is gezet om ‘mee te doen’. Hij heeft op de uitkijk gestaan en de boxdeur geopend toen de overvallers terugkwamen. Ook heeft hij het wapen vastgehouden, zodat degene die het ging gebruiken zijn handschoenen aan kon doen. Verdachte wist dat er ‘iets’ zou gebeuren, maar het is hem niet verteld dat het om een overval ging.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om verdachte te veroordelen voor het medeplegen en spreekt hem daarvan vrij. Er was geen nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en ook geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. Uit het dossier blijkt verder niet dat verdachte een grotere initiërende en leidende rol heeft gehad. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid. Verdachte heeft met zijn handelen - door op de uitkijk te staan en de boxdeur voor de overvallers te openen - een bijdrage aan het misdrijf geleverd, die het misdrijf gemakkelijk heeft gemaakt. Het verweer van de raadsvrouw, dat verdachte geen enkele opzet heeft gehad op het gronddelict, kan de rechtbank niet volgen. Verdachte wist namelijk dat er ‘iets’ zou gebeuren; hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met een vuurwapen zijn weggegaan. Ook als de rechtbank ervan uit zou gaan dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte niet (geheel) is gericht op het gronddelict, dan is zijn opzet - gelet op alle gedragingen in onderlinge samenhang bezien - nog wél gericht op een misdrijf dat voldoende verband houdt met het gronddelict. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte medeplichtig is geweest aan de overval.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde. Zij heeft daarbij verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 25 januari 2022.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Gelet op de verklaring van verdachte omtrent de korte tijd dat hij het wapen in handen heeft gehad kan niet worden gesproken van beschikkingsmacht.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor beschikkingsmacht van een vuurwapen is niet vereist dat verdachte eigenaar of bezitter is van het wapen. Het gaat om de vraag of verdachte over het wapen kon beschikken: lag het in zijn macht om het wapen te gebruiken of er op een andere wijze iets mee te doen.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen, te weten gas/alarmpistool, nu dit vóór de overval aan hem is getoond en hij dit wapen heeft vastgehouden zodat - volgens zijn eigen verklaring - één van de overvallers zijn handschoenen kon aantrekken. Vervolgens zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen op pad gegaan om de overval te plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake geweest van het gezamenlijk voorhanden hebben van het wapen. Het ten laste gelegde ten aanzien van het eerste gedachtestreepje kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het tweede gedachtestreepje, te weten het voorhanden hebben van één patroon, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van deze munitie in de kelderbox.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde en zij heeft bewezenverklaring gevorderd van de onder subsidiair ten laste gelegde verduistering.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Er blijkt niet van enige wetenschap van een niet legale herkomst van de pasjes; verdachte heeft de pasjes gevonden. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de
‘Regeling gevonden voorwerpen’in het Burgerlijk Wetboek (boek 5, artikelen 5 tot en met 12), waarin is bepaald dat de vinder van een voorwerp zo snel mogelijk aangifte dient te doen van de vondst bij de gemeente. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden vastgesteld wanneer verdachte de pasjes heeft gevonden. Dat hij de pasjes zich wederrechtelijk heeft willen toe eigenen kan daarom niet worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de doorzoeking van 25 januari 2022 in de slaapkamer van verdachte werd onder zijn bed een bakje aangetroffen met diverse pasjes, waaronder ook een aantal pasjes die toebehoren aan [slachtoffer 14] . Op 17 oktober 2021 heeft zij aangifte gedaan van een beroving in Amsterdam, waarbij de daders onder andere haar pasjes hebben weggenomen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij deze pasjes op straat, vlakbij zijn school [naam school] , heeft gevonden. Het was de bedoeling om ze aan de politie te geven, maar verdachte is dit vergeten.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat om de heling van de pasjes bewezen te verklaren. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Op basis van voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank echter wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, nu hij deze pasjes in een bakje onder zijn bed heeft gelegd en ze dus niet heeft ingeleverd bij de gemeente en/of de politie.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte van dit feit vrij te spreken nu het, zo begrijpt de rechtbank, de vraag is of de betreffende ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was op het moment dat het agressieve gedrag door verdachte plaatsvond. De raadsvrouw heeft zich hierbij aangesloten. De rechtbank is van oordeel dat het inderdaad niet onomstotelijk vaststaat dat sprake was van een rechtmatig uitgevoerde aanhouding gelet op de omstandigheden waaronder verdachte werd aangehouden. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging niet kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 12 mei 2022 zich agressief heeft gedragen tegen zijn zorgcoördinator van de school [naam school] in Amsterdam. Verdachte heeft daarbij de zorgcoördinator gedwongen om in een hoekje te staan en tegen haar gezegd dat hij haar zou ‘klappen’. Niet iedere bedreiging kan juridisch worden aangemerkt als een strafbare bedreiging. Artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht geeft een limitatieve opsomming van de strafbare bedreigingen. Bedreiging met eenvoudige mishandeling - dus zonder zwaar lichamelijk letsel - valt daar niet onder. Met andere woorden levert "ik ga je slaan of ik ga je klappen" geen strafbare bedreiging op. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van verbalisant [slachtoffer 8] .
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat de gedragingen van verdachte jegens verbalisant [slachtoffer 8] gekwalificeerd dienen te worden als wederspannigheid. Het enige doel van verdachte was zich verzetten tegen de aanhouding, zodat hij niet mee hoeft te gaan met de politie. Hij heeft geen lichamelijk letsel willen toebrengen aan verbalisant [slachtoffer 8] , ook niet in voorwaardelijke zin. Het is bovendien niet voorzienbaar en ook niet te verwachten dat een getrainde agent bij een spartelende verdachte van de trap afvalt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte tijdens de aanhouding van 30 november 2021 zich fors heeft verzet tegen de verbalisanten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] . Op een gegeven moment is verdachte de trap opgerend en begon hij wild om zich heen te trappen. De verbalisanten hebben geprobeerd om verdachte beneden te krijgen, de trap af, maar hij bleef doorgaan met het maken van schoppende en bijtende bewegingen. Verbalisant [slachtoffer 8] is toen een paar treden lager gaan staan en daardoor kon hij de schoppende bewegingen van verdachte net ontwijken door zich vast te houden aan de trapleuning. Het is de verbalisanten uiteindelijk gelukt om verdachte vast te pakken en met veel moeite kregen zij hem in de politieauto. Tijdens de rit naar het politiebureau maakte verdachte trappende bewegingen richting het hoofd van verbalisant [slachtoffer 8] , terwijl [slachtoffer 8] op dat moment de bestuurder van de auto was. Verdachte heeft door zijn handelen - door telkens in de richting van verbalisant [slachtoffer 8] te schoppen terwijl [slachtoffer 8] dicht bij hem zat of stond - de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij [slachtoffer 8] had kunnen raken. Daarmee heeft verdachte ook de kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard. De onder 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling kan daarom bewezen worden. Daarbij geldt wel dat verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde bijten in de hand en schoppen van [slachtoffer 9] , nu niet is komen vast te staan dat zich door deze handelingen een aanmerkelijke kans heeft voorgedaan dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling tegen verbalisant [slachtoffer 8] (het eerste gedachtestreepje), nu uit het dossier niet blijkt dat hij pijn of letsel heeft gehad door het schoppen van verdachte.
Ten aanzien van het in zaak G ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde heling van de scooter met kenteken [nummer 3] .
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. In de richting van verdachte wijzen een telefoon en een Snapchat account. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, nu medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij het feit heeft gepleegd met ene ‘ [naam 10] ’ en dus niet met verdachte. Alhoewel de telefoon van verdachte ter plaatse was, kan niet zonder redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte zelf ter plaatse was. Het signalement dat door de aangever is opgegeven ten aanzien van NN2 - een kleine licht getinte jongen - is te algemeen.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 20 december 2020 heeft het slachtoffer [slachtoffer 15] aangifte gedaan van diefstal van zijn bromfiets. Twee dagen later kreeg hij een bericht van zijn neef dat de bromfiets te koop werd aangeboden voor € 80,00 via de app Telegram door ene ‘ [naam 4] ’. Het telefoonnummer van ‘ [naam 4] ’ was + [nummer 4] en had als Snapchat naam ‘ [naam 5] ’ en ‘ [naam 6] ’. De politie heeft onderzoek gedaan naar dit telefoonnummer en het Snapchat account. Ten aanzien van het telefoonnummer kregen zij een koppeling met de app Telegram, waarbij de gebruiker van dit telefoonnummer zich ‘ [naam 7] ’ noemt. Deze naam lijkt op de voornaam van verdachte, namelijk ‘ [voornaam verdachte] ’. Verder is uit een politiezoeksysteem gebleken dat verdachte tijdens verhoor in een andere strafzaak heeft aangegeven dat hij gebruik maakt van het e-mailadres ‘ [mailadres] ’, op dezelfde wijze geschreven als de naam van het Snapchat account die de bromfiets te koop heeft aangeboden. Tot slot komt de Snapchat naam ’ [naam 5] ’ overeen met de initialen van verdachte.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde heling op 22 december 2020 te Diemen, nu het telefoonnummer van de app Telegram en het Snapchat account aan verdachte gekoppeld kunnen worden. Verdachte heeft inhoudelijk niet willen reageren op deze beschuldiging. Hij heeft zich tijdens het politieverhoor van 5 juni 2021 beroepen op zijn zwijgrecht en tijdens de zitting van 16 december 2021 heeft hij de vragen van de kinderrechter niet willen beantwoorden en is hij zelfs boos weggelopen. Verdachte heeft wel verklaard dat zijn telefoon bij zijn halfbroer lag en dat zijn halfbroer is aangehouden met zijn spullen. Het had op de weg van verdachte gelegen om meer duidelijkheid hierover te geven. Nu hij dit niet heeft gedaan, gaat de rechtbank uit van de bewijsmiddelen en concludeert dat verdachte degene moet zijn geweest die een gestolen bromfiets te koop heeft aangeboden voor een zeer gering bedrag via de app Telegram.
Ten aanzien van het in zaak B (feit 1 subsidiair en 2), in zaak D (feit 1 en 2), in zaak E (feit 1 en 2), in zaak F, en in zaak H ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde feiten, zoals verwoord in haar schriftelijke requisitoir.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweren gevoerd. Zij kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie en heeft zich daarom gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte 2] op 21 augustus 2021 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid mobiele telefoons ter waarde van ongeveer 16.172,76 euro die aan winkelbedrijf [naam winkel] (filiaal gelegen aan het [adres 2] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door een vuurwapen te richten op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] of aan hen te tonen en voornoemde [slachtoffer 3] tegen zijn lichaam te duwen en daarbij te zeggen: "dit is een overval" en "ik schiet je dood" en "magazijn nu!" en "ik heb een pistool, er zit een kogel in" en "rustig blijven, anders schiet ik",
bij het plegen van welke voren omschreven misdrijf verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 21 augustus 2021 te Uithoorn, opzettelijk behulpzaam is geweest door de deur van voornoemde box open te houden voor voornoemde [medeverdachte 2] en diens mededader nadat voornoemd misdrijf had plaatsgevonden en door bij voornoemde box op de uitkijk te gaan staan en door een vuurwapen vast te houden op verzoek van die [medeverdachte 2] en de mededader;
Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 21 augustus 2021 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/ alarmpistool, van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 subsidiair ten laste gelegde:
op 25 januari 2022 te Amsterdam, opzettelijk vier pasjes, toebehorende aan [slachtoffer 14] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 30 mei 2022 te Amsterdam, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , zijnde verbalisant bij de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten belast met noodhulpdienst, heeft mishandeld door te bijten in de rechter onderarm van voornoemde [slachtoffer 1] ;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 12 mei 2022 te Amsterdam, een leraar genaamd [naam 8] van de school [naam school] heeft mishandeld door voornoemde [naam 8] te duwen tegen een hoekje van de deur en door voornoemde [naam 8] bij diens benen op te tillen en/of vast te pakken en onder hem vandaan te trekken;
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
op 30 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 8] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- tegen het bovenlichaam en de armen en handen, heeft getrapt, terwijl voornoemde [slachtoffer 8] zich op dat moment bovenaan op een trap bevond, en met meerdere schoppende beweging voornoemde [slachtoffer 8] (deels) van voornoemde trap heeft geduwd en in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 8] , heeft geschopt;
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
op 30 november 2021 te Amsterdam, een ambtenaar, [slachtoffer 9] werkzaam bij Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door in de hand van voornoemde [slachtoffer 9] te bijten;
Ten aanzien van het in zaak D onder 1 ten laste gelegde:
op 11 november 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een bromfiets met kenteken [nummer 1] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 ten laste gelegde:
op 11 november 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 16] , werkzaam als surveillant bij de Eenheid Amsterdam, en [slachtoffer 17] , werkzaam als surveillant bij de Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de staandehouding en/of aanhouding van verdachte, door krachtig met zijn armen en benen om zich heen te bewegen in de richting, welke tegenovergesteld was aan de richting waarin voornoemde opsporingsambtenaren verdachte trachtten te bewegen;
Ten aanzien van het in zaak E onder 1 ten laste gelegde:
op 6 september 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een Piaggio bromfiets met kenteken [nummer 2] , althans een goed voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het in zaak E onder 2 ten laste gelegde:
op 6 september 2021 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het in zaak F ten laste gelegde:
op 5 juni 2021 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hulpofficier van justitie van de politie Eenheid Amsterdam en [slachtoffer 18] , hoofdagent bij de politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, mondeling heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: “ik spuug je in je kanker face bitch”, en te spugen in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en door voornoemde [slachtoffer 18] (en de overige aanwezige collega’s) de woorden toe te voegen: “kankerpolitie, vieze flikkers, homo’s jullie kunnen nog steeds niks” en “jullie kankermoeder”;
Ten aanzien van het in zaak G ten laste gelegde:
op 22 december 2020 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, een scooter, Piaggio Vespa, kleur zwart, met kenteken [nummer 3] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het in zaak H ten laste gelegde:
In de periode van 23 maart 2021 tot en met 7 mei 2021 te Amsterdam, als jongere die de leeftijd van 12 jaren had bereikt, terwijl hij als leerling aan een school, te weten [naam school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.
7. Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna te noemen: de PIJ-maatregel). Tot slot dient de tenuitvoerlegging tot de voorwaardelijke werkstraf in parketnummer 13.226111.19, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren, te worden afgewezen in geval van oplegging van de PIJ-maatregel.
De raadsvrouwkan zich - gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke problematiek - niet vinden in de strafeis van de officier van justitie. Zij heeft verzocht aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. De raadsvrouw heeft verder verwezen naar haar pleitnota waarin zij uitgebreid heeft aangegeven waarom zij de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet in het belang acht van verdachte. Zij heeft - kort samengevat - bepleit dat er niet is voldaan aan het vereiste van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, omdat de ten laste gelegde feiten niet ‘PIJ-waardig zijn’. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van de winkeloverval (in zaak A), dan is de rol van verdachte bij dit incident immers minimaal geweest. Het is onwenselijk voor verdachte om weer gedetineerd te raken; een jeugdgevangenis biedt voor jongeren geen veiligheid en zorgt (ook) niet voor hechting. Dit blijkt ook uit de brieven van de Inspectie Justitie en Veiligheid, die de raadsvrouw als bijlagen aan haar pleitnota heeft toegevoegd. De inspecties constateren dat ondanks alle inspanningen de kwaliteit van de taakuitvoering van de justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de JJI’s) al geruime tijd niet op orde is. Een passende behandeling en een verantwoord verblijf van en voor de in de JJI’s verblijvende
jongeren blijft hierdoor uit. In het jeugdstrafrecht is het buiten elke twijfel dat de speciale preventie voorop staat. Dit betekent dat de te ondergane straf bedoeld is voor het voorkomen van recidive, waarbij de straf moet worden benut als middel tot gedragsbeïnvloeding. Deze taak kunnen de JJI’s momenteel onvoldoende uitvoeren, waardoor in de praktijk niet op passende wijze uitvoering gegeven wordt aan het rechterlijk oordeel.
De raadsvrouw heeft met klem verzocht om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is een ultimum remedium en dient pas aan de orde te komen als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. In de onderhavige zaak bestaat nog voldoende ruimte om de zaak op een andere wijze af te doen zoals door het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met een behandeling (die reeds gestart is) bij de Waag en de begeleiding door Jongeren die het kunnen (hierna: JDK). Verdachte heeft een zeer belast verleden; hij is als kind uit huis geplaatst en hij heeft op diverse plekken (waaronder open en gesloten instellingen) verbleven. Tijdens de gesprekken bij de Waag en JDK heeft verdachte aangegeven dat hij veel last heeft van trauma’s, dat hij moeite heeft om volwassenen te vertrouwen en dat hij om deze reden zich een lange periode heeft verzet tegen de politie. Hij beseft dat hij veel fouten heeft gemaakt en dat hij tot een (positieve) gedragsverandering moet komen om zijn leven te kunnen verbeteren. Inmiddels gaat het beter met hem. Verdachte wil geen delicten meer plegen, hij heeft een vriendin en hij is bereid om er alles aan te doen om zijn toekomstdoelen - het starten van een eigen onderneming in de scooterbranche - waar te maken. Tot slot is verdachte bereid om in een voorwaardelijk PIJ-kader mee te werken aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht. Hij is al gesprekken met De Waag aangegaan en merkt dat hij daar baat bij heeft. Hij wil het traject met De Waag graag voortzetten. De raadsvrouw vindt het daarom onbegrijpelijk dat de officier van justitie een stap terug wil zetten door verdachte in een gesloten setting te plaatsen en hem opnieuw te laten beginnen met de behandelingen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor meerdere strafbare feiten, waarbij de rechtbank in principe de mogelijkheid heeft om aan verdachte een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op jonge leeftijd schuldig gemaakt aan reeks strafbare feiten. Zo is hij samen met anderen onder andere als medeplichtige betrokken geweest bij een gewapende overval op de [naam winkel] in Uithoorn (zaak A). Onder dreiging van het wapen is een medewerker gedwongen om de deur van het magazijn open te maken die toegang bood tot de kluizen met de voorraad telefoons. Verdachte heeft de overvallers geholpen door onder andere op de uitkijk te staan. Hij heeft daarbij op geen enkele wijze nagedacht over de gevolgen voor anderen. Uit het dossier blijkt dat dit misdrijf een grote impact heeft gehad op de medewerkers en de klanten in de winkel. Zij ervaren nog steeds hinder van die angstige en onveilige situatie. Dat verdachte niet één van de overvallers is geweest doet aan het vorenstaande niets af.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diverse vermogens- en geweldsdelicten, bestaande uit verduistering, (opzet)heling van goederen en poging tot zware mishandeling en wederspannigheid die vaak gepaard ging met fysiek geweld jegens de politie. De meeste delicten hadden voorkomen kunnen worden als verdachte (vanaf het begin) had meegewerkt met de verbalisanten. De politie is er om de maatschappij te beschermen en niet om aangevallen te worden. Tijdens één van de aanhoudingen is verdachte zelfs uit het raam gesprongen van zijn woning en is hij bewusteloos geraakt. Toen hij even later in het ziekenhuis bij kwam heeft hij vrijwel gelijk geprobeerd om weg te lopen en daarbij een agent in de arm gebeten. Dit soort delicten hebben veel impact op de samenleving, omdat zij (vaak) in het openbaar plaatsvinden. Zij zorgen voor een algemeen gevoel van onveiligheid.
Tot slot is de rechtbank in het bijzonder geschrokken van de beschrijving van de camerabeelden ten aanzien van de mishandeling van de docent op 12 mei 2022. Uit de beschrijving blijkt dat verdachte op school een docent wegduwt. Vervolgens bukt verdachte en pakt de benen van de docent vast en trekt deze onder hem vandaan. Hierdoor valt de docent op de grond. De rechtbank vindt het grimmige karakter van dit feit zeer zorgelijk, met name omdat verdachte op een moment waarop hij hoog in zijn emoties zat, kennelijk geen andere strategie wist te bedenken dan zijn docent te mishandelen. Het is aan de andere kant wel heel positief dat verdachte deel heeft genomen aan een mediationtraject met zijn docent en zijn excuses heeft aangeboden en ook daar houdt de rechtbank rekening mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 november 2022 waaruit blijkt dat verdachte twee keer eerder is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. Op 17 augustus 2020 is verdachte door de kinderrechter in Amsterdam veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een zware mishandeling, wederspannigheid en belediging van verbalisanten. Ook heeft hij toen een leerstraf gekregen, die hij positief heeft afgerond. Op 15 maart 2021 is hij door de kinderrechter in Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uur in verband met een poging tot diefstal van een bromfiets en wapenbezit. Verdachte heeft deze werkstraf positief afgerond.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport opgemaakt door drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, op 26 september 2022 en een rapport, opgemaakt door drs. B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, op 30 september 2022;
  • het meest recente rapport van de Raad van 7 november 2022;
  • de rapporten van de WSS, waaronder het strafadvies van 16 november 2022;
  • de e-mail van [naam 9] van 8 december 2022 met de beschrijving van de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake is van een normoverschrijdend gedragsstoornis, met beperkte copingvaardigheden en impulsief gedrag met een gebrekkige controle van agressieve impulsen en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er enige aanwijzingen voor ADHD, traumagerelateerde stressklachten en aanwijzingen voor een stoornis in het cannabisgebruik. Er wordt geadviseerd om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, grotendeels in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de winkeloverval in Uithoorn is het aannemelijk dat verdachte hierin meer keuzemogelijkheden had. Verdachte heeft hierover weinig tot geen inzicht willen geven in zijn motieven in het komen tot deze feiten.
Op basis van de klinische indruk kan gesproken worden van een hoog recidiverisico (op zowel agressie delicten als op vermogensdelicten) zonder inzet van begeleiding en/of behandeling. Zowel de historische als individuele risicofactoren zijn kritisch. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter recidivebeperking wordt een zeer intensief behandeltraject als benodigd gezien waarbij strakke kaders ter begrenzing nodig zijn om zich toe te verhouden. De woonsituatie van verdachte is niet passend en toereikend bij hetgeen hij nodig heeft. In de thuissituatie worden hem geen grenzen gesteld en kan hij zijn gang gaan, wat de huidige zorgelijke ontwikkeling verder in de hand werkt. Civielrechtelijk is veel geprobeerd, waarbij er niet aangesloten kon worden op de specifieke behoeften van verdachte. Zo was er sprake van veel overplaatsingen en toewerken terug naar huis, wat nu gezien wordt als een gepasseerd station. Gezien het hoge recidiverisico, zowel wat betreft vermogensdelicten als wat betreft agressiedelicten, wordt geen andere mogelijkheid gezien dan een zeer intensieve, langdurige, forensische klinische behandelsetting. Verwacht wordt dat voor deze behandeling een zeer lange adem van behandelend personeel nodig is en het een lang traject zal worden. Aan de historische risicofactoren kan niets meer veranderd worden, gehoopt wordt dat behandeling gericht op de individuele risicofactoren kan bijdragen aan verlaging van het recidiverisico. Verdachte beschikt over zeer beperkte coping strategieën, en is bij tegenwerking geneigd met primaire agressie te reageren. De verwachting is dat hij binnen het PIJ-kader meer coping strategieën aan kan leren, en hij alternatieven kan vinden om op een andere manier dan met agressie te reageren bij tegenslag. De PIJ-wegingslijst is ingevuld, waaruit eveneens blijkt dat er geen andere alternatieven meer denkbaar en passend zijn en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het meest aansluit bij hetgeen verdachte nodig heeft. Daarbij wordt het maatschappelijk belang benadrukt, vooral gezien het hoge recidiverisico op agressiedelicten als verdachte tegenwerking ervaart. Geadviseerd wordt verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Vanuit de PIJ-wegingslijst wordt geconcludeerd dat er, gezien zijn ernstige sociaal-emotionele beperkingen en gedragsproblemen, zijn recidiverende geweldsdelicten, zijn beperkte ontwikkelings- en behandelmogelijkheden vanuit de thuissituatie, een afwezig pro-sociaal netwerk, het niet zichtbaar zijn van daadwerkelijke motivatie voor verandering en dat gepleegde behandelinzet nauwelijks effect heeft gesorteerd, geen alternatieven meer zijn behoudens behandeling via een onvoorwaardelijk PIJ kader.
De
psychiaterkomt tot de volgende conclusie.
De stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten. Bij de agressie gerelateerde feiten wordt gezien dat verdachte tot agressie komt als hij belemmerd wordt en dan niet in staat is zijn agressieve impulsen onder controle te houden. Dit leidt voor deze agressie gerelateerde feiten tot het advies om hem deze feiten in een verminderde mate toe te rekenen. Verdachte is een jongeman met beperkte copingvaardigheden, die gemakkelijk ontregeld en geagiteerd kan raken samenhangend met zijn gedragsproblematiek, zijn impuls- en agressie-regulatieproblematiek en antisociale ontwikkelingsgang. Het risico op toekomstige gewelddadig delictgedrag wordt als hoog ingeschat. Er worden nauwelijks beschermende factoren gezien. Ambulant toezicht en begeleiding biedt onvoldoende tegenwicht aan zijn geneigdheid zijn eigen plan te trekken. Hierbij is het risico groot dat hij vervalt in oude gedragspatronen omdat hij de vaardigheden, de tools mist van waaruit een veranderproces op gang kan komen. Verdachte wil graag bij moeder thuis blijven, maar dit leidt er niet toe dat er een ontwikkelingsproces en veranderproces op gang komt, maar blijft hem teveel de mogelijkheid bieden zijn gang te gaan. Om verdachtes sociaal-emotionele ontwikkeling vooruit te helpen heeft hij een veilige, gestructureerde behandelsetting nodig waarbinnen er met hem intensief aan zijn tekortschietende copingvaardigheden, zijn gebrekkige verantwoordelijkheidsgevoel en zijn impuls- en agressie-regulatieproblematiek gewerkt kan worden. Binnen dit gestructureerd behandelklimaat met een duidelijk dagprogramma en adequate begrenzing op zijn gedrag kunnen de regulerende functies versterkt worden. Dit proces kan met verschillende vak-therapieën (gericht op regulerende functies) ondersteund worden, maar ook met een meer cognitief ingerichte therapie zou helpend kunnen zijn om de antisociale cognities te behandelen. Dit behandelproces zal de nodige tijd in beslag nemen. Gelet op de zorgelijke ontwikkelingen van de afgelopen jaren, wordt geconcludeerd dat er geen alternatieven meer zijn behoudens behandeling via een onvoorwaardelijk PIJ-kader
Ter zitting hebben
de deskundigen Peelen en Gunnewijkhet voorgaande bevestigd en daarop - samengevat - het volgende toegevoegd. Zij hebben geen vertrouwen meer in het ambulant kader. Dit is een gepasseerd station. Verdachte is een moeilijke jongen met een zeer impulsieve gedragingen. De psychiater stelt echter geen lichtverstandelijke beperking bij hem vast. Tot op heden is er weinig veranderd in zijn leven; als het even moeilijk wordt, dan verzet hij zich tegen alles en iedereen. Hij heeft iedere dag therapieën nodig om de juiste stappen richting de toekomst te kunnen zetten. Dit alleen in gesloten setting, zoals in een JJI, zodat hij tijdig kan worden gewekt, naar school kan gaan en pro sociale vaardigheden kan aanleren. De JJI biedt de mogelijkheid om vanaf de eerste dag deel te nemen aan de behandelingen. De deskundigen verwachten dat verdachte in het begin veel verzet zal laten zien en dat hij de behandelaren zal wantrouwen. Het zal veel tijd kosten om hem te motiveren voor een behandeling, maar in de JJI’s zijn diverse behandelaars werkzaam die gespecialiseerd zijn in de complexe problematiek van verdachte. De verwachting is dat hij minstens drie á vier jaar het PIJ-kader nodig zal hebben om zich positief te kunnen ontwikkelen. Er dient eerst gewerkt te worden aan ‘een basale bodem van redelijk functioneren’, pas als dit lukt heeft het verwerken van zijn trauma’s een kans van slagen. De deskundigen vinden het positief dat een aantal mensen in het leven van verdachte - zoals de moeder, de coach van JDK, de voogd en de behandelaar van de Waag - belangrijk voor hem zijn. Als de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk wordt opgelegd, dan zal hij volgens de deskundigen deze personen niet kwijtraken, omdat zij bij hem langs kunnen komen. Het zal daarnaast voor de moeder beter/minder stressvol zijn om haar kind over te leveren aan de hulpverlening. Tot slot hebben de deskundigen benadrukt dat de huidige betrokken instanties veel met verdachte ‘mee bewegen’. Op het moment dat zij kritisch zijn en grenzen stellen, zal de agressieve kant van verdachte tevoorschijn komen. Hij zal op termijn niet in staat zijn om met alleen de betrokkenheid van JDK en de Waag zijn vaardigheden te vergroten en het recidiverisico te verminderen. Verdachte heeft een grotere groep aan hulpverlening om zich heen nodig.
De Raadheeft zich geconformeerd aan het advies tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en benadrukt tevens dat de Raad geen mogelijkheden meer ziet in een ambulant kader. Het is positief dat verdachte een aantal gesprekken heeft gehad bij de Waag. De Raad maakt zich echter zorgen veel zorgen over verdachte, omdat de eventuele positieve gedragsverandering op korte termijn mogelijk ingehaald zal worden door de hoge kans op recidive.
De WSSkan zich vinden in het standpunt van de deskundigen en de Raad. In de afgelopen periode is het verdachte niet gelukt om zich te houden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij is erg zelfbepalend. Op het moment dat hij wordt aangesproken op zijn gedrag gaat het mis. Hij wordt dan boos en tijdens de gesprekken kan hij zich vervelend gedragen. Er is veel hulpverlening ingezet, maar desondanks is het verdachte niet gelukt om de juiste stappen te zetten. Het klopt dat verdachte de laatste tijd de betere kant op gaat, zoals bepleit door de raadsvrouw, maar het blijft heel onvoorspelbaar met hem.
Ter zitting heeft
de behandelaar van verdachte vanuit de Waagaangegeven dat verdachte drie gesprekken heeft gehad en dat hij tot nu toe goed meewerkt aan de behandeling. Hij heeft al gesproken over zijn trauma’s, agressie en boosheid. Hij herkent alle signalen van een trauma. Het kost verdachte veel moeite om mensen in vertrouwen te nemen, maar als hij eenmaal iemand vertrouwt dan kan hij open en eerlijk zijn over zijn gevoelens. In de afgelopen jaren had hij vooral het gevoel dat er door diverse instanties over hem werd gesproken. Hij merkt nu dat er met hem wordt gekeken naar de oplossingen. Verdachte is bereid om mee te blijven werken aan de behandelingen, zolang dit noodzakelijk wordt geacht. Inmiddels is hij ook aangemeld voor het traject van Topzorg van de Waag. Verdachte is op de hoogte dat hij alles aan moet doen om de afspraken na te leven. Tot slot heeft de behandelaar benadrukt dat zij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel - gelet op de prille positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode (en door haar eigen negatieve werkervaring in een JJI) - niet wenselijk vindt, nu de mogelijkheden in het ambulant kader niet volledig zijn benut.
De voogd van verdachteheeft middels een e-mail laten weten dat hij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet op zijn plaats vindt. De voogd maakt zich - net als de deskundigen - ook zorgen over de ontwikkeling van verdachte. Het is voor verdachte moeilijk om overzicht te bewaren van zijn afspraken. Hij kan snel overvraagd raken, hij is soms dagenlang niet bereikbaar en in de gesprekken is hij niet altijd even respectvol. Verdachte heeft nog veel te leren om tot een zelfstandig functionerende volwassene op te groeien, maar toch zijn er ook lichtpuntjes. Zo heeft verdachte meegewerkt aan het mediationtraject met zijn docent en zorgcoördinator en liet hij daarin zien te kunnen luisteren en tevens zijn eigen verhaal te kunnen vertellen. Verder heeft hij goed contact met zijn coach van JDK en komt hij aan bij de Waag. Hij heeft nu een scooter waarmee hij geld kan verdienen als koerier en daarmee stapsgewijs kan toewerken naar zijn doel om een scooterzaak in [plaatsnaam] te starten. Verdachte verdient een kans om in een ambulant kader te laten zien dat hij het kan.
De coach vanuit JDKheeft toegelicht dat zij dagelijks contact heeft met verdachte. Zij heeft veel tijd genomen om een vertrouwensband met hem op te bouwen. Die is er nu, waardoor verdachte haar steeds vaker in vertrouwen durft te nemen. De coach gaat (op verzoek van verdachte) mee naar de afspraken bij de Waag en zij voert veel gesprekken met verdachte over zijn trauma’s. Het is voor de coach duidelijk dat verdachte aan de slag wil gaan om zijn leven te verbeteren. Hij beseft dat hij hulp nodig heeft om verder te komen. Hij wil een andere pad voor zichzelf. Tijdens de gesprekken geeft hij aan dat er eerder nooit naar hem is geluisterd. Hij ziet nu in dat iedereen het beste met hem voor heeft. Tijdens de gesprekken geeft verdachte aan dat hij veel last heeft van zijn agressie en dat hij er alles aan wil doen om in moeilijke situaties de juiste keuzes te maken. De coach is van mening dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel - gelet op de intrinsieke motivatie van verdachte - zeker een kans van slagen heeft. Zij zou het heel jammer vinden als verdachte geen kans krijgt om te laten zien dat hij het kan.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank heeft veel moeite moeten doen om de strafzaken van verdachte op een zitting te kunnen behandelen. Zo is verdachte tijdens de zitting van 16 december 2021 boos weggelopen, hij is op 7 februari 2022 niet verschenen bij de buurtrechter en ook tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaken is hij niet komen opdagen. Op 18 november 2022 is verdachte - op verzoek van de raadsvrouw en met instemming van de officier van justitie - alleen door de oudste rechter van de meervoudige kamer in een kindvriendelijke zaal gehoord. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat hij veel spijt heeft van zijn delictgedrag en de fouten die hij in het verleden heeft gemaakt. Hij heeft nu de knop omgezet; hij wil een rustig leven met de mensen die belangrijk voor hem zijn, zoals zijn familie en zijn vriendin. Verdachte wil niet meer in beeld komen bij de politie. Hij heeft nog weleens last van boosheid, waardoor hij verkeerd kan handelen in een moeilijke situatie. Als hij het idee heeft dat hij klem zit of dat zijn vrijheid wordt afgenomen, dan kan hij agressief reageren. Toch is het hem in de afgelopen tijd gelukt om rustig(er) te blijven. Zo is hij een paar keer staande gehouden en heeft hij meegewerkt met de politie. Verdachte beseft dat hij hulp nodig heeft om de juiste stappen te kunnen zetten. Inmiddels heeft hij een aantal gesprekken gehad bij de Waag en hij had een klik met de begeleider. Tijdens het eerste gesprek heeft hij veel gepraat over zijn trauma’s, zoals de uithuisplaatsingen op zeer jonge leeftijd. Hij wil graag verder gaan met de gesprekken bij de Waag en alles aan doen om zijn toekomstdoelen te realiseren. Tot slot is verdachte enorm geschrokken van het PIJ-advies van de deskundigen. Hij heeft nu een aantal mensen om zich heen die hij vertrouwt en waarmee hij zijn problemen bespreekt. Hij heeft het gevoel dat hij alles zal verliezen als de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk wordt opgelegd en hij vraagt zich af of hij dan nog wel gemotiveerd kan blijven om zijn leven op orde te krijgen.
De rechtbank is, op grond van hetgeen de deskundigen, de Raad en JBRA in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, te weten een norm overschrijdende gedragsstoornis, en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. De PIJ-maatregel is, gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportage, ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Verdachte heeft een belast verleden en hij is al lange tijd bekend bij de hulpverlening. De zorgen omtrent verdachte bestaan uit het zelfbepalende gedrag, het antisociale netwerk, het maken van denkfouten en het onvoldoende weerstand kunnen bieden aan zijn vrienden. Tijdens de eerdere schorsingen van de voorlopige hechtenis is verdachte meermalen gerecidiveerd; het recidive risico wordt dan ook hoog ingeschat.
Gelet op de opstapeling van de feiten en de persoonlijke problematiek van verdachte (die zeer complex is) en gezien de adviezen van de deskundigen en de vordering van de officier van justitie ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld om de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen. Het is vooral zorgelijk dat verdachte uiteindelijk betrokken is geraakt bij een gewapende winkeloverval en dat hij meermalen fysiek geweld heeft gebruikt jegens de politie en zelfs tegen zijn docent. Het is positief dat verdachte inziet dat hij agressieproblemen heeft en dat hij een start heeft gemaakt met een behandeling van de Waag om hier meer grip op te krijgen. Ter zitting heeft de behandelaar van de Waag toegelicht dat de behandeling tot op heden positief verloopt. Ook is verdachte aangemeld voor het hulpverleningstraject van Topzorg van de Waag. Topzorg is bedoeld voor jongeren van 17 tot en met 23 jaar die een hoog risico hebben om een misdrijf te plegen. Dit traject duurt twee jaar en is zeer intensief. De door de deskundigen noodzakelijk geachte therapieën - zoals de cognitief ingerichte therapie, de agressietherapie op maat en de schematherapie - kunnen in een ambulant kader bij de Waag aangeboden worden. De Waag zal daarbij rekening houden met de persoonlijke ontwikkeling van verdachte, zijn belaste verleden en zijn onmacht om in moeilijke situaties op een bepaalde manier te handelen, zodat de behandelingen (waaronder de EMDR-behandeling) niet te snel worden ingezet en/of worden afgerond. De Waag zal verder een weekschema opstellen dat aansluit bij de behoeftes van verdachte en er zal vanuit De Waag veel contact worden onderhouden met andere hulpverleningsinstanties. Dit is echter pas het begin en gelet op de jonge leeftijd van verdachte is het juist nu van belang om de ingezette behandeling(en) te continueren en voort te zetten.
De rechtbank is van oordeel dat het juridische kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en nodig is om die langdurige behandeling veilig te stellen. De rechtbank legt de PIJ-maatregel
voorwaardelijkop, omdat de voogd, de coach vanuit JDK en de huidige behandelaar bij Waag nog behandel- en ontwikkelmogelijkheden zien bij verdachte en vertrouwen in hem hebben. De rechtbank is bereid om verdachte deze kans te bieden, waarbij ook rekening wordt gehouden met de zorgelijke signalen rondom de JJI’s. Het staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat de behandeling binnen een JJI in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, met de huidige onzekerheden en personeelstekorten, een betere keus is dan het voortzetten van de huidige ambulante behandeling. De rechtbank moet voortzetting van het huidige behandeltraject van verdachte, dat is aangevangen en dat nu, zij het pril, goed loopt, in dit geval afwegen tegen de mogelijkheden van behandeling binnen een JJI. De rechtbank kiest in dit geval voor voortzetting van de behandeling in het ambulante kader waarin verdachte op dit moment intensief wordt begeleid en behandeld. Verdachte krijgt daarmee nog een kans om binnen een ambulant traject verbetering te bewerkstelligen. Lukt dit niet, dan zal de vraag aan de orde komen of de voorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden omgezet naar een interne, intensieve behandeling.
Tot slot zijn in beginsel de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten ernstig genoeg om verdachte met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen, zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank is het echter met de raadsvrouw eens - ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - dat het op dit moment opnieuw gedetineerd raken van verdachte zijn (prille) positieve ontwikkeling zal doorkruisen. Als de rechtbank een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie zou opleggen, dan vervalt de huidige vorm van intensieve begeleiding met als gevolg dat de kans op herhaling door de beïnvloedbaarheid van verdachte juist aanzienlijk toeneemt, nog daargelaten het feit dat verdachte wordt belemmerd in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. De rechtbank is van oordeel dat het uitzitten van een (forse) detentiestraf (in een jeugdgevangenis met veel antisociale jongeren) en daarmee het wegvallen van alle hulpverleningstrajecten het recidiverisico van verdachte naar alle waarschijnlijkheid negatief zal beïnvloeden. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan het voorarrest.
De (voorwaardelijke) PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de voorwaarden de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank kan worden ten uitvoer gelegd, de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is gelet op de rapporten over de persoon van verdachte, en dan met name zijn agressieproblematiek, de hoeveelheid van de door verdachte gepleegde feiten, de zorgelijke ontwikkelingen na de (eerste) schorsing van 9 december 2021, de noodzaak van behandeling en begeleiding en de hoge recidivekans van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (in zaak A, feit 1):
Beide benadeelde partijen vorderen een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben verzocht om de vorderingen - conform de beslissing in de strafzaken van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] - toe te wijzen tot een bedrag van - elk - € 750,00.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan beide benadeelde partijen door de in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde gewapende winkeloverval rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen zonder een nadere concrete onderbouwing. In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat verdachte door op de uitkijk te staan en de boxdeur open te houden behulpzaam is geweest aan een winkeloverval, waarbij de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de benadeelde partijen hebben bedreigd met een vuurwapen. De benadeelde partijen zijn hier enorm van geschrokken en zij zijn in de waan gebracht dat hun veiligheid in gevaar was. Immers was het voor de benadeelde partijen heel onvoorspelbaar tot waar de medeverdachten toe in staat waren. Onder deze omstandigheden is sprake van een zodanig ernstige normschending dat het voor de hand ligt dat beide benadeelde partijen zelfs even gevreesd hebben voor hun leven en dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachten een zodanige impact op hen hebben gehad dat sprake is van een aantasting in de persoon. Beide benadeelde partijen stellen ook in het dagelijks leven last te hebben van het incident. Beiden zijn sinds het incident onder meer erg schrikachtig en altijd op hun hoede.
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 750,00voor iedere benadeelde partij redelijk en zonder nader onderzoek of verdere onderbouwing toewijsbaar. De vorderingen zullen dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen. De behandeling van het resterende deel van de vorderingen zal, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete verdere onderbouwing van iedere vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vorderingen zullen beide benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Verdachte wordt - hoofdelijk - veroordeeld om het toegewezen bedrag van € 750,00 per benadeelde partij aan de respectievelijke benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder feit 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 750,00 per benadeelde partij (te weten voor de immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente en hoofdelijk opgelegd. Tot slot is het voor minderjarige verdachten ingrijpend om in de jeugdgevangenis terecht te komen. Het uitgangspunt is daarom dat er geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 14] (in zaak A, feit 3)
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14] is onderbouwd met diverse stukken en bedraagt € 2.945,00 bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij echter niet-ontvankelijk verklaren, nu deze in het Duits is opgesteld. De rechtbank heeft de vordering in een laat stadium ontvangen (middels een e-mail tijdens de zitting van 9 december 2022), waardoor het niet mogelijk is gebleken om de vordering tijdig te laten vertalen. Daarnaast is er hierdoor te weinig tijd geweest voor verdachte om de vordering met zijn raadsvrouw te bespreken en voor de rechtbank om deze te bestuderen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (in zaak B)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 475,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft de benadeelde partij zijn vordering toegelicht. Het ergste vond hij dat zijn kinderen voor het eerst zagen hoe gevaarlijk zijn werk als politieagent kan zijn. Vooral zijn oudste dochter maakte zich heel erg zorgen. De benadeelde partij wordt regelmatig herinnerd aan het incident. Hij heeft namelijk een blijvend litteken aan overgehouden; als hij in de zon is geweest, wordt zijn litteken zichtbaarder.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 300,00.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [slachtoffer 1] psychisch letsel heeft overgehouden aan het incident. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de ernst van het feit - dat aangever [slachtoffer 1] in zijn arm wordt gebeten terwijl hij bezig met het uitvoeren van zijn werkzaamheden als politieagent - is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 300,00passend is, zoals gevorderd door de officier van justitie. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat dat gedeelte onvoldoende aanvullend is onderbouwd. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 300,00vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
9.2.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 23 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13.226111.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 augustus 2020 van de kinderrechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd niet heeft gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. Er is sprake geweest van een negatieve terugmelding door de reclassering d.d. 27 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte, onder andere, niet naar school is gegaan. Ondanks de betrokkenheid van diverse hulpverleningsinstanties is het verder onvoldoende gelukt om zicht en grip te krijgen op het zelfbepalende- en delictgedrag van verdachte. De rechtbank vindt de vordering voldoende onderbouwd en ziet daarom aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf te gelasten, zodat verdachte de komende periode de consequenties van zijn gedrag kan ervaren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 48, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 180, 266, 267, 312, 300, 302, 304, 321, 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 2 van de Leerplichtwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 primair, zaak A onder 3 primair en zaak B onder 1 primair en zaak B onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
medeplichtigheid aan diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 subsidiair bewezen verklaarde:
verduistering
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 subsidiair en zaak B onder 2 bewezen verklaarde:
eenvoudige mishandeling
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Ten aanzien van het in zaak D onder 1, het in zaak E onder 1 en het in zaak G bewezen verklaarde:
opzetheling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 bewezen verklaarde:
wederspannigheid
Ten aanzien van het in zaak E onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het in zaak F bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak H bewezen verklaarde:
als leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregelnietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan een passende vorm van dagbesteding in de vorm van school en/of een baan;
- meewerkt aan het hebben en behouden van een vrijetijdsbesteding;
- zal meewerken aan de begeleiding van Jongeren Die het Kunnen;
- zijn medewerking blijft verlenen aan de reeds ingezette behandeling (daaronder ook begrepen het traject van Topzorg) van de Waag;
- meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door de WSS.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 21 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer 3]ter hoogte van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 21 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 21 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag [slachtoffer 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer 4]ter hoogte van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 21 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de benadeelde partij
[naam winkel], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naaam 2] , ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[naam winkel] ,te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naaam 2] , ten aanzien van de immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 300,00 (zegge driehonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 30 mei 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer 1]ter hoogte van € 300,00 (zegge driehonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 30 mei 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 14]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam, d.d. 17 augustus 2020, gewezen onder parketnummer 13.226111.19 te weten:
een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren subsidiair 40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Verklaartverbeurd:
1 STK Kentekenplaat, omschrijving: g6120042
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. M.E.A. Nijssen en E.J. Verster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.