ECLI:NL:RBAMS:2022:783

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
AMS 22/486
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder bestuursdwang voor verwijdering woonboot wegens gezondheids- en veiligheidsrisico's

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De gemeente Amsterdam had aan de verzoeker, eigenaar van een woonboot, een last onder bestuursdwang opgelegd om de woonboot te verwijderen uit de openbare wateren. De gemeente stelde dat de woonboot een gevaar vormde voor de veiligheid en gezondheid van personen, onder andere door de slechte staat van de boot en de aanwezigheid van schimmels en ongedierte. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 9 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter de situatie ter plaatse beoordeeld. De verzoeker voerde aan dat de last onterecht was opgelegd en dat er geen acuut gevaar was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de rapporten van bevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat de woonboot in een zeer slechte staat verkeerde en dat dit een gevaar voor de gezondheid en veiligheid opleverde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden en dat de opgelegde last niet buitenproportioneel was.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er geen acuut gevaar was en dat de last tot verwijdering van de woonboot gerechtvaardigd was. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/486

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. B. Bulucu).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

Feiten en besluitvorming
1.1.
Verzoeker is eigenaar van de woonboot aan de [adres] .
1.2.
Een toezichthouder van het project Aanpak nulmeting woonboten heeft op 14 januari 2022 een controle gedaan. Tijdens deze controle heeft de toezichthouder het volgende vastgesteld:
- dat de woonboot scheef in het water ligt en overhelt naar de rechterzijde;
- er water in de kruipruimte onder de vloer staat;
- de houten gevelbekleding en raamkozijnen in slechte staat zijn en op sommige plekken los zitten, kieren vertonen en verrot zijn;
- er water en vocht tussen en op de beglazing/ramen aanwezig is en aannemelijk in de opbouw en verder in het stalen casco kan komen;
- aan de binnenzijde van de woonboot een schimmelachtige aanslag op kozijnen, beglazing en muren waarneembaar is;
- aan de binnenzijde en buitenzijde onder de dorpel van de entree roestgaten in het stalen
casco zijn gedicht met doeken tegen tocht en ongedierte;
- achter het luik naar het casco onder de vloer rattenvallen zijn geplaatst met daaromheen
zeer veel uitwerpselen van vermoedelijk ratten;
- de waterleiding onvoldoende is geïsoleerd.
Dit is vastgesteld in een rapport van bevindingen van 14 januari 2022.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd om de woonboot aan de [adres] voor 1 februari 2022 te verwijderen en verwijderd te houden uit de openbare wateren in de gemeente Amsterdam. Volgens verweerder handelt verzoeker in strijd met artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. De staat van de woonboot is gevaarlijk, omdat een groot risico bestaat dat het schip meer water zal maken, waardoor de kans op overhellen met als gevolg kapseizen en zinken aanzienlijk is. Verder zal kapseizen leiden tot krachten op de kade van de [adres] . Dit levert een gevaar op voor instorting van de kademuur. Ook leveren de aanwezige schimmels en ongedierte een gezondheidsrisico op. Dit klemt te meer daar zich onder de bewoners een meisje van 4 jaar oud bevindt.
2.2.
Bij brief van 28 januari 2022 heeft verweerder aan verzoeker bericht dat
verzoeker het gebruik van de woonboot dient te beëindigen en beëindigd te houden. Verzoeker doet dit door de huur te beëindigen, de nutsvoorzieningen af te koppelen en de woonboot ontoegankelijk en ongeschikt te maken voor bewoning. De termijn om aan deze last te voldoen, eindigt op 10 februari 2022. Verzoeker dient verder de woonboot te verwijderen en verwijderd te houden uit de openbare wateren in de gemeente Amsterdam. Verzoeker doet dit door de woonboot te verslepen naar een haven of een werf in Amsterdam of naar een ligplaats buiten Amsterdam. De termijn om aan deze last te voldoen, eindigt twee weken na de dag waarop de voorzieningenrechter uitspraak doet.
2.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de huurders de huur per 1 februari 2022 hebben opgezegd en elders verblijven en dat verzoeker desgevraagd op de zitting heeft bevestigd geen gebruik van de betreffende woonboot te gaan (laten) maken tot de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker voert aan dat de last uitsluitend is gebaseerd op artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. Gelet op de wetshistorie bij deze bepaling, geldt dat er sprake moet zijn van
een (i) acuut (dreigend) (2) gezondheids - en/of (3)veiligheidsgevaar. De wetgever heeft dit artikel bedoeld als een zorgplicht in een vangnetbepalingvoor die situaties waarin specifieke regelgeving bij - en krachtens de Woningwet niet voorziet. Verweer moet motiveren:
- waarom er in dit geval geen gericht toepasselijke en minder belastende regelgeving voorhanden is en daarom moet worden teruggevallen op de vangnetbepaling.
- waarom sprake is van een acuut (dreigend) gezondheidsgevaar -en/of veiligheidsgevaar dat tot direct ingrijpen noopt;
- waarom geen sprake kan zijn van een minder ingrijpende maatregel dan het met grote spoed moeten slopen van dit drijvende bouwwerk.
De waarnemingen en formuleringen insinueren ernstige problemen, maar een bewezen causaal verband tussen acuut (dreigend) gezondheidsgevaar of een acuut (dreigend) veiligheidsgevaar ontbreekt. De bestaande situatie is te zwaar aangezet. Ter onderbouwing verwijst verzoeker naar een deskundigenrapport van 1 februari 2022 van Duursma Versluijs. Verder stelt verzoeker dat er zijn al geruime tijd inspanningen gaande zijn om de woonark op enig moment te vervangen, Dit kost tijd vanwege de geldende strikte regels en voorwaarden bij het vinden van een passende vervanging en het verkrijgen van een vergunning. De lastgeving is buitenproportioneel omdat het effect van de lastgeving, feitelijk een gedwongen sloop, definitieve consequenties heeft voor het eigendom van verzoeker en het gebruik van de woonark door zijn huurder. Bovendien is de lastgeving in strijd met het subsidiariteitsbeginsel, omdat er andere, minder belastende redelijke oplossingen zijn voor het gestelde gezondheids- en/of veiligheidsprobleem. Ook de begunstigingstermijn is onredelijk kort.
Beoordeling voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is verweerder bevoegd handhavend op te treden?
5.1.
Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet luidt:
“De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.”
5.2.
In de Memorie van Toelichting bij artikel 1a van de Woningwet [1] is vermeld dat dit artikel als vangnet dient en dat deze vangnetfunctie inhoudt dat de zorgplicht voorziet in gevallen die niet expliciet zijn geregeld bij of krachtens de Woningwet. Gelet hierop en op de algemene termen waarin de zorgplicht is verwoord, moet artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet aldus worden verstaan dat handhavend optreden op die grondslag eerst aan de orde komt als in het betreffende geval geen bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschrift van meer specifieke aard valt aan te wijzen op grond waarvan in afdoende mate kan worden opgetreden ter voorkoming of beëindiging van het geconstateerde gevaar. Niet gebleken is dat in het onderhavige geval een zodanig voorschrift voorhanden is. In wat verzoeker heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd is handhavend op te treden tegen overtreding van artikel 1a van de Woningwet vanwege de staat van de woonboot. De voorzieningenrechter verwijst naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
Is de woonboot een gevaar voor de gezondheid of veiligheid?
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de rapporten van bevindingen van 14 januari 2022 en 2 februari 2022, de daarbij behorende foto’s en de verklaringen van (oud) bewoners, voldoende toereikend zijn om de conclusie te dragen dat de situatie in de woonboot een gevaar voor de veiligheid en gezondheid van personen oplevert. De woonboot verkeert, zo blijkt uit de stukken en verklaringen, in een zeer slechte staat. Zo staat er water onder de vloer van het stalen casco, zitten er roestgaten in het stalen casco, zijn de houten kozijnen van de ramen verrot (waardoor de ramen niet goed openen of niet open kunnen zonder direct in het water te vallen), is de waterleiding onvoldoende geïsoleerd waardoor al bij één nacht matige vorst de leiding bevriest, zijn er ratten aanwezig, is sprake van ernstige schimmelvorming en werkt de afvoer van de riolering niet naar behoren. Verweerder heeft bovengenoemde stukken aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker de bevindingen uit de rapporten onvoldoende heeft bestreden en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rapporten niet deugdelijk zijn. De stelling dat de woonboot niet (acuut) zinkende is, zoals ook blijkt uit het ingebrachte deskundige oordeel van Duursma Versluijs van 1 februari 2022, is onvoldoende om de conclusies uit de voormelde onderzoeken te weerleggen. Dat de woonboot volgens verzoeker geen ‘paradijsje’ is en dat sommige bewoners geen hoge eisen stellen, kan verzoeker ook niet baten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in zijn algemeenheid aan het belang van het veilig bewonen en kunnen betreden van woonboten in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het (financiële)belang van verzoeker bij behoud van de bestaande situatie. Daarover stelde verweerder terecht op de zitting dat zij juist willen en moeten optreden tegen situaties als in onderhavige zaak.
Buitenproportioneel?
7. De opgelegde last tot verwijderen van de woonboot is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te verstrekkend. De last strekt, anders dan verzoeker meent, tot het ongedaan maken van de overtreding van de Woningwet en ziet niet op het slopen van de woonboot. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het repareren/herstellen van de woonboot op een zodanige manier dat de overtreding ongedaan wordt gemaakt, vanwege de staat van de boot,
ter plaatseniet tot de mogelijkheden behoort. Verzoeker heeft hiertegen onvoldoende aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat ook uit het deskundigenadvies van Duursma Versluijs blijkt dat “de woonboot binnen afzienbare tijd moet worden gerenoveerd dan wel vervangen”. Wat verzoeker heeft aangevoerd, over dat er al eerder inspanningen zijn gedaan voor vervanging van de woonboot, laat dit oordeel onverlet.
Begunstigingstermijn
8. Niet gebleken is dat verzoeker niet binnen de begunstigingstermijn maatregelen kan treffen om de illegale situatie te beëindigen. Ook desgevraagd heeft verzoeker niet aangegeven welke begunstigingstermijn dan wel redelijk zou zijn, anders dan een half jaar tot een jaar mét de mogelijkheid van verhuur van de woonboot. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader nog dat verweerder op de zitting heeft verklaard dat de gemeente Amsterdam per direct plaatsen beschikbaar heeft voor woonboten die op de helling of gesloopt moeten, maar dat dit wel geld kost.
Conclusie
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Super, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2003/04, 29 392, nr. 3, blz. 21 en 26.