In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De gemeente Amsterdam had aan de verzoeker, eigenaar van een woonboot, een last onder bestuursdwang opgelegd om de woonboot te verwijderen uit de openbare wateren. De gemeente stelde dat de woonboot een gevaar vormde voor de veiligheid en gezondheid van personen, onder andere door de slechte staat van de boot en de aanwezigheid van schimmels en ongedierte. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 9 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter de situatie ter plaatse beoordeeld. De verzoeker voerde aan dat de last onterecht was opgelegd en dat er geen acuut gevaar was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de rapporten van bevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat de woonboot in een zeer slechte staat verkeerde en dat dit een gevaar voor de gezondheid en veiligheid opleverde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden en dat de opgelegde last niet buitenproportioneel was.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er geen acuut gevaar was en dat de last tot verwijdering van de woonboot gerechtvaardigd was. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.