Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De vordering dateert van 15 maart 2021 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een vrijheidsstraf van twee jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om te beslissen.
Tijdens de openbare zitting op 8 december 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de argumenten van de officier van justitie en de raadsman besproken. De raadsman betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling in hoger beroep. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en dat hij op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. Hierdoor was er geen schending van zijn verdedigingsrechten.
De rechtbank heeft ook de vereisten voor dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft en de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf.