ECLI:NL:RBAMS:2022:7808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
13/706183-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De vordering dateert van 15 maart 2021 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een vrijheidsstraf van twee jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om te beslissen.

Tijdens de openbare zitting op 8 december 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de argumenten van de officier van justitie en de raadsman besproken. De raadsman betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling in hoger beroep. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en dat hij op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. Hierdoor was er geen schending van zijn verdedigingsrechten.

De rechtbank heeft ook de vereisten voor dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft en de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/706183-10
RK nummer: 21/1635
Datum uitspraak: 22 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 december 2009 door de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
verblijvende op het [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Gunning, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [1] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding sentencevan
the court: Sąd Rejonowy in Ostrowiec-Świętokrzyski issued on 2 September 2002 changed by the verdict issued by the court: Sąd Okręgowy in Kielce dated on 13 September 2005(referentienummer: II K 453/01, IX Ka 2011/02).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, drie maanden en twaalf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis/arrest.
Dit vonnis/arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Hij gaat ervan uit dat de beslissing in hoger beroep ten grondslag ligt aan het EAB en dat het proces in hoger beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. De raadsman heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling in hoger beroep en hij stelt dat hij niet zelf hoger beroep heeft ingesteld. Uit de aanvullende informatie blijkt onvoldoende dat de opgeëiste persoon op correcte wijze zou zijn geïnformeerd over de behandeling in hoger beroep, te meer omdat hij toen niet meer in Polen verbleef, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het EAB en de aanvullende informatie verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit op 22 november 2022 volgt dat in de zaak van de opgeëiste persoon een hoger beroepsprocedure heeft plaatsgevonden. Onduidelijk is of in dat hoger beroep ook de zaak ten gronde is behandeld. Zekerheidshalve zal de rechtbank zowel het proces in eerste aanleg als het hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
In de voornoemde aanvullende informatie van 22 november 2022 staat dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces in eerste aanleg. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is voor het proces in eerste aanleg dan ook niet van toepassing.
In de aanvullende informatie staat tevens dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces in hoger beroep, en dat het arrest - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie volgt dat, nadat de opgeëiste persoon en zijn advocaat in eerste aanleg aanwezig waren bij de behandeling van de zaak en de opgeëiste persoon een kopie van het vonnis had ontvangen, zowel hijzelf als zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld. Daarbij is de opgeëiste persoon steeds in persoon opgeroepen voor de zittingsdagen in de hoger beroepsprocedure, met uitzondering van de zittingsdag op 6 september 2005. Voor die datum is een oproep naar het adres gestuurd dat hij heeft opgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van de – mede door hemzelf geïnitieerde - procedure in hoger beroep en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij dat proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie over het verdere verloop van de hoger beroepsprocedure.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit 1: medeplegen van mishandeling;
Feit 2: medeplegen van een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
Feit 3: afpersing;
Feit 4: bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben;
Feit 5: mishandeling.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De raadsman van de opgeëiste persoon en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat aan beide voorwaarden is voldaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon met door hem overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De rechtbank merkt daarbij op dat de raadsman een arbeidsovereenkomst d.d. 28 januari 2010 en jaaropgaven 2014 tot en met 2021 op naam van [naam] heeft overgelegd, maar dat onbestreden is gebleken dat deze stukken zien op de opgeëiste persoon.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 6 december 2022 volgt dat de veroordeling voor deze feiten er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Hierbij heeft de IND betrokken dat de valse identiteit van de opgeëiste persoon in 2021 is beoordeeld maar dit geen gevolgen heeft gehad voor zijn verblijfsrecht.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 209, 284, 300 en 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[naam opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en mr. A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22 OLW.
2.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.