ECLI:NL:RBAMS:2022:7806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
13/050957-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrestant en weigeringsgronden

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Warschau, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1986, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan nog drie jaar, één maand en 18 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de wettelijke vereisten voor overlevering beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het onduidelijk was hoe het strafrestant tot stand was gekomen, maar de rechtbank oordeelde dat deze discussie in Polen aan de orde moest worden gesteld. De officier van justitie stelde dat de overlevering moest worden toegestaan, aangezien er geen wettelijke grondslag was om deze te weigeren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank overwoog dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn aangeduid als feiten die op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan, en dat de opgeëiste persoon in Polen is vervolgd. De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, maar dit niet voldoende was om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/050957-22
RK nummer: 22/1402
Datum uitspraak: 22 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2022 door de
Sąd Okręgowy [Circuit Court] Warszawa-Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
verblijvende te [adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 december 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn gemachtigd raadsvrouw mr. W. van Nunen, die waarneemt voor mr. S. de Goede, advocaat in Breda, heeft namens hem het woord gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [1] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of Sąd Okręgowy [Circuit Court] Warszawa-Praga in Warsaw of 29 November 2018(referentienummer: V K 80/18).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, één maand en 18 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon betoogd dat het onduidelijk is hoe het strafrestant tot stand is gekomen en dat het EAB daarom niet genoegzaam is, zodat de overlevering moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de discussie over het strafrestant een omstandigheid is die in een Poolse procedure aan de orde moet worden gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB is onder rubriek C.2 melding gemaakt van de opgelegde straf en het deel van de straf dat de opgeëiste persoon na overlevering nog moet uitzitten. De duur van de opgelegde vrijheidsstraf is doorslaggevend, zo volgt uit artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Er is sprake van een opgelegde vrijheidsstraf van een langere duur dan de vier maanden, die vereist zijn voor een executieoverlevering. Er is dus voldaan aan artikel 7 OLW. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om aan de verstrekte informatie omtrent het strafrestant te twijfelen. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt desgewenst in Polen aan de orde stellen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- de opgeëiste persoon is in Polen vervolgd;
- het bewijs bevindt zich in Polen;
- de drugs waren bestemd voor de Poolse markt en daarom is aldaar de rechtsorde geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy [Circuit Court] Warszawa-Praga in Warsaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en mr. A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22 OLW.
2.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.