ECLI:NL:RBAMS:2022:7801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
AMS 22/5264
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot heropening juwelierszaak in Amsterdam na sluiting door burgemeester

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een exploitant van een juwelierszaak in Amsterdam, had de burgemeester verzocht om haar pand te heropenen na een eerdere sluiting. De burgemeester had op 4 april 2022 het verzoek om heropening afgewezen, en dit besluit werd in een later bestreden besluit op 26 september 2022 gehandhaafd. De burgemeester stelde dat de sluiting noodzakelijk was vanwege ernstige zorgen over de openbare orde, voortvloeiend uit eerdere incidenten en een lopend opsporingsonderzoek naar mogelijke betrokkenheid van de eigenaar bij criminele activiteiten.

Tijdens de zitting op 28 november 2022 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en de burgemeester gehoord. Verzoekster voerde aan dat er geen concrete dreiging meer was die de sluiting rechtvaardigde, terwijl de burgemeester zich baseerde op rapportages van de politie die wezen op een hoog recidiverisico. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op de informatie van de politie had mogen afgaan en dat het risico op herhaling groot was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit hoogstwaarschijnlijk in stand zou blijven en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de rechten van de verzoekster en de noodzaak om de openbare orde te beschermen. De voorzieningenrechter gaf aan dat de burgemeester voldoende redenen had om de sluiting te handhaven, gezien de ernst van de incidenten en de lopende onderzoeken. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5264

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] . te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Nagtegaal),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder, hierna: de burgemeester

(gemachtigde: mr. M. Houben).

Procesverloop

Met het besluit van 4 april 2022 (het primaire besluit) heeft de burgemeester het verzoek van verzoekster om het pand aan de [adres] (hierna: het pand) te mogen heropenen, afgewezen.
Met het besluit van 26 september 2022 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de daarnaast voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen de ertoe strekt dat het bestreden besluit wordt geschorst en het pand heropend mag worden.
De burgemeester heeft op 28 november 2022 een stuk ingediend en een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de voorzieningenrechter medegedeeld dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van dit stuk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Verzoekster is vertegenwoordigd door mr. A.B. Kardes als waarnemer van haar gemachtigde. Namens verzoekster was aanwezig [naam 1] . Ook was aanwezig [naam 2] , zoon van [naam 1] . De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met de beslissing van 14 december 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de gevraagde beperkte kennisneming van het stuk niet gerechtvaardigd is en het stuk naar de burgemeester teruggestuurd.

Overwegingen

1. Verzoekster exploiteert een juwelier in het pand aan de [adres] . [naam 1] is eigenaar van de juwelier. Zij woont aan de [adres] en heeft samen met haar ex-man [naam 3] meerdere kinderen.

Wat aan deze procedure vooraf ging

2. De burgemeester heeft op 5 december 2022 het pand gesloten voor onbepaalde tijd op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam (APV) omdat het geopend blijven van het pand een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert. Ter onderbouwing van het bevel tot sluiting heeft de burgemeester verwezen naar de bestuurlijke rapportage van de politie van 4 december 2021. Uit deze bestuurlijke rapportage blijkt het volgende:
  • op 4 december 2021 heeft omstreeks 04:40 uur een explosie plaatsgevonden in combinatie met een brandbare vloeistof tegen het pand van het pand. Door deze explosie is schade ontstaan aan de toegangsdeur en raamwerk;
  • het gevaar voor recidive is aanzienlijk in verband met meerdere incidenten en een mogelijke koppeling met onderzoekscenario’s;
  • op 2 maart 2021 is een explosie bij het pand geweest. Hierbij is grote schade ontstaan en is een hoeveelheid goud ontvreemd;
  • op 21 juni 2021 is door de Dienst Regionale Recherche een onderzoek verricht in de woning van de eigenaren ter zake witwassen. Beiden eigenaren zijn toen aangehouden als verdachte en een groot aantal waardevolle voorwerpen is inbeslaggenomen;
  • op 13 en 14 juli 2021 is de woning aan de [adres] twee dagen achter elkaar beschoten.
3. Verzoekster heeft op 16 februari 2022 de burgemeester verzocht om opheffing van de sluiting van het pand. De burgemeester heeft dit verzoek in het primaire besluit afgewezen en gehandhaafd in het bestreden besluit, omdat het risico op herhaling te groot is en nog onvoldoende duidelijk is omtrent lopende onderzoeken naar aanleiding van de explosies. De burgemeester heeft daaraan de e-mail van de politie van 25 maart 2022 en twee aanvullende bestuurlijke rapportages van 23 en 24 juni 2022, waarvan de laatste onder beperkte kennisname op grond van artikel 8:29 van de Awb, ten grondslag gelegd. De politie heeft de burgemeester hierin geadviseerd om niet over te gaan tot heropening omdat het recidiverisico onverminderd hoog is. Het opsporingsonderzoek, maar ook een financiële onderzoek, loopt nog. Er is sprake van betrokkenheid van [naam 1] en haar ex-man in meerdere landelijke en regionale rechercheonderzoeken betreffende drugshandel en financiële delicten. In de bestuurlijke rapportage van 23 juni 2022 staat dat gewoontewitwassen, waarbij de in het pand gevestigde juwelier als dekmantel is gebruikt, een concrete verdenking is. Ondanks de door verzoekster voorgestelde maatregelen om openbare ordeverstoringen te voorkomen, heeft de burgemeester besloten dat sluiting van het pand langer nodig is. Verzoekster is altijd enig eigenaar geweest, waardoor een naamswijziging en wijziging van eigenaarschap niet relevant zijn en niet afdoen aan de dreiging. Het belang van verzoekster weegt hierbij minder zwaar dan het algemeen belang van de openbare orde, aldus de burgemeester.
Standpunt van verzoekster
4. Verzoekster voert – samengevat – het volgende aan. Er wordt niet meer voldaan aan de situatie van artikel 2.10, eerste lid, onder e, van de APV. De reeks incidenten geeft op zichzelf geen concrete aanleiding op een ernstig gevaar voor een herhaling bij de juwelier. Het lijkt alsof de burgemeester zonder voldoende concrete dreiging en ernstig gevaar toch
nog "het zekere voor het onzekere" kiest. Dat is volgens verzoekster onjuist. Er dient
een deugdelijke onderbouwing te zijn dat er op dit moment nog een concrete dreiging
is voor de openbare orde, op basis waarvan de sluiting als ultimum remedium nog
nodig is. Die concrete dreiging is niet vastgesteld, terwijl wel duidelijk is dat er een voortdurende inbreuk op verschillende grondrechten gaande is en er minder vergaande middelen voorhanden zijn. Verder heeft de burgemeester niet alle belangen van verzoekster meegewogen bij de belangenafweging in het kader van de evenredigheid en artikel 4:84 van de Awb. De nieuwe lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houdt in dat er indringender getoetst dient te worden op de evenredigheid. Verzoekster meent ook dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat het ultieme middel van een sluiting nog noodzakelijk en geschikt is. Van een deugdelijke subsidiariteitstoets is niet gebleken. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met de proportionaliteit.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Het heropeningsbeleid van verweerder is neergelegd in de Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam. [1] Uit paragraaf 3.4 blijkt dat een inrichting of lokaal na een verstoring van de openbare orde in beginsel voor onbepaalde tijd wordt gesloten. Hoe lang het pand gesloten moet blijven, hangt af van de aard en de ernst van het incident en het risico op herhaling. Ook is de sluitingsduur afhankelijk van de tijd die nodig is voor het nemen van maatregelen door de exploitant. Heropening vindt plaats na een heropeningsverzoek. In paragraaf 3.5.1 staat dat voor de beoordeling van een heropeningsverzoek vijf aspecten van belang zijn: 1) de feiten en omstandigheden en de vrees voor herhaling, 2) de situatie in de omgeving en de tijd die nodig is om de rust te herstellen, 3) het type inrichting, bijvoorbeeld restaurant of nachtclub, 4) de afspraken met de exploitant over de te nemen maatregelen en 5) het vertrouwen van verweerder dat deze afspraken ook zullen worden nagekomen.
7. De burgemeester heeft het verzoek om heropening afgewezen gelet op de ernst van het incident, de openbare orde en de kans op herhaling die door de politie als hoog wordt ingeschat. Daarnaast heeft de burgemeester erop gewezen dat het opsporingsonderzoek nog loopt waarbij mogelijke (ver)banden met het (zware) criminele milieu en de witwaspraktijk worden onderzocht. Omdat het opsporingsonderzoek naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn niet zal zijn afgerond, heeft dit tot gevolg dat de juwelier, die inmiddels een jaar is gesloten, voorlopig niet wordt heropend. De vraag is of de gevolgen van zo’n sluiting voor onbepaalde tijd voor verzoekster onevenredig zijn in verhouding tot de met het heropeningsbeleid van de burgemeester te dienen doelen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op de informatie van de politie heeft mogen afgaan. Gelet op de e-mail van de politie van 25 maart 2022 en de bestuurlijke rapportage van 23 juni 2022 is voldoende aannemelijk dat gelet op de aard en ernst van het incident het risico op herhaling groot is. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de bestuurlijke rapportages is gebleken dat de incidenten van 2 maart 2021 en 5 december 2021 hoogstwaarschijnlijk geen plofkraken zijn en dat uit de bestuurlijke rapportage van 23 juni 2022 blijkt dat de verdenking is dat sprake is van gewoontewitwassen door [naam 1] en haar exman waarbij de juwelier als dekmantel wordt gebruikt. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat [naam 1] op de zitting heeft gezegd dat zij haar ex-man al twee jaar niet heeft gezien, geen contact meer met hem heeft en dat hij al voor de incidenten naar het buitenland is vertrokken. Terwijl uit de bestuurlijke rapportages van 3 maart 2021 en 4 december 2021 blijkt dat [naam 3] zich ter plaatse bij de juwelier meldde als eigenaar en uit de Basisregistratie Personen blijkt dat hij tot in ieder geval 8 juni 2022 in de woning aan de [adres] stond ingeschreven. Ook heeft [naam 2] op de zitting gezegd dat hij nog contact heeft met zijn vader, deze zaak met zijn vader heeft besproken en dat zijn vader heeft aangegeven dat geen sprake is van een dreiging. De burgemeester mag in zo’n geval een doorslaggevend gewicht toekennen aan het belang van bescherming van de openbare orde en veiligheid. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de situatie van verzoekster betekent dit niet dat de burgemeester hierin aanleiding heeft moeten zien om de belangen van verzoekster te laten prevaleren boven de bescherming van de openbare orde.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in beroep hoogstwaarschijnlijk zal standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent sluitingen en heropeningen (Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam).