ECLI:NL:RBAMS:2022:7790

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
13/338003-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenoverdracht, wapen- en drugsbezit na wapenvondst in woning en op snelweg

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben en overdragen van vuurwapens, munitie en drugs. De verdachte werd op 18 december 2021 in Amsterdam betrapt na een observatie waarbij hij samen met een onbekende man een sporttas met vuurwapens overhandigde. Tijdens de doorzoeking van zijn woning werden meerdere vuurwapens, munitie, grote hoeveelheden drugs en contant geld aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bewoner van de woning wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank achtte het medeplegen van het voorhanden hebben van de wapens en munitie in de sporttas bewezen, evenals het eenvoudig witwassen van geldbedragen die in de woning zijn aangetroffen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de maatschappelijke impact van zijn daden. De rechtbank heeft ook beslist over de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen en de onttrekking aan het verkeer van de aangetroffen verdovende middelen en GPS-trackers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/338003-21 (Promis)
VI-zaaknummer: 99/000092-58
Datum uitspraak: 14 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 maart 2022, 15 juni 2022, 7 september 2022 en 30 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.S. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van het voorhanden hebben en/of overdragen van een sporttas met (automatische) vuurwapens en munitie, en medeplegen van het voorhanden hebben van (automatische) vuurwapens en munitie in een woning aan het adres [adres 2] , op 18 december 2021 te Amsterdam;
2. medeplegen van het witwassen van ongeveer € 36.450,- op 18 december 2021 te Amsterdam;
3. medeplegen van het opzettelijk bereiden en/of verwerken en/of bewerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen, in elk geval opzettelijk voorhanden hebben van ongeveer 3274 pillen MDMA en 1.223,55 gram cocaïne op 18 december 2021 te Amsterdam;
4. medeplegen van het opzettelijk bereiden en/of verwerken en/of bewerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1.500 gram hennep op 18 december 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Uit TCI informatie komt naar voren dat verdachte twee actieve bakens heeft aangeschaft, die mogelijk gebruikt zullen worden voor criminele doeleinden. Ook staat in deze informatie dat verdachte op de [adres 2] in Amsterdam verblijft. Naar aanleiding van deze informatie worden observaties uitgevoerd op verdachte. Op 18 december 2021 ziet het observatieteam verdachte samen met een onbekende man de woning aan de [adres 2] uit komen. De onbekende man draagt een zwarte sporttas, die gevuld en zwaar lijkt. De onbekende man stapt in een grijze auto met Belgisch kenteken en rijdt weg, terwijl zich een andere, witte auto met Belgisch kenteken daarbij voegt. De auto’s worden dan onder observatie genomen. De grijze auto, die werd gezien op de [adres 2] , is na het negeren van een stopteken hard weggereden, waardoor een achtervolging ontstond. Tijdens die achtervolging, is uit deze auto op de Rijksweg A2 een zwarte sporttas gegooid. Deze tas bleek gevuld met zware wapens.
De woning aan het adres [adres 2] te Amsterdam is doorzocht en in de woning zijn onder meer automatische vuurwapens, munitie, grote hoeveelheden drugs en contant geld aangetroffen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de wapens en munitie in zijn woning voorhanden had, net als de wapens in de tas die hij heeft overgedragen, zoals ten laste gelegd onder feit 1. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de wapens en munitie deels onder het bed van verdachte en deels in een andere kamer van zijn woning zijn aangetroffen. Dat het DNA van verdachte is aangetroffen op vuurwapens uit de woning en op de hengsels van de sporttas, bevestigt het voorhanden hebben van de wapens en de overdracht van de sporttas met wapens en munitie. De wapens die in de sporttas zijn aangetroffen heeft verdachte tezamen en in vereniging voorhanden gehad. Het medeplegen kan niet bewezen worden ten aanzien van de wapens en munitie die verdachte in de woning voorhanden had, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft verder gerequireerd tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde eenvoudig witwassen onder feit 2. Er zijn drie vrijwel even grote contante geldbedragen in de woning van verdachte aangetroffen, waarvan twee in de directe nabijheid van verdovende middelen en een geldtelmachine. Er is voldoende bewijs dat verdachte zich met drugs bezig hield, waarmee in het algemeen contant geld wordt gegenereerd. Verdachte heeft weliswaar voor één bedrag uit de woning een verklaring gegeven, maar wat het Openbaar Ministerie betreft is het witwasvermoeden hierdoor niet weggenomen. Nu er geen sprake was van het verbergen of verhullen van deze bedragen - deze lagen openlijk in de woning - is er sprake van eenvoudig witwassen.
De officier van justitie acht tot slot de feiten 3 en 4, ondanks dat niet alle aangetroffen drugs is onderzocht, bewezen. De pillen MDMA, die niet zijn getest, maakten deel uit van dezelfde partij die wel is onderzocht en positief testte. De hennep, die is aangetroffen in de woning, is als zodanig herkend door de politie en het bezit ervan kan worden bewezen. Uit het dossier volgt dat verdachte de beschikking had over de in de woning aangetroffen drugs.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bekend te zijn met het feit dat er vuurwapens in de lade onder zijn bed waren opgeborgen. Hij heeft verder verklaard eigenaar te zijn van het geldbedrag dat in zijn slaapkamer werd aangetroffen. De aanwezigheid van de rest van de vuurwapens, munitie, drugs en geldbedragen in de woning was verdachte echter onbekend omdat de kamer waarin die spullen zijn aangetroffen, werd gehuurd door anderen.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte voor het grootste deel van de ten laste gelegde feiten vrij te spreken. De wetenschap van de wapens in de bedlade was weliswaar bij verdachte aanwezig, maar beschikkingsmacht hierover ontbrak. Dat de andere slaapkamers niet werden gebruikt door verdachte vindt ondersteuning in het gebrek aan zijn sporenmateriaal in die kamers, terwijl er wel ander DNA op goederen uit de andere slaapkamer is aangetroffen. Er lagen verder in de derde slaapkamer ook geen (persoonlijke) spullen van verdachte.
De aangetroffen spullen in slaapkamer 3 lijken spullen van een straatdealer. Dat profiel past niet bij verdachte zoals hij in het dossier naar voren komt.
Er is verder geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de vuurwapens die zijn aangetroffen in de sporttas. Het DNA-spoor dat aan de buitenkant van de tas is aangetroffen wijst verdachte niet exclusief aan als dader omdat het een mengprofiel betreft en kan simpel gezegd niet als een match worden gezien. Het gebrek aan beschikkingsmacht staat tot slot ook hier in de weg om te kunnen spreken van het voorhanden hebben van vuurwapens, laat staan de overdracht ervan. De tas kan in de druk bezochte woning zijn neergezet en opgehaald zonder dat verdachte dit wist.
Witwassen kan, voor zover het ziet op de bedragen die in de andere slaapkamer van de woning zijn aangetroffen, niet worden bewezen. Er is geen aanwijzing dat verdachte in slaapkamer 3 is geweest en evenmin dat hij kon beschikken over de opbrengsten uit drugshandel. Het bedrag dat in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen, te weten € 11.380,-, is aantoonbaar legaal verkregen van zijn schoonzus, die zijn aandeel in een autosloperij heeft gekocht. Verdachte heeft hier van meet af aan een verklaring over gegeven en zijn schoonzus heeft dit bevestigd bij de rechter-commissaris. Bij gebrek aan ontkrachting door het Openbaar Ministerie kan ten aanzien van dit bedrag witwassen niet worden bewezen.
Het bezit van de hennep die in de andere slaapkamer is aangetroffen, kan niet aan verdachte worden toegeschreven om de hiervoor genoemde redenen. De raadsvrouw heeft voor die hoeveelheid hennep (880 gram) vrijspraak verzocht. De raadsvrouw heeft zich voor de aangetroffen hennep (in totaal 260 gram) in de woonkamer, welke kamer ook door verdachte werd gebruikt, aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Goederen in de woning
De rechtbank acht het – anders dan de verdediging – aannemelijk dat verdachte als bewoner van de gehele woning wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen wapens en munitie, verdovende middelen en geldbedragen en dat deze zich ook in zijn machtssfeer bevonden. Redengevend hiervoor is het volgende.
Verdachte heeft verklaard in de woning een kamer te huren, in de woning te overnachten en gebruik te maken van in de woning gemeenschappelijke ruimten. De observaties die gedurende een aantal dagen hebben plaatsgevonden bevestigen het beeld dat verdachte de woning daadwerkelijk bewoonde. Signalen van medebewoning door anderen zijn er niet. Daarnaast heeft de oorspronkelijke huurder verklaard dat zij de woning onderverhuurde aan verdachte, die de zoon was van een kennis van haar en een dak boven zijn hoofd nodig had. Ook de toenmalige vriendin van verdachte heeft verklaard nooit andere mensen in de woning van verdachte te hebben gezien of gehoord. Zij verbleef regelmatig op het adres bij haar vriend (lees: verdachte), overnachtte daar en was tijdens binnentreding in de woning aanwezig om de kat eten te geven. Er zijn in de woning geen (persoonlijke) spullen aangetroffen van anderen die wijzen op bewoning door anderen dan verdachte.
Verdachte heeft desgevraagd geen gegevens over zijn medehuurders verschaft. Hij heeft ook niet verklaard van wie de onder zijn bed aangetroffen wapens zijn.
Tijdens de doorzoeking van de woning stond de deur van slaapkamer 3 open. De drugs-gerelateerde goederen, lagen open en bloot en waren dus ook van buiten de kamer zichtbaar. Ook kon van buiten de kamer gezien worden dat er losse munitie op de grond lag. De rechtbank wordt tot slot gesterkt in haar oordeel nu in de betreffende kamer eveneens een handschoen met DNA van verdachte is aangetroffen. Hij heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte de woning deelde met anderen. Dat betekent dat verdachte over alles wat in de woning lag, wetenschap en beschikkingsmacht had. Omdat geen sprake is van medeplegen van het bezit van de spullen in de woning, wordt verdachte van dat onderdeel vrijgesproken.
Goederen in de sporttas
De rechtbank acht medeplegen van van het voorhanden hebben van de aangetroffen wapens en munitie in de zwarte sporttas bewezen. Uit observaties blijkt dat verdachte op 18 december 2021 samen met een ander persoon zijn woning binnengaat en korte tijd later ook weer samen met dezelfde man zijn woning verlaat. Die man draagt dan een zwarte, goed gevulde sporttas die hij in een grijze Mini legt. Kort voordat de tas in de auto is gelegd, neemt verdachte zichtbaar afscheid van de man. Later wordt gezien dat er een zwarte tas uit de Mini wordt gegooid en deze wordt op de rijbaan aangetroffen.
Onder deze omstandigheden en met de wetenschap dat er ook in de woning van verdachte verschillende wapens en munitie zijn aangetroffen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de sporttas afkomstig is uit de woning van verdachte en daar door hem moet zijn overgedragen. Hieruit volgt ook dat verdachte en medeverdachte de tas met inhoud gezamenlijk voorhanden hadden. De rechtbank komt dus tot bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 sub i ten laste is gelegd.
WitwassenDe rechtbank komt ten aanzien van de twee geldbedragen die in slaapkamer 3 zijn aangetroffen nabij de verdovende middelen, tot de conclusie dat er sprake is van eenvoudig witwassen. Het is aannemelijk dat deze bedragen, aangetroffen in de directe nabijheid van verdovende middelen, van handel in verdovende middelen en dus van eigen misdrijf afkomstig waren.
Witwassen kan niet worden bewezen ten aanzien van het bedrag dat in slaapkamer 1 lag en waarover verdachte een verklaring heeft afgelegd. Dit bedrag is niet rechtstreeks te koppelen aan een eigen misdrijf. Het is daarentegen een groot contant geldbedrag, aangetroffen in een ruimte waar ook een wapen is gevonden. Deze omstandigheden leveren een vermoeden van witwassen op, zodat verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van de gelden dient af te leggen. Verdachte heeft verklaard dat dit geld afkomstig is van een bedrijf in oprichting, waar hij uit is gestapt. Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte en meent dat de verklaring niet voldoet aan de te stellen eisen. De schoonzus van verdachte heeft verklaard dat zij verdachte een bedrag van € 30.000,- in contanten heeft uitbetaald, wat zij bij elkaar heeft verzameld door per dag € 5.000,- op te nemen van haar rekening. Verdachte heeft gezegd dat hij het bedrag ongeveer een week voor zijn aanhouding had gekregen en dat hij een deel heeft teruggegeven aan een buurjongen van wie hij geld had geleend.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet volgt dat de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Dat was anders geweest als was gebleken dat de verklaring van de schoonzus niet juist was. Daartoe had het Openbaar Ministerie onderzoek kunnen doen naar bijvoorbeeld de contante opnames door de schoonzus. Omdat het Openbaar Ministerie dat niet heeft gedaan, is niet uitgesloten dat de verklaring van verdachte over de herkomst van dit geld juist is. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van witwassen van het bedrag van €11.380,-.
Verdachte was als bewoner van zijn woning bekend met alles wat zich in die woning bevond en had daarover ook de beschikkingsmacht, zoals hiervoor is gemotiveerd. De rechtbank gaat ervan uit dat, hoewel niet alle verdovende middelen zijn getest, de ten laste gelegde hoeveelheden kunnen worden bewezen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de pillen MDMA, die niet zijn getest, uit de geteste batch pillen kwamen, dezelfde vorm en kleur hadden en vergelijkbaar waren verpakt. De aangetroffen hennep is als zodanig herkend door de agenten die deze hennep in beslag hebben genomen aan de hand van de geur en de verpakking en in een proces-verbaal opgenomen. Dit is volgens vaste rechtspraak voldoende om als bewijs te dienen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 18 december 2021 te Amsterdam
i.
tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad en alleen heeft overgedragen, een zwarte sporttas met daarin meerdere vuurwapens en munitie van categorie II en III, te weten:
a. een automatisch aanvalsgeweer (merk Ceska Zbrojovka, model Vz58 V, kaliber 7,62x39mm) en
b. een automatisch aanvalsgeweer (kaliber 7,62x39mm) en
c. patroonmagazijnen, bestemd voor voornoemde automatische aanvalsgeweren, met daarin patronen en
d. een pistoolmitrailleur (merk Sten, model MK II, kaliber 9x19mm) en
e. twee patroonmagazijnen, bestemd voor voornoemde pistoolmitrailleur (merk Sten, model MK II) en
f. een pistool (merk Heckler & Koch, model USP Compact, kaliber 9x19mm) en
g. in voornoemd pistool (merk Heckler & Koch, model USP Compact) een patroonmagazijn, met daarin patronen en
h. patronen
ii.
op het adres [adres 2] te Amsterdam voorhanden heeft gehad vuurwapens en munitie van categorie II en III, te weten:
a. een automatisch aanvalsgeweer (merk Heckler & Koch, model G36, kaliber 5,56x45mm) en
b. twee patroonmagazijnen, bestemd voor voornoemd automatisch aanvalsgeweer (merk Heckler & Koch, model G36) en
c. een machinepistool (merk Steyr Mannlicher, model TMP, kaliber 9x19mm) en
d. twee patroonmagazijnen, bestemd voor voornoemd automatisch aanvalsgeweer (merk Steyr Mannlicher, model TMP, kaliber 9x19mm) en
e. een pistool (merk Glock, model 19, kaliber 9x19mm) en
f. in/op voornoemd pistool (merk Glock, model 19) twee patroonmagazijnen en
g. zes verlengde patroonmagazijnen, bestemd voor voornoemd pistool (merk Glock, model 19) en
h. een patroonmagazijn, bestemd voor voornoemd pistool (merk Glock, model 19), met daarin patronen en
i. een schoudersteun en
j. een pistool (merk Glock, model 43, kaliber 9x19mm) en
k. in voornoemd pistool (merk Glock, model 43) een patroonmagazijn, met daarin patronen en
l. expanderende patronen en patroonmagazijnen en snelladers.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 18 december 2021 te Amsterdam contante geldbedragen van in totaal € 25.070,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 18 december 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad,
a. een aanzienlijke hoeveelheid pillen, totaal ongeveer 3274 pillen, MDMA en
b. een aanzienlijke hoeveelheid, totaal 1.223,55 gram, cocaïne.
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 18 december 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een aanzienlijke hoeveelheid , totaal ongeveer 1.500 gram, hennep.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft gewezen op het verontrustende wapenarsenaal dat is aangetroffen bij verdachte en een hoeveelheid drugs die niet anders kan worden gezien dan als professionele handel. Bijzonder kwalijk is dat verdachte niet lang ervoor vrij was gekomen na een veroordeling voor het bezit van cocaïne en vrijwel direct in de criminaliteit is terug gestapt. Rekening houdend met strafmaxima en samenloopregelingen valt de eis, aldus de officier van justitie, lager uit dan de optelsom die met de feiten aan de hand van de oriëntatiepunten kan worden gemaakt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat wanneer de rechtbank de verweren van de verdediging volgt cliënt al veel te lang heeft vastgezeten. Zij heeft hiernaast gewezen op twee uitspraken waarin lagere gevangenisstraffen werd opgelegd voor wapenhandel en bezit van verdovende middelen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en het overdragen van grote hoeveelheden zware vuurwapens en bijbehorende munitie. Dit is een zeer ernstig feit en kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen meebrengen. Het bezit van vuurwapens leidt maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit is een groot maatschappelijk probleem.
Verdachte was daarnaast in het bezit van 3274 MDMA-pillen, hennep en een flinke hoeveelheid cocaïne. Verdovende middelen als deze leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijke en psychische gevolgen met zich brengt. De handel in harddrugs gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en tot ernstige incidenten leidt.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat uit het strafblad van verdachte van 7 maart 2022 blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke delicten met justitie in aanraking is gekomen, recentelijk is veroordeeld voor hennepproductie en door de rechtbank Rotterdam in 2018 is veroordeeld voor het medeplegen van cocaïnebezit. Verdachte was kort voor de bewezenverklaarde feiten vervroegd in vrijheid gesteld van de eerdere gevangenisstraf voor het laatstgenoemde drugsfeit. De rechtbank maakt zich gezien het voorgaande zorgen over het milieu waarin verdachte zich begeeft en schat de kans op recidive in als groot.
Ook houdt de rechtbank rekening met de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt voor bestraffing van dit soort feiten (de LOVS oriëntatiepunten) en wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Gelet daarop bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Tot slot neemt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee in de overweging. Verdachte was genoodzaakt bij zijn moeder te vertrekken omdat hun band verslechterde en hij een woning nodig had. Verder probeerde hij naar zijn zeggen zijn leven op de rit te krijgen. Echter, het is de rechtbank uit niets gebleken dat verdachte serieuze plannen had of heeft om zijn toekomst een positieve wending te geven. Ook een voorwaardelijke invrijheidstelling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw ernstige feiten te plegen. Daarom is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Alles overwegende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes (6) jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslag
Onder verdachte zijn in beslag genomen de voorwerpen vermeld op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
De rechtbank neemt geen beslissing op de voorwerpen die volgens de officier van justitie ten onrechte op de beslaglijst staan. Het betreft de voorwerpen, zoals zijn vermeld op de beslaglijst onder nummer 19, 20, 21, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 32, 33 en 44.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 18 en 36 (verdovende middelen), het onder 3 en 4 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal de inbeslaggenomen vier GPS-trackers, zoals vermeld onder de nummers 22, 23, 29, 31 onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze in gezamenlijk verband staan tot de wapens en verdovende middelen die bij verdachte zijn aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het vervoer van verdovende middelen en bij het gebruik van vuurwapens trackers worden gebruikt om bijvoorbeeld respectievelijk een lading drugs te beschermen, dan wel met vuurwapens achter een liquidatiedoelwit aan te kunnen gaan.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, te weten: € 11.080,- en € 13.990,-, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die geldbedragen geheel of grotendeels door middel van het onder feit 2 bewezen geachte zijn verkregen.
Het geldbedrag ter hoogte van € 11.380,- dat eveneens onder verdachte in beslag is genomen wordt teruggegeven aan verdachte nu verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van dit geldbedrag.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2019, onder parketnummer 10/710515-16 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 20 februari 2020 op grond van artikel 6:2:10 Sv voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv).
Bij het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2021 onder parketnummer 15/316844-20 is gelast dat een gedeelte van de v.i., te weten 180 dagen (in verband met het overtreden van de algemene voorwaarden) alsnog moet worden uitgezeten.
Bij de stukken bevindt zich de op 3 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, met v.i.-zaaknummer 99/000092-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 429 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden en na te zijn veroordeeld op 12 januari 2021 eerder een kans heeft gekregen met een slechts gedeeltelijke toewijzing.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen omdat de feiten die in de zaak met parketnummer 13/338003-21 grotendeels niet te bewijzen zijn en toewijzing van de vordering dan disproportioneel is.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde voorwaardelijke invrijheidstelling nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 55, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1,2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
eenvoudig witwassen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: geldbedragen van € 11.080,- en € 13.990,-
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 18 en 36 (verdovende middelen) en de nummers 22, 23, 29, 31 (GPS-trackers) op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] hetgeldbedrag van € 11.380,-
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 429 dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2022.
[(...)]