8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en het overdragen van grote hoeveelheden zware vuurwapens en bijbehorende munitie. Dit is een zeer ernstig feit en kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen meebrengen. Het bezit van vuurwapens leidt maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit is een groot maatschappelijk probleem.
Verdachte was daarnaast in het bezit van 3274 MDMA-pillen, hennep en een flinke hoeveelheid cocaïne. Verdovende middelen als deze leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijke en psychische gevolgen met zich brengt. De handel in harddrugs gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en tot ernstige incidenten leidt.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat uit het strafblad van verdachte van 7 maart 2022 blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke delicten met justitie in aanraking is gekomen, recentelijk is veroordeeld voor hennepproductie en door de rechtbank Rotterdam in 2018 is veroordeeld voor het medeplegen van cocaïnebezit. Verdachte was kort voor de bewezenverklaarde feiten vervroegd in vrijheid gesteld van de eerdere gevangenisstraf voor het laatstgenoemde drugsfeit. De rechtbank maakt zich gezien het voorgaande zorgen over het milieu waarin verdachte zich begeeft en schat de kans op recidive in als groot.
Ook houdt de rechtbank rekening met de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt voor bestraffing van dit soort feiten (de LOVS oriëntatiepunten) en wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Gelet daarop bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Tot slot neemt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee in de overweging. Verdachte was genoodzaakt bij zijn moeder te vertrekken omdat hun band verslechterde en hij een woning nodig had. Verder probeerde hij naar zijn zeggen zijn leven op de rit te krijgen. Echter, het is de rechtbank uit niets gebleken dat verdachte serieuze plannen had of heeft om zijn toekomst een positieve wending te geven. Ook een voorwaardelijke invrijheidstelling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw ernstige feiten te plegen. Daarom is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Alles overwegende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes (6) jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Onder verdachte zijn in beslag genomen de voorwerpen vermeld op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
De rechtbank neemt geen beslissing op de voorwerpen die volgens de officier van justitie ten onrechte op de beslaglijst staan. Het betreft de voorwerpen, zoals zijn vermeld op de beslaglijst onder nummer 19, 20, 21, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 32, 33 en 44.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 18 en 36 (verdovende middelen), het onder 3 en 4 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal de inbeslaggenomen vier GPS-trackers, zoals vermeld onder de nummers 22, 23, 29, 31 onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze in gezamenlijk verband staan tot de wapens en verdovende middelen die bij verdachte zijn aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het vervoer van verdovende middelen en bij het gebruik van vuurwapens trackers worden gebruikt om bijvoorbeeld respectievelijk een lading drugs te beschermen, dan wel met vuurwapens achter een liquidatiedoelwit aan te kunnen gaan.
De in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, te weten: € 11.080,- en € 13.990,-, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die geldbedragen geheel of grotendeels door middel van het onder feit 2 bewezen geachte zijn verkregen.
Het geldbedrag ter hoogte van € 11.380,- dat eveneens onder verdachte in beslag is genomen wordt teruggegeven aan verdachte nu verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van dit geldbedrag.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2019, onder parketnummer 10/710515-16 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 20 februari 2020 op grond van artikel 6:2:10 Sv voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv).
Bij het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2021 onder parketnummer 15/316844-20 is gelast dat een gedeelte van de v.i., te weten 180 dagen (in verband met het overtreden van de algemene voorwaarden) alsnog moet worden uitgezeten.
Bij de stukken bevindt zich de op 3 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, met v.i.-zaaknummer 99/000092-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 429 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden en na te zijn veroordeeld op 12 januari 2021 eerder een kans heeft gekregen met een slechts gedeeltelijke toewijzing.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen omdat de feiten die in de zaak met parketnummer 13/338003-21 grotendeels niet te bewijzen zijn en toewijzing van de vordering dan disproportioneel is.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde voorwaardelijke invrijheidstelling nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.