ECLI:NL:RBAMS:2022:7786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
13/191894-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes tijdens ruzie op Bijlmerplein

Op 29 juli 2022 werd de verdachte aangehouden op het Bijlmerplein in Amsterdam Zuidoost na een ruzie waarbij een steekincident met een mes plaatsvond. De rechtbank Amsterdam deed uitspraak op 15 november 2022 in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. Tijdens de zitting op 1 november 2022 werd het bewijs besproken, waaronder camerabeelden van het incident. De officier van justitie stelde dat de verdachte met een mes een stekende beweging had gemaakt richting een onbekend gebleven persoon (NN4), wat resulteerde in een verwonding aan de bovenarm van NN4. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn dat NN4 daadwerkelijk was geraakt. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van een poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte met opzet een aanmerkelijke kans op ernstig letsel had aanvaard. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan bedreiging van een andere persoon (NN5) met het mes. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De rechtbank verklaarde het mes verbeurd en het lemmet van een smeermes werd onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/191894-22 (Promis)
Datum uitspraak: 15 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1995,
verblijvend op het adres [adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.J. Tiemessen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een (tot nu toe) onbekend gebleven persoon (NN4) opzettelijk van het leven te beroven,
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gepakt en/of vastgehouden,
- met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die persoon en/of
- met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of lichaam van die persoon heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te Amsterdam, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een reeds onbekend gebleven persoon (NN4) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gepakt en/of vastgehouden,
- met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die persoon en/of
- met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of lichaam van die persoon heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te Amsterdam, althans in Nederland een reeds (tot nu toe) onbekend gebleven persoon (NN4) heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of lichaam te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te Amsterdam een (tot nu toe) onbekend gebleven persoon heeft bedreigd (NN5) met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steekbewegingen te
maken in de richting van het lichaam van die persoon;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Verdachte werd in de ochtend van 29 juli 2022 aangehouden op het Bijlmerplein in Amsterdam Zuidoost in verband met een ruzie. Er zou bij deze ruzie onder meer sprake zijn geweest van een steekincident met een mes. Het mes dat bij dit incident zou zijn gebruikt, is na de aanhouding op aanwijzing van een getuige aangetroffen in een prullenbak gelegen op het voornoemde plein. Er bevinden zich camerabeelden en een beschrijving van de gebeurtenissen die zich op het plein hebben voorgedaan in het dossier. De camerabeelden waarop het incident te zien is, zijn ter terechtzitting afgespeeld. Verdachte is op de beelden op verschillende momenten met een mes te zien, dat hij uit zijn broeksband tevoorschijn haalt en in zijn hand vasthoudt. Op de camerabeelden zijn verder meerdere onbekende personen rondom verdachte te zien, die na zijn aanhouding zijn verdwenen en van wie geen identiteit achterhaald werd. Een aangifte van een van de betrokken personen ontbreekt dus.
De rechtbank dient, kort gezegd te onderzoeken of verdachte heeft geprobeerd met het mes een persoon, aangeduid als NN4, om het leven te brengen, dan wel zwaar te mishandelen of dat sprake is van mishandeling van deze persoon. De rechtbank dient hiernaast te onderzoeken of verdachte een persoon, aangeduid als NN5, met het mes heeft bedreigd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd niet bewezen, omdat voor hem niet vast staat waar verdachte met zijn mes NN4 precies heeft geraakt en wat de gevolgen daarvan hadden kunnen zijn.
De officier van justitie is wel van mening dat op basis van de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is vast te stellen dat verdachte met een groot gekarteld mes een vooruit zwaaiende beweging heeft gemaakt naar het bovenlichaam van NN4. NN4 zou hierbij op zijn bovenarm met het mes zijn geraakt. Dit betekent dat hetgeen onder 1 subsidiair is ten laste gelegd bewezen is.
Het tweede ten laste gelegde feit, te weten de bedreiging van NN5, acht de officier van justitie eveneens bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit. De beelden en het dossier leveren namelijk onvoldoende informatie op om vast te stellen of NN4 daadwerkelijk werd geraakt en wat de gevolgen daarvan hadden kunnen zijn. Het opzet op de dood van NN4 kan niet worden vastgesteld, ook niet in voorwaardelijke zin, waardoor geen sprake kan zijn van een poging doodslag. Het subsidiair ten laste gelegde kan evenmin worden bewezen. De beweging die verdachte met het mes heeft gemaakt, levert namelijk geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. De meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling is ook niet te bewijzen, omdat niet is komen vast te staan dat sprake is van pijn of letsel bij NN4.
Over het onder 2 tenlastegelegde feit merkt de raadsvrouw op dat op de ter terechtzitting bekeken camerabeelden niet is te zien dat verdachte stekende bewegingen maakt in de richting van NN5.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de verdediging – niet bewezen hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.4.2
Het oordeel over het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank heeft onder meer door het vertraagd afspelen van de camerabeelden kunnen vaststellen dat verdachte met een fors mes een aanvallende beweging heeft gemaakt richting het bovenlichaam van NN4, die gekleed was in een opvallend lichtblauwe broek en een zwarte sweater, en die op dat moment vlakbij verdachte stond. Deze vaststelling wordt in het dossier ondersteund door de verklaring van de motoragent, die het heeft over een krachtige stekende beweging door verdachte. Het is volgens de rechtbank echter, anders dan de officier van justitie van mening is, op basis van de stukken in het dossier en de camerabeelden niet vast te stellen of NN4 daarbij daadwerkelijk met het mes is geraakt.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, voorts van oordeel dat verdachte met de stekende beweging met het mes er voorwaardelijk opzet op heeft gehad dat NN4 hierdoor ernstig letsel zou oplopen. NN4 bevond zich namelijk in de directe nabijheid van verdachte. De kans dat pezen, spieren en zenuwen in het bovenlichaam van NN4 zouden kunnen worden beschadigd door een handeling zoals door verdachte uitgevoerd, acht de rechtbank, op basis van de stukken in het dossier en de camerabeelden, aanmerkelijk. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte kan het in de situatie als hier aan de orde niet anders zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat NN4 ernstig lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte daarom als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.4.3
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is ontstaan, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van de beschrijving camerabeelden en de waarnemingen van die beelden tijdens de terechtzitting vast, dat verdachte een fors mes heeft vastgehouden in de richting van NN5. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte met het mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van NN5 en dat NN5 hierna ontwijkende bewegingen maakte. Deze gedragingen van verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm erop gericht te dreigen. Door met een mes een stekende beweging te maken in de richting van NN5 kon voorts bij NN5 de redelijke vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de intentie had om NN5 met het mes op afstand te houden. De rechtbank is gelet op deze verklaring van oordeel dat het opzet van verdachte was gericht op de bedreiging van NN5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 29 juli 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een onbekend gebleven persoon (NN4) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes heeft gepakt en vastgehouden,
- met dat mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die persoon,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 juli 2022 te Amsterdam een tot nu toe onbekend gebleven persoon (NN5) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes een steekbeweging te maken in de richting van het lichaam van die persoon.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Beroep op noodweer
6.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aan zien van het tweede ten laste gelegde feit verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe een beroep op noodweer gedaan. De raadsvrouw en verdachte hebben ter terechtzitting benadrukt dat NN5, net als verdachte, een mes in zijn handen vasthield en dat sprake was van een voortdurende dreiging dat verdachte door NN5 met een mes zou worden verwond.
6.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet is vast te stellen dat NN5 een mes in zijn hand heeft gehad. Het is juist verdachte geweest die achter NN5 aan ging en stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes. De camerabeelden laten zien dat NN5 afstand neemt van verdachte en zelfs op bepaalde momenten zijn handen achter zijn rug heeft gehouden. Daarom is er geen sprake geweest van een noodweersituatie.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend te zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft bij het bekijken van de camerabeelden ter terechtzitting bevestigd dat hij degene is die met een mes te zien is. Hij heeft aan de hand van de beelden - daargelaten of sprake was van de aanwezigheid van een mes in de hand van NN5 - echter niet aannemelijk gemaakt op welk moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door NN5. De raadsvrouw heeft evenmin onderbouwd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een dergelijke aanranding. De rechtbank stelt vast dat, in tegenstelling tot wat verdachte beweert, hij juist degene is geweest die met zijn handelen vrees heeft aangejaagd. Verdachte is immers degene die uit zijn broekband een mes heeft getrokken en daarmee op NN5 is afgestapt. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Hij heeft geen voorwaardelijk strafdeel gevorderd omdat verdachte al in een proeftijd loopt.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet over de strafmaat uitgelaten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verdachte heeft een groot mes getrokken en daarmee stekende bewegingen gemaakt, op klaarlichte dag in de openbare ruimte met winkels en voorbijgangers. Zo is op de camerabeelden te zien dat er voorafgaand en tijdens het incident meerdere passanten van het plein gebruik maakten. Moeders met kinderen en een meisje dat zelfstandig met een schooltas op haar rug onderweg was, passeerden het plein. Verder is op de beelden te zien dat het incident de aandacht trok van voorbijgangers, waaronder een bouwvakker die op dat moment nabij het plein aan het werk was. De rechtbank rekent deze handelwijze verdachte zeer aan. Verdachte heeft namelijk hiermee bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Uit het strafblad van 31 oktober 2022 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld en voor een van die veroordelingen nog in een proeftijd liep. Deze proeftijd heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw geweldsmisdrijven te plegen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarom op zijn plaats is.
De rechtbank is ook van oordeel dat, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd in die zin dat zij de straf enigszins zal matigen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden passend is.

9.Beslag

Onder verdachte zijn in beslag genomen een broodmes en het lemmet van een smeermes.
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het broodmes verbeurd te verklaren en het overige inbeslaggenomen goed, te weten het lemmet van een smeermes, te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank ter kennis gegeven dat verdachte al afstand heeft gedaan van de messen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank beveelt dat het broodmes verbeurd wordt verklaard. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en met behulp van dit voorwerp is het onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte begaan.
Het lemmet van een smeermes, zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is genoemd, is niet op de beslaglijst weergegeven. Voor zover dit goed niet al is vernietigd, dient het te worden onttrokken aan het verkeer, nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: een mes (goednummer 6217302).
Verklaart onttrokken aan het verkeer: het bij verdachte aangetroffen lemmet van een klein broodmes (onbekend goednummer).
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.A. Segbedzi, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2022.