ECLI:NL:RBAMS:2022:771

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
C/13/713671 / KG ZA 22-127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van publicatieverbod op artikel over welzijnswerk in Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en NRC MEDIA B.V. De eiser, die werkzaam was voor de Stichting Humanitas, vorderde een verbod op de publicatie van een artikel in NRC over het welzijnswerk in Rotterdam, waarin hij als persoon werd genoemd. De eiser stelde dat het artikel onrechtmatig was, omdat het feitelijke onjuistheden bevatte en een diffamerend beeld van hem schetste. De voorzieningenrechter oordeelde dat de publicatie een bijdrage levert aan een publiek debat van algemeen belang en dat er voldoende steun was in het beschikbare feitenmateriaal. De rechter weigerde het gevraagde publicatieverbod, omdat de belangen van NRC op vrijheid van meningsuiting zwaarder wogen dan de belangen van de eiser. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die een verbod rechtvaardigden. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van NRC, die op € 1.692,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/713671 / KG ZA 22-127 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 9 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 9 februari 2022,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NRC MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L. Oranje te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en NRC worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 9 februari 2022 waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Van Bemmel,
- aan de zijde van NRC: [naam 1] (hierna: de journalist), en [naam 2] , chef redactie binnenland, met mr. Oranje.
1.2.
Op de zitting heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. NRC heeft verweer gevoerd. [eiser] heeft producties in het geding gebracht en beide partijen een pleitnota.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is de beslissing op 9 februari 2022 na de zitting gegeven in de vorm van een kopstaartvonnis. Het hierna volgende is de uitwerking daarvan en wordt, zoals aangekondigd, afgegeven op 23 februari 2022.
2. De feiten
2.1.
[eiser] was in de periode 1 januari 2018 tot halverwege 2020 namens de Stichting Humanitas [vestigingsplaats] [functie] in de wijk [naam wijk] in [vestigingsplaats] . In de zomer van 2021 is hij geïnterviewd door de journalist in het kader van een door deze te schrijven NRC-artikel over het welzijnswerk door Humanitas in [naam wijk] .
2.2.
Op 3 februari 2022 werd [eiser] gebeld dat het artikel er aan kwam. Bij e-mail van maandag 7 februari 2022, 20:24 uur, heeft de journalist het artikel in concept aan [eiser] gestuurd
“voor de feitencheck”,met het verzoek om de volgende ochtend voor 12:00 uur te reageren.
2.3.
Op 8 februari 2022 rond 9:00 uur hebben partijen een uitvoerig telefoongesprek gevoerd, waarin [eiser] zijn ongenoegen over het artikel heeft geuit. De journalist heeft van dat gesprek verslag gedaan in een mail aan [eiser] van die dag 12:04 uur, waarin de journalist onder meer uitlegt hoe het artikel na onderzoek tot stand is gekomen, aanbiedt een drietal aanpassingen te doen en verzoekt om eventuele feitelijke onjuistheden uiterlijk “
vandaag” te melden.
2.4.
Eveneens op dinsdag 8 februari heeft [eiser] om 22:35 uur per e-mail zijn commentaar (74 opmerkingen in de concept-tekst) naar de journalist gestuurd. Daarbij heeft [eiser] geschreven dat het artikel zoveel feitelijke onjuistheden bevat dat hij ervan uitgaat dat het niet wordt gepubliceerd, dat hij anders NRC aansprakelijk houdt voor de schade en dat hij de zaak uit handen heeft gegeven. Een uur later heeft de journalist geantwoord
: “Wij zullen er morgen op terugkomen.”
2.5.
De advocaat van [eiser] heeft de journalist op 9 februari 2022, 9:59 uur per e-mail laten weten dat hij de voorzieningenrechter zal vragen de publicatie te verbieden, tenzij NRC voor 10:20 uur bevestigt dat publicatie niet zal plaatsvinden. Om 10:19 uur heeft [naam 2] geantwoord dat de journalist bezig is om de
“reactie van [eiser] te wegen en waar nodig te verwerken in het artikel. (…) We zullen binnen enkele uren nader reageren.”.
2.6.
Van die reactie is het niet meer gekomen. Om 12:25 uur is de dagvaarding in dit kort geding voor de zitting van 9 februari 2022, 15:30 uur, aan NRC betekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
- primair: de voorgenomen publicatie van het artikel over het welzijnswerk van Humanitas in [naam wijk] en over [eiser] te verbieden, op straffe van een dwangsom,
- subsidiair: NRC te bevelen de voorgenomen publicatie uit te stellen,
- primair en subsidiair: NRC te verbieden zich negatief uit te laten over [eiser] op welke wijze en door middel van welk medium dan ook,
een en ander met veroordeling van NRC in de proceskosten.
3.2.
NRC voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hieronder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert primair een verbod van de voorgenomen publicatie in NRC van het artikel over het welzijnswerk in de wijk [naam wijk] in [vestigingsplaats] . Hij meent dat publicatie jegens hem onrechtmatig is omdat het artikel ernstig diffamerend voor hem is, vele feitelijke onjuistheden bevat en een vertekend beeld schetst. De publicatie (in de digitale en de papieren krant) is inmiddels gepland op 10 februari 2022. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven.
4.2.
Toewijzing van het door [eiser] gevorderde publicatieverbod zou een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van NRC op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt, indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (zie artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake indien het artikel van NRC onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse – in beginsel gelijkwaardige – belangen tegen elkaar worden afgewogen.
4.3.
Het belang van NRC is er met name in gelegen dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Uit een oogpunt van actualiteit van haar berichtgeving heeft NRC er ook belang bij dat de publicatie niet wordt uitgesteld, aangezien de gemeente [vestigingsplaats] vrijdag 11 februari 2022 bekend maakt welke nieuwe partij het welzijnswerk in [naam wijk] gaat doen. Het belang van [eiser] is er met name in gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen.
4.4.
[eiser] vordert een verbod van een
voorgenomen,en dus
toekomstigepublicatie. NRC heeft naar aanleiding hiervan aangevoerd dat een dergelijk verbod op gespannen voet staat met artikel 7 Grondwet (Gw). Het uitgangspunt van deze bepaling – te weten dat een uiting alleen achteraf kan worden beoordeeld – is, aldus NRC, een van de fundamenten van een democratische rechtsstaat. De voorzieningenrechter is hierover van oordeel dat artikel 7 Gw niet per definitie betekent dat een publicatie niet
van tevorenmag worden verboden. Als voldoende bekend is over de voorgenomen publicatie om de onrechtmatigheid hiervan te kunnen vaststellen, kan uit het oogpunt van effectieve rechtsbescherming een verbod vooraf worden uitgesproken. Dit kan echter – zoals ook volgt uit het Mosley-arrest van 10 mei 2011 van het EHRM (EHRC 2011/108) – slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden plaatsvinden.
4.5.
In dit geval is er voldoende bekend over de voorgenomen publicatie om de onrechtmatigheid hiervan te kunnen beoordelen. Uitgangspunt in dit kort geding is namelijk het door de journalist op 7 februari 2022, 22:24 uur, aan [eiser] gemailde concept van het artikel, met de in de mail van 8 februari 2022, 12:04 uur, en ter zitting door de journalist aangeboden aanpassingen.
4.6.
Buiten twijfel is verder dat de openbaarmaking een bijdrage levert aan een (publiek) debat van algemeen belang, te weten de besteding van publieke middelen in het welzijnswerk en het gemeentelijk systeem van aanbesteden. Dat betekent dat er weinig ruimte is voor een beperking van de vrijheid van meningsuiting.
4.7.
Het debat spitst zich toe op de vraag of de inhoud van de publicatie (voor zover op dit moment bekend; zie 4.5) voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. In dit kader heeft NRC terecht aangevoerd dat van haar niet hoeft te worden verwacht dat de juistheid van de publicatie onomstotelijk vast is komen te staan. Wel mag van haar worden verwacht dat zij voldoende zorgvuldig journalistiek onderzoek verricht. Onderdeel hiervan is correcte toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor.
4.8.
Naar voorlopig oordeel is aan deze eis voldaan. Niet weersproken is dat de journalist voor het artikel met 25 mensen heeft gesproken en diverse stukken heeft geraadpleegd (waaronder verklaringen van enkele ex-medewerkers), dat op vele plekken in het artikel weerwoord van [eiser] is/wordt vermeld en dat het artikel mede is gebaseerd op het uitgebreide interview in 2021 van de journalist met [eiser] . De journalist heeft het concept-artikel bovendien tijdig voor een feitencheck voorgelegd aan [eiser] . In zijn uitvoerige reactie van 8 februari 2022, 22:35 uur, heeft [eiser] zich niet beperkt tot het signaleren van feitelijke onjuistheden; de meerderheid van zijn ruim 70 opmerkingen bevat nadere uitleg bij beschreven gebeurtenissen of ongenoegen van [eiser] over volgens hem suggestieve passages. Toch is de journalist [eiser] ook op een aantal van die punten tegemoet gekomen.
Zo heeft de journalist in zijn mail van 8 februari 2022, 12:04 uur, aangeboden de laatste alinea van het artikel te schrappen, die luidt:
“Als Humanitas meer tijd had gehad en minder had moeten focussen op het halen
van gemeentelijke 'targets’, dan had zijn plan een succes kunnen worden, denkt [eiser] . Maar was het niet gek om de visie van één man over een wijk uit te rollen? [eiser] : “Ja, als je het zó formuleert, zou ik zeggen: echt gestoord. Echt volstrekt gestoord.”
Verder heeft hij in de e-mail aangeboden om in het artikel op te nemen dat er in de beleving van [eiser] ook goede dingen zijn gebeurd bij het welzijnswerk, dat targets zijn gehaald en dat [eiser] collega’s had met een goede werkverhouding. Hij heeft ook toegezegd dat de publicatie een dag kan worden uitgesteld: van 9 naar donderdag 10 februari 2022 in de papieren krant (woensdagavond on line). Tenslotte is in de e-mail het aanbod herhaald om een passage op te nemen waarin staat dat [eiser] zich niet in het verhaal herkent.
4.9.
Ter zitting heeft de journalist (nogmaals) verklaard dat het concept vóór publicatie nog wordt herzien, dat hij daarbij welwillend kijkt naar de opmerkingen van [eiser] en dat (echte) feitelijke onjuistheden (zoals 15.000 in plaats van het correcte aantal van 1.500 zwemmers) zullen worden gecorrigeerd. Daarvoor is ook nog tijd aangezien NRC ter zitting heeft toegezegd dat publicatie wordt uitgesteld tot 10 februari 12:00 uur.
4.10.
Er is geen reden om eraan te twijfelen dat al deze toezeggingen – met inachtneming van de persvrijheid – door NRC zullen worden nagekomen. (De advocaat van) [eiser] heeft zelf ook ter zitting verklaard dat hij hier (in dit kort geding) misschien niet had gezeten als hij dit van tevoren had geweten.
4.11.
De conclusie is dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat zich hier zeer uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in 4.4 voordoen. De voorgenomen publicatie is niet onrechtmatig jegens [eiser] . Voor toewijzing van de vorderingen is dus geen grond.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NRC worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NRC tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH