ECLI:NL:RBAMS:2022:7709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/13/725438 / KG ZA 22-959
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bancaire relatie door ABN AMRO Bank N.V. wegens integriteitsrisico's en afwijzing zakelijke rekening aanvraag

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], van de ABN AMRO Bank N.V. dat de bankrelatie met [eiser 1] zou worden voortgezet en dat er een zakelijke rekening voor [eiser 2] zou worden geopend. De achtergrond van de zaak ligt in de beëindiging van de bancaire relatie door de bank, die dit deed op basis van onaanvaardbare integriteitsrisico's. [eiser 1] had in het verleden een veroordeling voor witwassen en de bank had twijfels over de herkomst van zijn inkomsten en de activiteiten van zijn ondernemingen. De eisers voerden aan dat de bank onterecht had gehandeld door de relatie te beëindigen en dat de afwijzing van de aanvraag voor een zakelijke rekening door [eiser 2] niet gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank op basis van de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gerechtigd was om de relatie te beëindigen. De bank had voldoende redenen om aan de integriteit van [eiser 1] te twijfelen, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de onregelmatigheden die tijdens het klantonderzoek naar voren waren gekomen. De rechter concludeerde dat de beëindiging van de relatie niet onaanvaardbaar was en dat de bank ook geen verplichting had om een zakelijke rekening voor [eiser 2] te openen, gezien de verwevenheid met [eiser 1]. De vorderingen van de eisers werden afgewezen en zij werden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/725438 / KG ZA 22-959 AB/EB
Vonnis in kort geding van 22 december 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden domicilie kiezend te [domicile] ,
eisers bij dagvaarding van 21 november 2022,
advocaat mr. L. de Leon te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en de Bank worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 8 december 2022 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De Bank heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een conclusie van antwoord die voorafgaand aan de zitting was toegezonden. Beide partijen hebben producties ingediend.
Ter zitting was [eiser 2] aanwezig met mr. De Leon en zijn kantoorgenoot mr. L.J.H. Kortz. [eiser 1] was niet aanwezig. Aan de zijde van de Bank waren aanwezig mr. [naam 1] (bedrijfsjurist) en mr. Achterberg.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In 2007 is [eiser 1] de eenmanszaak [naam bedrijf 1] gestart. Van daaruit exploiteerde hij een zonnebankstudio. In 2009 is hij samen met een derde [naam bedrijf 2] gestart. Vanaf 2014 bankierden beide ondernemingen bij de Bank. Op enig moment heeft [eiser 1] [naam bedrijf 1] omgedoopt tot [naam bedrijf 3] . Hij exploiteert vanuit die onderneming tegenwoordig (ook) een handel in rvs meubilair. [naam bedrijf 3] heeft ook een rekening bij KNAB. Op de website van [naam bedrijf 3] staat vermeld het adres van een showroom aan de [adres showroom] .
2.2.
[eiser 1] is in oktober 2016 veroordeeld voor het witwassen van ruim € 500.000,00. Berichten daarover hebben de landelijke pers gehaald. Op 22 december 2020 is de veroordeling in hoger beroep (deels) bekrachtigd. Het Hof heeft geoordeeld dat er een verschil van € 433.163,00 was tussen de contante uitgaven en de legale contante inkomsten van [eiser 1] . Voor het “teveel” uitgegeven geldbedrag heeft [eiser 1] geen concrete min of meer verifieerbare verklaring gegeven, althans geen verklaring die aannemelijk is geworden, aldus het Hof. Het Hof komt daarom tot de conclusie dat een criminele herkomst voor het contant uitgegeven geldbedrag als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Het Hof heeft [eiser 1] schuldig verklaard aan gewoontewitwassen in de periode 2006-2013. [eiser 1] heeft beroep in cassatie ingesteld.
2.3.
[eiser 2] is de levenspartner van [eiser 1] . Op haar naam staat met ingang van 28 oktober 2019 in het handelsregister onder de naam [naam bedrijf 4] een eenmanszaak geregistreerd die actief is in de handel in rvs meubelen, met een bezoekadres aan de [bezoekadres] . Op de website van [naam bedrijf 4] staat dat zij nauw samenwerkt met [naam bedrijf 3] . [eiser 2] bankiert privé bij de Bank. In november 2019 heeft zij voor [naam bedrijf 4] ook een zakelijke rekening aangevraagd bij de Bank, maar die aanvraag is afgewezen.
Op een aantal van de facturen van [naam bedrijf 4] die door de Bank zijn overgelegd, staat dat [naam bedrijf 4] een bankrekening bij KNAB heeft. Op al die facturen zijn de gegevens van de klant niet of hooguit heel summier vermeld, bijvoorbeeld “ [naam 2] [domicile] ”. Op een deel van die facturen staat dat de klant contant heeft betaald.
2.4.
In het kader van het doorlopend klantonderzoek heeft de Bank vanaf medio 2020, en meer intensief vanaf december 2021, bij [eiser 1] informatie over zijn ondernemingen opgevraagd. [eiser 1] heeft ook herhaaldelijk informatie en documentatie aan de Bank verstrekt, rechtstreeks en via zijn boekhouder De Leidsche Rijn Adviesgroep.
2.5.
De verstrekte informatie was onvoldoende voor de Bank. Bij aangetekende brieven van 7 april 2022 heeft zij [eiser 1] geïnformeerd dat zij had besloten de bancaire relatie met [eiser 1] / [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 2] per 8 juni 2022 te beëindigen, omdat zij het op grond van de Wft en Wwft vereiste klantonderzoek niet kon afronden en omdat zij twijfelde aan de integriteit van [eiser 1] . [eiser 1] en [naam bedrijf 2] hebben bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
De Bank heeft dat bezwaar op 7 juni 2022 afgewezen, maar nog eenmaal de gelegenheid gegeven om de openstaande vragen tijdig en volledig te beantwoorden. Het ging om de volgende vragen:
2.6.
De Leidsche Rijn Adviesgroep heeft namens [eiser 1] op 16 juni 2022 inhoudelijk gereageerd op de openstaande vragen.
2.7.
Bij brieven van 29 respectievelijk 30 juni 2022 heeft de Bank de klantrelaties met [naam bedrijf 2] en [eiser 1] / [naam bedrijf 3] beëindigd per 29 respectievelijk 30 augustus 2022 en is aangekondigd dat [eiser 1] en [naam bedrijf 2] voor de duur van vijf jaar worden opgenomen op de interne CAAML-Lijst van de Bank (een lijst van klanten van wie de Bank afscheid heeft moeten nemen vanwege het niet kunnen voldoen aan verplichtingen uit de Wwft).
De beëindiging van de relatie met [naam bedrijf 2] is als volgt gemotiveerd:
De motivering voor de beëindiging van de relatie met [eiser 1] is de volgende:
“(…) De bank kan het klantenonderzoek niet afronden en niet uitsluiten dat de gelden op onrechtmatige wijze zijn verkregen of dat de producten en diensten op oneigenlijke wijze worden gebruikt. Om deze redenen blijft het genomen besluit om afscheid van u te nemen onverminderd van kracht.
Vanwege uw rol als vennoot van de onderneming rekent de bank u dit ook persoonlijk aan. Hierdoor twijfelt de bank aan uw integriteit, waardoor redelijkerwijs niet van de bank verlangd kan worden dat de relatie met u worden gecontinueerd. Om deze reden heeft de bank besloten om de bancaire relatie met u te beëindigen. (…)”
2.8.
Bij brief van hun advocaat van 19 september 2022 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de Bank verzocht – kort gezegd – de beëindiging van de relatie met [eiser 1] en de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke rekening door [eiser 2] te heroverwegen. Dat heeft niet geleid tot een andere uitkomst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen, kort gezegd:
de bankrelatie met [eiser 1] voort te zetten dan wel te herstellen;
voor [eiser 2] een basisbetaalrekening te openen; en
hun persoonsgegevens te verwijderen uit het Interne Verwijzingsregister, dan wel de termijn van opname te verkorten;
subsidiair een andere passende voorziening te treffen;
met veroordeling van de Bank in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente;
alles op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.2.
De Bank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een gebod om een bankrelatie voort te zetten of aan te gaan, kan in kort geding worden uitgesproken als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en als niet van de eisende partij kan worden gevergd dat die de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt in dit geval uit de aard daarvan.
4.3.
De Bank heeft de opzegging van de relatie met de ondernemingen van [eiser 1] gebaseerd op de uitkomst van het klantonderzoek dat zij moet uitvoeren op grond van de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, in combinatie met artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. Op grond van dat artikel mag de Bank de relatie met een klant beëindigen zonder dat die klant in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen. Beëindiging van de relatie is alleen niet toegestaan als die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij moet de Bank wel haar zorgplicht jegens de klant in acht nemen, waarin ook het belang van toegang tot het betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen.
4.4.
Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten.
4.5.
Banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor het klantonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 van de Algemene Bankvoorwaarden).
4.6.
Het klantonderzoek heeft volgens de Bank een aantal onregelmatigheden opgeleverd. Zo is (i) niet duidelijk geworden wat de herkomst is van het (contante) startkapitaal van [naam bedrijf 1] . Verder is gebleken (ii) dat er een bijzonder hoog percentage contante bijschrijvingen op de ondernemersrekeningen is gedaan, (iii) dat er grote sommen contanten in een stortkluis van [naam bedrijf 1] werden bewaard, (iv) dat op facturen van [naam bedrijf 3] gegevens van klanten die contant zouden hebben betaald onvolledig zijn vermeld (naam en adressering) zodat niet te achterhalen valt of die betalingen daadwerkelijk zijn gedaan, (v) dat [naam bedrijf 1] in 2020 een relatief hoge omzet had, terwijl de onderneming in dat jaar grotendeels gesloten was vanwege de coronamaatregelen van de overheid, (vi) dat [eiser 1] salarissen uitsluitend contant uitbetaalt, wat een materieel risico op belastingontduiking meebrengt, en (vii) dat er een discrepantie van ongeveer € 30.000,00 is tussen de omzet in 2020 zoals volgt uit een kassa-uitdraai en de omzet zoals weergegeven op de verlies- en winstrekening, wat duidt op belastingontduiking.
4.7.
De constateringen van de Bank vormen aanwijzingen voor een verhoogd risico op strafbare feiten en aantasting van de integriteit van het financiële stelsel. Dat verhoogde risico rechtvaardigt een kritisch onderzoek door de Bank naar het gebruik van haar rekeningen. Dat geldt te meer nu [eiser 1] in twee instanties is veroordeeld tot aanzienlijke straffen wegens gewoontewitwassen, en ondernemingen actief in de persoonlijke dienstverlening, zoals zonnestudio’s, een verhoogd risico op witwassen kennen. Dat de veroordeling nog niet onherroepelijk is, zoals [eiser 1] benadrukt, neemt dat risico niet weg. Van [eiser 1] mocht dan ook worden verwacht dat hij zijn uiterste best zou doen om de onderzoeksvragen van de Bank zo snel en volledig mogelijk te beantwoorden en ook overigens alle informatie aan te leveren die voor het klantonderzoek van belang kan zijn.
4.8.
Aan de uitvoering van die verplichting heeft het geschort. Zo heeft de Bank al vanaf december 2021 gevraagd om te worden geïnformeerd over het hoger beroep in de strafzaak. Het arrest is nog steeds niet aan de Bank verstrekt, terwijl dat al twee jaar geleden is gewezen, en het cassatieberoep – waaruit blijkt van de beslissing van het gerechtshof en de motivering daarvan – is pas kort voor de zitting overgelegd. Het moest voor [eiser 1] nochtans overduidelijk zijn dat deze informatie cruciaal is voor de Bank.
4.9.
In de contacten met de Bank ontkende [eiser 1] verder een Porsche Panamera cash te hebben afgerekend. Het ging volgens hem om een geleasede auto met bijbehorend contract. Uit het vonnis in de strafzaak heeft de Bank echter kunnen afleiden dat zowel de verkoper als [eiser 1] zelf hebben verklaard dat de auto deels contant is betaald. De strafrechter heeft uit het beschikbare feitenmateriaal afgeleid dat het om € 36.000,00 moest gaan, bijna de helft van de totale koopsom. Voorshands is dan ook aannemelijk dat [eiser 1] hierover een onjuiste verklaring heeft afgelegd tegenover de Bank. [eiser 1] heeft ook eerder een onjuiste verklaring afgelegd, toen hij zei dat hij niet was veroordeeld voor witwassen, terwijl dat wel het geval was. Dat is niet bevorderlijk voor de vertrouwensrelatie.
4.10.
De nog openstaande vragen (zie onder 2.5) verdienden een antwoord. Dat is niet gegeven. Door de vastgestelde en niet verklaarde inconsistenties heeft de Bank, ondanks haar inspanningen, zich geen goed beeld kunnen vormen van de ondernemingen van [eiser 1] . Zij mocht dan ook concluderen dat voortzetting van de relaties met [eiser 1] onaanvaardbare integriteitsrisico’s opleverde. Daarmee is ook gegeven dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. In dat verband is nog van belang dat [eiser 1] door de beëindiging van de relatie met de Bank niet is afgesloten van deelname aan het girale verkeer. Hij heeft nog een zakelijke rekening bij KNAB. De vordering tot voortzetting of herstel van de relatie met [eiser 1] zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Bij de beoordeling van de vordering om een zakelijke rekening aan [eiser 2] te verstrekken, is uitgangspunt dat de Bank – net als ieder ander – in beginsel contractsvrijheid heeft. Dat wil zeggen dat zij zelf mag bepalen met wie zij een contractuele relatie aangaat. Onder bijzondere omstandigheden kan een inbreuk worden gemaakt op die contractsvrijheid, maar daarvoor bestaat in deze zaak geen aanleiding.
4.12.
De Bank wil geen zakelijke relatie met [eiser 2] , omdat zij zowel privé als zakelijk vervlochten is met [eiser 1] en ook binnen [naam bedrijf 4] vaak contant wordt betaald. De als productie 6 overgelegde facturen ondersteunen die stelling. De Bank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [naam bedrijf 4] feitelijk een onderneming van [eiser 1] is, omdat de websites en facturen van [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] wat lay-out betreft vrijwel identiek zijn en [naam bedrijf 3] de enige leverancier van [naam bedrijf 4] is, die op haar beurt de enige afnemer van [naam bedrijf 3] is. Verder staat de showroom van [naam bedrijf 4] ook als showroom vermeld op de website van [naam bedrijf 3] en leidt het telefoonnummer op de website van [naam bedrijf 4] nergens toe. Dat is allemaal niet betwist. Hier lijkt de Bank dus een punt te hebben. Onder deze omstandigheden levert het contracteren met [eiser 2] een aanmerkelijk integriteitsrisico voor de Bank op. Bovendien bankiert [naam bedrijf 4] al bij KNAB, zodat zij al kan deelnemen aan het girale verkeer. Dat [eiser 2] liever een rekening bij de Bank heeft, is onvoldoende om haar als klant aan de Bank op te dringen. De vordering om [eiser 2] een zakelijke rekening te verstrekken, zal eveneens worden afgewezen.
4.13.
Voor verwijdering van de gegevens van [eiser 1] van de CAAML-lijst bestaat geen grond, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen. De opname op die lijst is in overeenstemming met de feiten, en aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit is ook voldaan. Dat de gegevens van [eiser 2] ook op de CAAML-lijst zijn opgenomen, is gesteld noch gebleken. Ook deze vordering zal worden afgewezen.
4.14.
[eiser 1] en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: EB