ECLI:NL:RBAMS:2022:7694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
13.212574-22 (A) en 13-174925-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en afpersing in woning, inclusief winkeldiefstallen

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een woning binnendrong om te stelen. De verdachten bedreigden de bewoners met een mes en hebben goederen, waaronder een ring en een kluis, weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De verdachte is ook beschuldigd van twee winkeldiefstallen bij een Albert Heijn op 4 en 11 juli 2022. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De uitspraak benadrukt de impact van de feiten op de slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.212574-22 (A) en 13-174925-22 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13.125607.22
Datum uitspraak: 22 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het samen met een ander stelen dan wel door afpersing verkrijgen van diverse goederen (waaronder horloges en geld) van [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] op 22 augustus 2022 te Amsterdam. Hierbij zouden verdachte en/of zijn medeverdachte de slachtoffers onder andere hebben bedreigd met een mes.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij op 4 juli 2022 en 11 juli 2022 te Amsterdam winkeldiefstal heeft gepleegd bij de Albert Heijn ( [locatie] ).
De tenlasteleggingen staan in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde in beide zaken kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A vindt de raadsvrouw dat diefstal in vereniging van de ring en de kluis en afpersing van het horloge en de portemonnee kunnen worden bewezen. Van de overige goederen is niet duidelijk hoe deze uit het bezit van aangevers zijn geraakt. De raadsvrouw vindt dat niet kan worden bewezen dat de deur met kracht is opengetrokken, dat een mes is getoond aan aangevers en dat een mes op het hoofd van [aangever 3] is gericht waarbij de woorden ‘Ik ga je steken’ zijn geuit, terwijl [aangever 3] in de hoek was gedrukt. De geweldshandelingen die wel kunnen worden bewezen, te weten het vastpakken van [aangever 3] en hem tegen de kapstok duwen, op een dwingende toon zeggen dat [aangever 1] op de trap moest zitten en meermalen om geld en horloges vragen, het vastpakken van de arm van [aangever 1] en mogelijk met het mes in het bureaublad steken zijn gericht op de afpersing en niet zozeer op de diefstal. Diefstal met geweld kan dus niet worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A:
Vaststaat dat verdachte samen met [medeverdachte] in de woning van aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] is geweest en dat uit die woning goederen zijn meegenomen. Dit staat niet ter discussie. De rechtbank vindt ook dat er voldoende bewijs is dat er door verdachten een mes is gebruikt. Alle drie de aangevers hebben een mes gezien en hebben verklaard dat dit mes ook is gebruikt. Daarbij komt dat er in het heuptasje van [medeverdachte] een mes is aangetroffen. De omstandigheid dat aangevers het bij [medeverdachte] aangetroffen mes niet hebben herkend als het mes waarmee is gedreigd, doet hier niet aan af. Wie van de twee verdachten het mes precies in handen heeft gehad op welk moment doet er niet veel toe, aangezien verdachten samen de woning zijn binnengegaan, samen zijn opgetrokken en samen het delict hebben uitgevoerd. Er is dus sprake van medeplegen en dat betekent dat beide verdachten evenveel verantwoordelijk worden gehouden voor alle delictshandelingen. De rechtbank vindt diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een ring en kluis en afpersing van een horloge en portemonnee bewezen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de sportelastieken en de in de binnentuin aangetroffen geldbedragen door verdachten zijn gestolen of afgeperst. Mogelijk zijn deze uit de kluis afkomstig, maar voor die conclusie zijn onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. De rechtbank kan ook niet vaststellen hoe het opentrekken van de deur precies zou zijn gegaan. Daarom wordt verdachte van deze onderdelen van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Zaak B:
De rechtbank vindt beide feiten bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden door de politie.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan op de in bijlage II opgegeven bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de tenlastegelegde feiten in zaak B sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verklaring van verdachte alle onderdelen van de bewezenverklaring van deze feiten betreft. De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 22 augustus 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ring en een kluis met inhoud (waaronder een hoeveelheid geld) toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] (bewoners van het pand aan/op de [adres] , terwijl deze diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3]
heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge en een portemonnee met inhoud (waaronder (ongeveer) 450 euro en/of twee creditcards en/of twee betaalpassen van de ING en/of een rijbewijs en/of een OV-Chipkaart en/of een studentenpas)
door
- die [aangever 3] vast te pakken en
- tegen een kapstok aan te duwen en
- een mes aan die [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] te tonen en
- voornoemd mes op het hoofd van die [aangever 3] gericht te houden en
daarbij de woorden toe te voegen ‘Ik ga je steken.’ en ‘Heb je geld bij je?’ en ‘Is
er een kluis?’, terwijl die [aangever 3] in een hoek werd gedrukt en
- de zakken van die [aangever 3] te doorzoeken en
- op een dwingende en intimiderende toon die [aangever 1] te gebieden om op de
trap te gaan zitten en
- meermalen om geld en horloges en dure sieraden en een kluis te vragen
en
- de arm van die [aangever 1] vast te pakken en
- voornoemd mes in een bureautafel te steken;
Zaak B, feit 1:
op 11 juli 2022 te Amsterdam winkelgoederen met een totale winkelwaarde van ongeveer 47,35 euro die aan de Albert Heijn ( [locatie] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B, feit 2:
op 4 juli 2022 te Amsterdam winkelgoederen met een totale winkelwaarde van ongeveer 113,57 euro die aan de Albert Heijn ( [locatie] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De strafoplegging

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hierbij weegt mee dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat verdachte hulp nodig heeft.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt de eis te hoog en heeft verzocht om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Het incident heeft heel kort geduurd, er is nauwelijks schade geweest en er was slechts sprake van licht geweld. Bovendien heeft verdachte een kleinere rol gespeeld in het geheel dan medeverdachte [medeverdachte] . Daarnaast gaat het om een woninginbraak, waarbij verdachten zijn overlopen en geweld hebben gebruikt en niet om een woningoverval. Verdachte heeft direct bij de politie meegewerkt, neemt zijn verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd en heeft oprecht spijt van zijn handelen. De speciale preventie moet zwaar wegen. Met een lagere straf kan verdachte eerder resocialiseren, aan de slag kan met de hulpverlening en weer voor zijn dochter zorgen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal en afpersing met geweld en bedreiging met geweld. Verdachten zijn midden in de nacht een woning binnengedrongen en hebben de bewoners met (bedreiging met) geweld gedwongen tot afgifte van meerdere goederen. Ook hebben zij met (bedreiging met) geweld goederen weggenomen. Verdachte heeft verklaard dat geen sprake was van een vooropgezet plan om geweld te gebruiken en dat het niet de bedoeling was de bewoners tegen het lijf te lopen. Toen dit echter wel gebeurde heeft verdachte er voor gekozen geweld te gebruiken in plaats van weg te gaan. Hoewel de schade en de fysieke gevolgen beperkt zijn gebleven zijn deze feiten ontzettend indringend geweest voor de slachtoffers. Onder bedreiging van een mes hebben verdachten twee van de slachtoffers vastgepakt. Uit de aangiftes volgt dat de slachtoffers bang zijn geweest en zich bedreigd hebben gevoeld. Verdachten hebben alleen oog gehad voor hun financiële gewin. Met dezelfde drijfveer heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen in een supermarkt.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en met het feit dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich schuldig maakt aan dit soort feiten. Volgens afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt is het uitgangspunt voor een woningoverval met licht geweld of bedreiging een gevangenisstraf van drie jaren. Het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur ligt dus in de rede. Aan de andere kant ziet de rechtbank de belangen van verdachte om zijn leven weer op de rit te krijgen, wat ook in het belang is van de maatschappij. De reclassering heeft diverse bijzondere voorwaarden geadviseerd en oordeelt positief over de houding en motivatie van verdachte. De rechtbank ziet ook de bereidheid bij verdachte om met de hulpverlening aan de slag te gaan en vindt daarom een lagere gevangenisstraf passend. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hieraan verbindt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

8.De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf

Bij de stukken bevindt zich de op 21 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-125607-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 27 juni 2022 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Zoals uit de verdere inhoud van dit vonnis blijkt heeft verdachte de algemene voorwaarde overtreden, aangezien hij zich weer heeft schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank wijst daarom de vordering toe en beveelt de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van een week.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
diefstal voorafgegaan door en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van afpersing
Zaak B, feiten 1 en 2:
telkens: diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6(
zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Stelt alsalgemene voorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
3. Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht bij reclassering

Verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de bureaudienst van Reclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2. Ambulante behandeling

Verdachte laat zich behandelen door het FAZ van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra verdachte is geaccepteerd door de zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

3. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Verdachte verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra verdachte geaccepteerd is door de instelling en geplaatst kan worden. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

4. Andere voorwaarden het gedrag betreffende: middelencontrole

Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.

5. Andere voorwaarden het gedrag betreffende: dagbesteding/werk

Verdachte werkt mee aan het vinden van dagbesteding of betaald werk voor tenminste drie dagen per week.
De rechtbank geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 27 juni 2022 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf van een week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2022.
[...]
[...]
[...]