10.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 14, 15 en 16 januari 2022 een vuurwapen en bijbehorende munitie meegenomen naar de woning van [slachtoffer] en deze samen met zijn medeverdachten voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie is ongelooflijk gevaarlijk en daarom staat op dat voorhanden hebben al een forse straf. Het uitgangspunt van de rechtbank Amsterdam is onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het gevaar van het voorhanden hebben van een wapen en munitie heeft zich in deze zaak verwezenlijkt. Ook al kan de dood van [slachtoffer] in juridische zin verdachte niet worden verweten, staat wel vast dat zonder de aanwezigheid van het wapen en de munitie [medeverdachte 2] het wapen ook niet had kunnen gebruiken. Verdachte heeft steeds wisselend verklaard en daardoor is het wapen nooit gevonden. De rechtbank neemt hem dat kwalijk. In de eerste plaats, omdat het onderzoek daardoor niet volledig is geweest. Ten tweede, en nog belangrijker, het wapen is nog steeds in omloop en kan dus nieuwe slachtoffers opleveren. Ook ter zitting heeft verdachte daar geen duidelijkheid over willen geven. Daaruit concludeert de rechtbank dat verdachte zijn eigen belang voorop stelt en, ondanks de dramatische gebeurtenis op 16 januari 2022, onvoldoende rekening houdt met wat zijn handelen voor anderen kan betekenen.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde, vindt de rechtbank een taakstraf in beginsel niet passend. De overweging van de officier van justitie om een taakstraf te vorderen, is gelegen in het feit dat zij wil dat verdachte nog de gevolgen van zijn handelen ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte die gevolgen al ondervonden en zal hij die blijven ondervinden. Hij heeft vastgezeten, enige tijd in alle beperkingen en hij moet verder leven met de wetenschap dat zijn vriend met zijn wapen is gedood. Hij heeft ook meegewerkt aan mediation met de moeder en twee zussen van het slachtoffer. Het opleggen van een taakstraf zal er niet toe leiden dat verdachte iets voelt dat erger is dan wat hij nu al voelt. De rechtbank verwacht ook niet dat de nabestaanden van [slachtoffer] bijzondere genoegdoening zullen ervaren als verdachte een taakstraf moet uitvoeren. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat het opleggen van een taakstraf ook geen noemenswaardig pedagogisch effect zal hebben, een effect dat binnen het jeugdstrafrecht juist wel een belangrijk (straf)doel is.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie opleggen. De rechtbank is net als de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte niet op dit moment terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Dat zou tot een ongewenste doorkruising van de tot nu toe ingezette en nog in te zetten hulpverlening leiden en is niet in het belang van verdachte of de maatschappij. Verdachte heeft sindsdien ook geen nieuwe politiecontacten gehad en op wat schoolverzuim na heeft hij zich goed aan de afspraken en voorwaarden gehouden. De rechtbank vindt wel dat de totaal op te leggen jeugddetentie langer moet zijn dan drie maanden, vanwege de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en het feit dat verdachte het wapen met munitie heeft weggemaakt, waardoor het niet meer kan worden achterhaald en mogelijk nog steeds in omloop is.
Bij het bepalen van de hierna te noemen straf, houdt de rechtbank er rekening mee dat zij verdachte, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet veroordeelt voor het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Wel is verdachte eerder veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten en is hij op 25 januari 2022 veroordeeld door deze rechtbank voor strafbare feiten die hij eerder dan het onder 2 ten laste gelegde had gepleegd. Daar zal de rechtbank in dit vonnis rekening mee houden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende stukken, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- het psychologisch Pro Justitia rapport van dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog van 15 april 2022;
- het psychiatrisch Pro Justitia rapport van A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater van 19 september 2022;
- het aanvullend psychologisch Pro Justitie rapport van de voornoemde GZ-psycholoog van 25 november 2022;
- de schriftelijke evaluatie van JBRA van 2 december 2022;
- het adviesrapport van de Raad van 2 december 2022.
Uit de genoemde rapporten kan onder meer het volgende worden afgeleid. Verdachte heeft onvoldoende meegewerkt aan de totstandkoming van psychiatrische rapportage. Ter terechtzitting heeft hij aangegeven dat hij wel wilde meewerken, dat hij niet goed weet waarom dat niet is gelukt, dat hij nog weet dat hij op één afspraak niet is verschenen, maar dat hij niet meer weet waarom niet. De psycholoog heeft gerapporteerd en is naar aanleiding van het niet tot stand komen van de psychiatrische rapportage nader bevraagd. De psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een ontwikkelingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Verdachte heeft ADHD en een disharmonisch intelligentieprofiel rond beneden gemiddeld niveau met een trage verwerkingssnelheid. Dat leidt de psycholoog tot het advies het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Om het risico op recidive te verminderen en zijn ontwikkeling te stimuleren, heeft verdachte een sterke behoefte aan een veilige omgeving met voldoende kaders, structuur en ondersteuning, aldus de psycholoog. De psycholoog adviseert dat kader bij een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen, nu in een ambulant kader nog voldoende mogelijkheid is de ontwikkeling van verdachte te stimuleren en tot gedragsverandering te komen. JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de psycholoog. JBRA heeft daarnaast ter zitting toegelicht zich zorgen te maken over het blowgedrag van verdachte en zou mogelijk specifieke hulpverlening (bijvoorbeeld Jellinek) daarvoor willen inzetten.
De Raad heeft aangegeven een GBM voor de periode van een jaar passender te vinden. Zowel de psycholoog als de jeugdreclasseerder vinden bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel een passend kader, maar de Raad vindt deze maatregel te licht, gezien de huidige verdenking, zijn lopende toezicht en begeleiding (met voorwaardelijke jeugddetentie) en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tot op heden heeft verdachte nog onvoldoende kunnen profiteren van behandeling en hij heeft nog niet geleerd om de juiste vaardigheden toe te passen. Ook is het van belang dat er binnen de behandeling aandacht is voor het vergroten van zijn probleemoplossende vaardigheden en het versterken van zijn identiteit, waarbij oog moet zijn voor zijn ADHD en mogelijke traumaklachten. De verwachting is dat deze behandeling en begeleiding enige tijd in beslag gaat nemen waardoor gedacht wordt aan de periode van een jaar. Binnen de toezicht en begeleiding krijgt verdachte minder de kans om een fout te maken. Gebleken is wel dat verdachte goed gedijt bij strakke kaders. Gezien de zorgen die de Raad heeft en de hoge kans op recidive, acht de Raad het kader van een GBM meer passend. Als verdachte opnieuw met politie in aanraking komt en/of zich niet aan de voorwaarden houdt, kan er een time-out worden ingezet. De behandeling en hulpverlening kan daarna echter weer voortgezet worden. De Raad is van mening dat een GBM met strakke kaders en duidelijke consequenties meer passend is, mede gezien zijn disharmonische intelligentieprofiel en beperkte impulsbeheersing. De Raad adviseert een GBM op te leggen voor de duur van 12 maanden en te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is en bestaande uit de voorwaarden dat verdachte:
- structureel onderwijs zal volgen volgens lesrooster;
- zijn medewerking verleent aan de (individuele)behandeling van Levvel;
- zich houdt aan een contactverbod met medeverdachten en de nabestaanden;
- woont bij Viittaa (of soortgelijke instelling) en zich houdt aan de hierbij geldende afspraken.
De rechtbank zal het bewezenverklaarde feit, zoals geadviseerd is door de psycholoog, vanwege de persoonlijke problematiek van verdachte in verminderde mate aan hem toerekenen. De rechtbank leidt uit de genoemde rapporten en hetgeen ter terechtzitting is besproken over de persoonlijke omstandigheden van verdachte af dat hij zich over het algemeen goed aan de voorwaarden bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gehouden. Hij doet het goed binnen dit kader en er is geen sprake geweest van nieuwe politiecontacten. Dat was eerder, zoals hierboven opgemerkt, helaas anders en de rechtbank maakt zich er daarom zorgen over of (slechts) een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden voldoende is om het recidiverisico in te perken en verdachte zich zo goed mogelijk te laten ontwikkelen. Het feit dat verdachte ook nu nog kiest om zijn eigen belang voorop te stellen (zoals bovengenoemd) geeft aan dat verdachte nog veel te leren heeft en de positieve ontwikkeling alleen doorgang kan vinden met de juiste behandeling, begeleiding en structuur. De rechtbank acht het mede vanwege de positieve ontwikkeling die verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt, niet wenselijk dat hij nu terug moet naar de jeugdgevangenis. Gelet op het voornoemde advies van de Raad zal de rechtbank in ieder geval de GBM opleggen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit en uit de adviezen en het behandelde ter terechtzitting volgt dat de GBM in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De nadruk dient te liggen op langdurige behandeling en begeleiding binnen een strak kader waar (indien nodig) snel voor korte duur ingegrepen kan worden. De time-outs waarin alleen de GBM voorziet, zijn bij uitstek een geschikt middel voor verdachte. Illustratief voor de noodzaak van behandeling binnen een GBM is wat de rechtbank betreft dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit in een proeftijd en in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis liep. Hij heeft daarbij de opgelegde bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [medeverdachte 1] overtreden. Algemene voorwaarde was het niet opnieuw plegen van een strafbaar feit. Deze voorwaarden heeft verdachte, terwijl hij daarmee bekend was, toch overtreden. Sterker nog, verdachte heeft dit feit gepleegd terwijl hij in afwachting was van zijn uitspraak in de zaak waar hij op 25 januari 2022 voor is veroordeeld. Op dat moment leken geen van de justitiële maatregelen indruk op hem te maken. Dat maakt dat het aan verdachte op te leggen kader naar het oordeel van de rechtbank zo strak mogelijk moet zijn en hem zo min mogelijk ruimte moet worden geboden om de grenzen op te zoeken, laat staan daar overheen te gaan. Verdachte is gebaat bij een lik-op-stuk beleid waarbij eveneens de behandeling voor langere duur gewaarborgd is. Bij dit lik-op-stuk beleid is niet alleen van belang dat verdachte meteen een consequentie ervaart als hij een voorwaarde overtreedt, maar ook dat dit niet direct leidt tot het stoppen van de behandeling, zoals dat bij een terugmelding van bijzondere voorwaarden in beginsel wel het geval is.
De rechtbank neemt het programma van de GBM zoals ingevuld door de Raad over. Daarnaast zal de rechtbank als voorwaarde toevoegen dat verdachte mee moet werken aan alle hulpverlening die JBRA nodig acht, waaronder in het kader van middelengebruik.
De rechtbank zal de GBM daarom opleggen voor de maximale duur van twaalf maanden. Gelet op de ernst van het feit en in het belang van de ontwikkeling van verdachte, vindt de rechtbank het passend om vervangende jeugddetentie voor dezelfde duur op te leggen.
Gelet op het verloop van het justitieel verleden van verdachte zoals hierboven uiteengezet, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen als de reeds lopende behandeling en het strakke kader van de GBM geen doorgang vinden. De dadelijke uitvoerbaarheid van het programma van de GBM is daarnaast in het belang van verdachte. Daarom zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De rechtbank acht het verder nog passend om verdachte naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie en de GBM een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de gevorderde bijzondere voorwaarden.
Het feit is daarvoor ernstig genoeg en het is van belang dat de behandeling en begeleiding al op dit moment kan worden veiliggesteld voor de duur van twee jaar. Het is immers nu nog onzeker of de GBM na een jaar verlengd zal worden. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank dezelfde bijzondere voorwaarden als onder de GBM verbinden. De rechtbank kiest er voor om hetzelfde pakket aan voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden, om het belang daarvan te onderstrepen en de uitvoering daarvan te waarborgen.
Voor zover er gedurende de looptijd van de GBM sprake is van een overtreding van de voorwaarden, waarbij zowel sprake is van het overtreden van de voorwaarden onder de GBM als die onder het voorwaardelijke strafdeel, dient naar het oordeel van de rechtbank de time-out (en eventueel de tenuitvoerlegging) onder de GBM voorrang te hebben boven de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
De officier van justitie heeft gevorderd een contactverbod met de nabestaanden van [slachtoffer] op te leggen en een verbod het graf van [slachtoffer] te bezoeken. Om met dat laatste punt te beginnen: de rechtbank begrijpt dat de nabestaanden bij het graf van [slachtoffer] niet onverhoeds geconfronteerd willen worden met personen die zij liever niet zien. Dat risico kan wat de rechtbank betreft worden ondervangen met het opleggen van een contactverbod en dat zal de rechtbank doen, omdat de nabestaanden hebben aangegeven dat zij daar behoefte aan hebben. Vanzelfsprekend is het verdachte niet verboden contact te hebben met de nabestaanden als de nabestaanden zelf aangeven dat zij daar behoefte aan hebben of in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation. De rechtbank zal echter geen verbod opleggen het graf van [slachtoffer] te bezoeken. Ten eerste omdat de rechtbank behoedzaam omgaat met het opleggen van locatieverboden voor de duur van de proeftijd. Daarnaast was [slachtoffer] een vriend van verdachte en als verdachte de behoefte voelt om het graf van zijn overleden vriend te bezoeken, dan kan en moet dat in het belang van de verwerking van het gebeurde door verdachte mogelijk zijn. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verdachte rekening zal houden met het contactverbod met de nabestaanden. Verdachte mag dus niet naar het graf als de nabestaanden daar zijn. De rechtbank weegt bij het niet opleggen van een verbod het graf te bezoeken ook mee dat niet is gebleken dat verdachte filmpjes heeft gemaakt bij het graf van [slachtoffer] of dat hij daar joints of blikjes heeft achtergelaten. De rechtbank verwacht van verdachte dat hij rekening houdt met de wensen van de nabestaanden niet te filmen bij het graf en daar geen ongewenste spullen achter te laten.