ECLI:NL:RBAMS:2022:7687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
13.015687.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij onder vrienden met vuurwapen en drugsgebruik

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een fatale schietpartij. In januari 2022 waren vijf vrienden in de woning van het slachtoffer, waar zij met een vuurwapen en verdovende middelen speelden. Tijdens deze bijeenkomst richtte een medeverdachte het wapen op het slachtoffer en haalde de trekker over, waarbij het slachtoffer dodelijk gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat het overlijden van het slachtoffer niet redelijkerwijs aan de verdachte kon worden toegerekend, waardoor hij werd vrijgesproken van dood door schuld. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het medeplegen van wapenbezit. De rechtbank benadrukte dat het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in combinatie met het gebruik van drugs een ernstig gevaar met zich meebracht. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een gedragmaatregel voor de duur van 12 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkelingsstoornis en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 13.008355.21
Parketnummer: 13.015687.22
[verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.015687.22
Parketnummer vordering tul: 13.008355.21
Datum uitspraak: 21 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 6 en 7 december 2022.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13.015815-22), [medeverdachte 2] (13.015807.22 ) en [medeverdachte 3] (13.015827-22).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.C. van der Hulst, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat door de deskundige, dhr. P.J. Mulder, naar voren is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), dhr. [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van wat door en/of namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] door hun advocaat mr. M.M. van der Marel en wat door en namens de benadeelde partij [benadeelde partij 4] en namens de nabestaande [nabestaande 1] door hun advocaat mr. A. van Kernebeek naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 december 2022, ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode gelegen van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), althans alleen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, door
(op) een of meerdere dag(en) (op rij) een pistool (merk: Astra, type: 4000 Falcon, kaliber: 7.65mm browning ( [nummer] )), althans een vuurwapen en/of (bijbehorende) munitie en/of een patroonhouder mee te brengen in/naar de woning aan [adres] en/of
(vervolgens)
(terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onder invloed van cannabis was/waren, althans verdovende middelen heeft/hadden gebruikt)
een pistool (merk: Astra, type: 4000 Falcon, kaliber: 7.65mm browning (. [nummer] )), althans een vuurwapen en/of munitie en/of een patroonhouder ter hand te nemen en/of te spelen met een vuurwapen en/of die munitie en/of die patroonhouder en/of
een vuurwapen (meermaals) te laden en/of door te laden en/of eenmaal of meermalen de trekker van dat vuurwapen over te halen en/of de patroonhouder in en uit dat vuurwapen te halen en/of
hij, verdachte en/of een van zijn mededader(s) de veiligheidspal van dat vuurwapen heeft/hebben ontgrendeld en/of
dat vuurwapen (toen) (voor de grap en/of spelenderwijs en/of om stoer te doen) op een ander heeft/hebben gericht en/of
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich niet of onvoldoende ervan heeft/hebben vergewist of dat vuurwapen werd/was geladen en/of werd/was doorgeladen en/of
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onvoldoende zorg heeft/hebben betracht om te voorkomen dat het vuurwapen af kon gaan,
waarna [medeverdachte 2] (op zijn beurt) (vervolgens) dat vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en/of de trekker heeft overgehaald (zonder zich te vergewissen of dat vuurwapen (inmiddels) (door)geladen was) waardoor dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] getroffen werd door een kogel uit dat vuurwapen,
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in zijn borst heeft bekomen dat die [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden;
2
hij op een of meerdere moment(en) en/of tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Astra, type 4000 Falcon, kaliber 7.65mm Browning (. [nummer] ), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en/of
een of meerdere stuk(s) (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere stuk(s)/patro(o)n(en) van het kaliber 7.65mm Browning (. [nummer] ),
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dood door schuld. Verdachte heeft op 14, 15 en 16 januari 2022 een vuurwapen met bijbehorende munitie meegenomen naar de woning van het slachtoffer. Hij heeft geen tot zeer beperkte kennis over de werking van het vuurwapen gedeeld met de in de woning aanwezige verdachten. Verdachte heeft met het wapen gespeeld, door delen daarvan uit het wapen te halen en er weer in te doen, hij heeft het wapen op medeverdachten gericht en heeft na het dodelijke schot het wapen meegenomen uit de woning, terwijl hij in ieder geval voor een deel onder invloed was van softdrugs. Deze gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als dood door schuld. Daarbij is mede doorslaggevend dat verdachte niet één, maar in totaal drie keer het wapen en de bijbehorende munitie heeft meegenomen naar de woning. Onder toeziend oog van verdachte is door de drie medeverdachten met het wapen gespeeld. Die medeverdachten waren onder invloed en hadden geen tot weinig kennis van het wapen. Verdachte heeft zelf ook met het wapen gespeeld. Onder deze omstandigheden heeft verdachte de kans verhoogd dat iemand zou komen te overlijden. Het meebrengen van het wapen en de munitie is een noodzakelijke factor geweest voor het ingetreden gevolg, de dood van het slachtoffer. De reeks van diverse gebeurtenissen en gedragingen van verdachte zorgden ervoor dat het risico op het overlijden van het slachtoffer in zodanige mate is verhoogd, dat dit overlijden redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. De gedragingen van verdachte moeten als aanmerkelijk onvoorzichtig worden gekwalificeerd. Verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met de schutter, medeverdachte [medeverdachte 2] . Zij hebben beiden gedragingen verricht die hebben bijgedragen aan de dood van het slachtoffer. Als het wapen niet in de woning was geweest, was het schot niet gelost en als de trekker niet was overgehaald, was het slachtoffer niet komen te overlijden. De rollen van verdachte en [medeverdachte 2] zijn daarmee inwisselbaar gebleken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, samengevat, vrijspraak van dood door schuld bepleit. De handelingen die verdachte heeft verricht met het wapen kunnen niet worden gekwalificeerd als roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of onoplettend handelen. Dat verdachte het wapen mee heeft genomen naar de woning, maakt dat niet anders. Onbekend is welke handelingen verdachte precies met het wapen heeft verricht. Daarnaast ontbreekt het causaal verband tussen de handelingen van verdachte en de dood van het slachtoffer, nu niet kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het doorladen van het wapen voorafgaand aan het dodelijke schot. Niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte het overlijden van het slachtoffer hebben veroorzaakt. Ook is geen sprake van medeplegen. Dat alle verdachten zich met elkaar in dezelfde ruimte bevonden en allen met het wapen hebben gespeeld, is onvoldoende voor bewezenverklaring van medeplegen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
In het weekend van 14, 15 en 16 januari 2022 verbleef [slachtoffer] , die [slachtoffer] of [slachtoffer] werd genoemd en die de rechtbank hierna [slachtoffer] zal noemen, in de woning van zijn vader aan de [adres] . In dat weekend zijn bij hem, in wisselende samenstellingen, vrienden op bezoek geweest. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op meerdere momenten in dit weekend bij [slachtoffer] langsgegaan om te chillen en/of te blijven slapen. Het chillen door vijf vrienden in het genoemde weekend in januari 2022 is, met het overlijden van [slachtoffer] , geëindigd in een onvoorstelbaar drama. Het staat voor de rechtbank vast dat geen van de vrienden de dood van [slachtoffer] heeft gewild. Bij de nabestaanden van [slachtoffer] en bij de verdachten, is sprake van groot verdriet om zijn dood. In deze strafzaak moet de rechtbank beoordelen of verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] en, zo ja, in welke mate. Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij met zijn medeverdachten door roekeloosheid of door schuld de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De rechtbank moet aan de hand van het hierna te noemen wettelijk kader en de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden beoordelen of en in welke zin het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Verdachte heeft op 14, 15 en 16 januari een vuurwapen met bijbehorende patroonhouder en munitie (hierna: het wapen) meegenomen naar de woning. De verdachten hebben het wapen allemaal in handen gehad en daarmee “gespeeld”. Zij hebben, ieder voor zich en in het bijzijn van de op dat moment in de woonkamer van de woning aanwezigen, met het wapen gespeeld, filmpjes gemaakt en/of handelingen met het wapen verricht. Er is door alle verdachten in dit weekend in de woning geblowd. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben filmpjes gemaakt van zichzelf op momenten dat zij met het wapen aan het spelen waren. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf in dat weekend ook de patroonhouder uit het wapen heeft gehaald en er weer in gedaan. Op 16 januari 2022 waren verdachte en zijn medeverdachten weer bij [slachtoffer] aan het chillen. Het wapen ging rond en er werd geblowd. Op 16 januari 2022 om 18.24 uur is er door [medeverdachte 1] een filmpje gemaakt met het wapen vermoedelijk gericht op zijn telefoon, waarbij te zien is dat de veiligheidspal van het wapen niet op veilig (safe) staat, maar op vuren (fire), terwijl de patroonhouder in het wapen zat. Op het moment dat [medeverdachte 1] de trekker van het wapen overhaalt, is op het filmpje een droge klik te horen en wordt geen kogel verschoten. Het wapen was op dit moment nog niet doorgeladen. Vast staat dat [medeverdachte 2] kort na 19.00 uur die dag, voor de grap zoals hij zegt, het wapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, waardoor de kogel is afgevuurd die [slachtoffer] in de borst heeft geraakt. Om 19.07 uur hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] 112 gebeld, gemeld dat hun vriend is beschoten en om een ambulance gevraagd. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en daarna de politie en het ambulancepersoneel hebben geprobeerd [slachtoffer] te reanimeren, maar hij is aan de gevolgen van zijn verwondingen overleden. Verdachte heeft het wapen na het fatale schot uit de woning meegenomen en het wapen is niet teruggevonden.
4.3.2.
Wettelijk kader
Onder schuld als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, waarbij de kern is gelegen in een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Dit houdt in dat de dader anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Het antwoord op de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr wordt bepaald door de
manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voor een bewezenverklaring van artikel 307 Sr is vereist dat sprake is van a) een causaal verband tussen de dood en de gedragingen van de verdachte, alsmede dat b) het gevolg aan diens schuld te wijten is. De causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en het gevolg worden bepaald aan de hand van de leer van de ‘redelijke toerekening’. Hiervoor is, in een geval als het onderhavige, vereist dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van zijn handelen of nalaten.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechtbank zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn, waarbij de verdachte vervolgens op zeer lichtzinnige wijze er vanuit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
Voor medeplegen – ook bij culpoze delicten zoals artikel 307 Sr – geldt dat dit kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
4.3.3.
Bewijsmiddelen
De hiervoor genoemde filmpjes van het spelen met het wapen bevinden zich in het dossier en er zijn processen-verbaal opgemaakt over wat op die filmpjes precies te zien is. Ook bevinden zich in het dossier verschillende wapenrapporten, die gaan over het specifieke type wapen. Verder bevinden zich in het dossier rapporten waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] door het door [medeverdachte 2] afgevuurde schot is overleden. Van de verdachten en enkele getuigen bevinden zich verklaringen in het dossier. Door de hoeveelheid van de verklaringen van de verdachten, hun inhoudelijke verschillen en de verschillende momenten waarop zij zijn afgelegd, is het lastig die verklaringen op hun betrouwbaarheid te beoordelen. Voor de beoordeling van het ten laste gelegde slaat de rechtbank dan ook met name acht op de meer “objectieve” bewijsmiddelen zoals de filmpjes, de bevindingen aan de hand van die filmpjes en de wapenrapporten.
4.3.4.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft op 14, 15 en 16 januari 2022 het wapen en de bijbehorende munitie telkens meegenomen naar de woning van [slachtoffer] . Hij wist dat het wapen een Astra type 4000 Falcon was. De kennis over hoe het wapen werkte, had hij van Engels gesproken filmpjes op internet waardoor hij een beetje wist hoe het wapen werkte en van het gamen. Verdachte wist dat als de “S” bij de veiligheidspal te zien was, het wapen op “safe” stond en die kennis heeft hij op één van de dagen in dat weekend met de aanwezigen gedeeld, zo heeft hij verklaard. Verdachte heeft op enig moment in het weekend met het wapen gespeeld. Zijn medeverdachten hebben ook met het wapen gespeeld. Op 16 januari 2022 om 18.24 uur was, gezien het door [medeverdachte 1] gemaakte filmpje, het wapen nog niet doorgeladen. Vast staat dat [medeverdachte 2] kort na 19.00 uur die dag het wapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, waardoor de kogel is afgevuurd die [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen. Door wie en op welk moment het wapen na 18.24 uur is doorgeladen, kan niet worden vastgesteld. Verdachte en zijn medeverdachten hebben in het ten laste gelegde weekend allemaal met het wapen gespeeld en/of handelingen met het wapen en de bijbehorende munitie verricht. Ook hebben zij in dit weekend allemaal softdrugs gebruikt.
Het hoeft niet verder te worden gemotiveerd dat het spelen met vuurwapens en de bijbehorende munitie enorme risico’s meebrengt. Dat geldt temeer als onder invloed van verdovende middelen met wapens en munitie wordt gespeeld. Dat is een feit van algemene bekendheid en het is verdachte en zijn medeverdachten op 16 januari 2022 pijnlijk duidelijk geworden wat de onomkeerbare gevolgen daarvan kunnen zijn. Het spelen met geladen vuurwapens (ermee zwaaien, de patroonhouder er in en uit halen en zichzelf met het wapen filmen) onder invloed van softdrugs is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dood door schuld te komen. Daarmee hebben zij wel onvoorzichtig en “dom” gehandeld, maar dat zijn geen gedragingen die op zichzelf de kans op het overlijden van hun vriend aanmerkelijk hebben verhoogd. Geen van die handelingen is gericht op het schietklaar maken van het wapen en/of het richten op [slachtoffer] en vervolgens de trekker overhalen. De vraag is dan of verdachte nog andere handelingen heeft verricht die maken dat hem de dood van [slachtoffer] kan worden toegerekend.
Verdachte is degene geweest die het wapen en de bijbehorende munitie op drie afzonderlijke dagen in het genoemde weekend heeft meegenomen. Als hij dat niet had gedaan, dan was [slachtoffer] dat weekend naar alle waarschijnlijkheid niet door een schotwond om het leven gekomen. Verdachte had geen ervaring met of kennis van vuurwapens en hij wist niet precies hoe het wapen werkte. Wel heeft hij aan een of meerdere van zijn medeverdachten verteld hoe de veiligheidspal werkte. Omdat de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachten niet voldoende kan beoordelen, gaat zij er bij de beoordeling van het ten laste gelegde niet vanuit dat verdachte zelf ook het wapen op medeverdachten heeft gericht. Dat verdachte na het fatale schot het wapen heeft meegenomen uit de woning en het vervolgens heeft weggemaakt, is bij de beoordeling van de ten laste gelegde dood door schuld geen factor van doorslaggevend belang. De kans op het overlijden van [slachtoffer] is daarmee niet verhoogd.
Dan blijven als verzwarende handelingen van verdachte over dat verdachte het wapen heeft meegenomen naar de woning, enige kennis over het wapen op een onbekend moment in het weekend heeft gedeeld met de toen aanwezigen, toegelaten heeft dat er gespeeld werd met het wapen en zij allen softdrugs hebben gebruikt. De rechtbank komt weliswaar tot de slotsom dat deze handelingen van onder andere verdachte weliswaar erg gevaarlijk (en in een ander kader ook strafbaar, daarop wordt onder punt 5 van dit vonnis ingegaan) zijn, maar dat niet kan worden gezegd dat de verdachte door zijn handelen het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Het is tenslotte niet verdachte geweest die het wapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald. Ook kan nergens uit afgeleid worden dat verdachte bijvoorbeeld [medeverdachte 2] heeft aangezet om het wapen op hun vriend te richten en de trekker over te halen. De gedragingen van [medeverdachte 2] hebben tot het dodelijke gevolg geleid en kunnen alleen aan hem worden toegerekend.
De rechtbank acht dan ook het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde.

5.Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich op 14, 15 en 16 januari 2022 aan het medeplegen van wapenbezit en bijbehorende munitie schuldig heeft gemaakt. Verdachte en zijn medeverdachten hebben gezamenlijk, op meerdere momenten in het weekend, over het wapen kunnen beschikken.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat het onder 2 ten laste gelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich op 14, 15 en 16 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging met zijn medeverdachten voorhanden hebben van het in de tenlastelegging opgenomen vuurwapen en de munitie.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Astra, type 4000 Falcon, kaliber 7.65mm Browning . [nummer] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en meerdere stuks bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het kaliber 7.65mm Browning . [nummer] voorhanden heeft gehad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 143 dagen voorwaardelijk, een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en daarnaast een contactverbod met de nabestaanden en een verbod tot het bezoeken van het graf van [slachtoffer] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van een jaar, te vervangen door jeugddetentie van 12 maanden en bestaande uit de gevorderde bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie. De officier van justitie heeft gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij zowel een voorwaardelijke straf als een maatregel, bestaande uit de genoemde bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen GBM op te leggen. JBRA en de psycholoog zijn van mening dat een GBM niet noodzakelijk is en dat binnen het ambulante kader nog voldoende mogelijkheden zijn om verdachte te stimuleren om tot gedragsverandering te komen. Verdachte heeft zich goed aan de voorwaarden bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis gehouden en hij is bereid zich daar aan te blijven houden als deze voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel aan hem worden opgelegd. De raadsvrouw heeft daarom verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor feit 2, met aftrek van het ondergane voorarrest en daarbij de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd. In ieder geval moet aan verdachte wat de raadsvrouw betreft geen onvoorwaardelijk strafdeel langer dan zijn voorarrest worden opgelegd. Dat zou de positieve stappen die verdachte heeft gezet doorkruisen en dat is niet in zijn belang en ook niet in dat van de maatschappij.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 14, 15 en 16 januari 2022 een vuurwapen en bijbehorende munitie meegenomen naar de woning van [slachtoffer] en deze samen met zijn medeverdachten voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie is ongelooflijk gevaarlijk en daarom staat op dat voorhanden hebben al een forse straf. Het uitgangspunt van de rechtbank Amsterdam is onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het gevaar van het voorhanden hebben van een wapen en munitie heeft zich in deze zaak verwezenlijkt. Ook al kan de dood van [slachtoffer] in juridische zin verdachte niet worden verweten, staat wel vast dat zonder de aanwezigheid van het wapen en de munitie [medeverdachte 2] het wapen ook niet had kunnen gebruiken. Verdachte heeft steeds wisselend verklaard en daardoor is het wapen nooit gevonden. De rechtbank neemt hem dat kwalijk. In de eerste plaats, omdat het onderzoek daardoor niet volledig is geweest. Ten tweede, en nog belangrijker, het wapen is nog steeds in omloop en kan dus nieuwe slachtoffers opleveren. Ook ter zitting heeft verdachte daar geen duidelijkheid over willen geven. Daaruit concludeert de rechtbank dat verdachte zijn eigen belang voorop stelt en, ondanks de dramatische gebeurtenis op 16 januari 2022, onvoldoende rekening houdt met wat zijn handelen voor anderen kan betekenen.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde, vindt de rechtbank een taakstraf in beginsel niet passend. De overweging van de officier van justitie om een taakstraf te vorderen, is gelegen in het feit dat zij wil dat verdachte nog de gevolgen van zijn handelen ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte die gevolgen al ondervonden en zal hij die blijven ondervinden. Hij heeft vastgezeten, enige tijd in alle beperkingen en hij moet verder leven met de wetenschap dat zijn vriend met zijn wapen is gedood. Hij heeft ook meegewerkt aan mediation met de moeder en twee zussen van het slachtoffer. Het opleggen van een taakstraf zal er niet toe leiden dat verdachte iets voelt dat erger is dan wat hij nu al voelt. De rechtbank verwacht ook niet dat de nabestaanden van [slachtoffer] bijzondere genoegdoening zullen ervaren als verdachte een taakstraf moet uitvoeren. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat het opleggen van een taakstraf ook geen noemenswaardig pedagogisch effect zal hebben, een effect dat binnen het jeugdstrafrecht juist wel een belangrijk (straf)doel is.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie opleggen. De rechtbank is net als de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte niet op dit moment terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Dat zou tot een ongewenste doorkruising van de tot nu toe ingezette en nog in te zetten hulpverlening leiden en is niet in het belang van verdachte of de maatschappij. Verdachte heeft sindsdien ook geen nieuwe politiecontacten gehad en op wat schoolverzuim na heeft hij zich goed aan de afspraken en voorwaarden gehouden. De rechtbank vindt wel dat de totaal op te leggen jeugddetentie langer moet zijn dan drie maanden, vanwege de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en het feit dat verdachte het wapen met munitie heeft weggemaakt, waardoor het niet meer kan worden achterhaald en mogelijk nog steeds in omloop is.
Bij het bepalen van de hierna te noemen straf, houdt de rechtbank er rekening mee dat zij verdachte, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet veroordeelt voor het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Wel is verdachte eerder veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten en is hij op 25 januari 2022 veroordeeld door deze rechtbank voor strafbare feiten die hij eerder dan het onder 2 ten laste gelegde had gepleegd. Daar zal de rechtbank in dit vonnis rekening mee houden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende stukken, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het psychologisch Pro Justitia rapport van dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog van 15 april 2022;
  • het psychiatrisch Pro Justitia rapport van A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater van 19 september 2022;
  • het aanvullend psychologisch Pro Justitie rapport van de voornoemde GZ-psycholoog van 25 november 2022;
  • de schriftelijke evaluatie van JBRA van 2 december 2022;
  • het adviesrapport van de Raad van 2 december 2022.
Uit de genoemde rapporten kan onder meer het volgende worden afgeleid. Verdachte heeft onvoldoende meegewerkt aan de totstandkoming van psychiatrische rapportage. Ter terechtzitting heeft hij aangegeven dat hij wel wilde meewerken, dat hij niet goed weet waarom dat niet is gelukt, dat hij nog weet dat hij op één afspraak niet is verschenen, maar dat hij niet meer weet waarom niet. De psycholoog heeft gerapporteerd en is naar aanleiding van het niet tot stand komen van de psychiatrische rapportage nader bevraagd. De psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een ontwikkelingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Verdachte heeft ADHD en een disharmonisch intelligentieprofiel rond beneden gemiddeld niveau met een trage verwerkingssnelheid. Dat leidt de psycholoog tot het advies het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Om het risico op recidive te verminderen en zijn ontwikkeling te stimuleren, heeft verdachte een sterke behoefte aan een veilige omgeving met voldoende kaders, structuur en ondersteuning, aldus de psycholoog. De psycholoog adviseert dat kader bij een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen, nu in een ambulant kader nog voldoende mogelijkheid is de ontwikkeling van verdachte te stimuleren en tot gedragsverandering te komen. JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de psycholoog. JBRA heeft daarnaast ter zitting toegelicht zich zorgen te maken over het blowgedrag van verdachte en zou mogelijk specifieke hulpverlening (bijvoorbeeld Jellinek) daarvoor willen inzetten.
De Raad heeft aangegeven een GBM voor de periode van een jaar passender te vinden. Zowel de psycholoog als de jeugdreclasseerder vinden bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel een passend kader, maar de Raad vindt deze maatregel te licht, gezien de huidige verdenking, zijn lopende toezicht en begeleiding (met voorwaardelijke jeugddetentie) en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tot op heden heeft verdachte nog onvoldoende kunnen profiteren van behandeling en hij heeft nog niet geleerd om de juiste vaardigheden toe te passen. Ook is het van belang dat er binnen de behandeling aandacht is voor het vergroten van zijn probleemoplossende vaardigheden en het versterken van zijn identiteit, waarbij oog moet zijn voor zijn ADHD en mogelijke traumaklachten. De verwachting is dat deze behandeling en begeleiding enige tijd in beslag gaat nemen waardoor gedacht wordt aan de periode van een jaar. Binnen de toezicht en begeleiding krijgt verdachte minder de kans om een fout te maken. Gebleken is wel dat verdachte goed gedijt bij strakke kaders. Gezien de zorgen die de Raad heeft en de hoge kans op recidive, acht de Raad het kader van een GBM meer passend. Als verdachte opnieuw met politie in aanraking komt en/of zich niet aan de voorwaarden houdt, kan er een time-out worden ingezet. De behandeling en hulpverlening kan daarna echter weer voortgezet worden. De Raad is van mening dat een GBM met strakke kaders en duidelijke consequenties meer passend is, mede gezien zijn disharmonische intelligentieprofiel en beperkte impulsbeheersing. De Raad adviseert een GBM op te leggen voor de duur van 12 maanden en te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is en bestaande uit de voorwaarden dat verdachte:
- structureel onderwijs zal volgen volgens lesrooster;
- zijn medewerking verleent aan de (individuele)behandeling van Levvel;
- zich houdt aan een contactverbod met medeverdachten en de nabestaanden;
- woont bij Viittaa (of soortgelijke instelling) en zich houdt aan de hierbij geldende afspraken.
De rechtbank zal het bewezenverklaarde feit, zoals geadviseerd is door de psycholoog, vanwege de persoonlijke problematiek van verdachte in verminderde mate aan hem toerekenen. De rechtbank leidt uit de genoemde rapporten en hetgeen ter terechtzitting is besproken over de persoonlijke omstandigheden van verdachte af dat hij zich over het algemeen goed aan de voorwaarden bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gehouden. Hij doet het goed binnen dit kader en er is geen sprake geweest van nieuwe politiecontacten. Dat was eerder, zoals hierboven opgemerkt, helaas anders en de rechtbank maakt zich er daarom zorgen over of (slechts) een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden voldoende is om het recidiverisico in te perken en verdachte zich zo goed mogelijk te laten ontwikkelen. Het feit dat verdachte ook nu nog kiest om zijn eigen belang voorop te stellen (zoals bovengenoemd) geeft aan dat verdachte nog veel te leren heeft en de positieve ontwikkeling alleen doorgang kan vinden met de juiste behandeling, begeleiding en structuur. De rechtbank acht het mede vanwege de positieve ontwikkeling die verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt, niet wenselijk dat hij nu terug moet naar de jeugdgevangenis. Gelet op het voornoemde advies van de Raad zal de rechtbank in ieder geval de GBM opleggen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit en uit de adviezen en het behandelde ter terechtzitting volgt dat de GBM in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De nadruk dient te liggen op langdurige behandeling en begeleiding binnen een strak kader waar (indien nodig) snel voor korte duur ingegrepen kan worden. De time-outs waarin alleen de GBM voorziet, zijn bij uitstek een geschikt middel voor verdachte. Illustratief voor de noodzaak van behandeling binnen een GBM is wat de rechtbank betreft dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit in een proeftijd en in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis liep. Hij heeft daarbij de opgelegde bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [medeverdachte 1] overtreden. Algemene voorwaarde was het niet opnieuw plegen van een strafbaar feit. Deze voorwaarden heeft verdachte, terwijl hij daarmee bekend was, toch overtreden. Sterker nog, verdachte heeft dit feit gepleegd terwijl hij in afwachting was van zijn uitspraak in de zaak waar hij op 25 januari 2022 voor is veroordeeld. Op dat moment leken geen van de justitiële maatregelen indruk op hem te maken. Dat maakt dat het aan verdachte op te leggen kader naar het oordeel van de rechtbank zo strak mogelijk moet zijn en hem zo min mogelijk ruimte moet worden geboden om de grenzen op te zoeken, laat staan daar overheen te gaan. Verdachte is gebaat bij een lik-op-stuk beleid waarbij eveneens de behandeling voor langere duur gewaarborgd is. Bij dit lik-op-stuk beleid is niet alleen van belang dat verdachte meteen een consequentie ervaart als hij een voorwaarde overtreedt, maar ook dat dit niet direct leidt tot het stoppen van de behandeling, zoals dat bij een terugmelding van bijzondere voorwaarden in beginsel wel het geval is.
De rechtbank neemt het programma van de GBM zoals ingevuld door de Raad over. Daarnaast zal de rechtbank als voorwaarde toevoegen dat verdachte mee moet werken aan alle hulpverlening die JBRA nodig acht, waaronder in het kader van middelengebruik.
De rechtbank zal de GBM daarom opleggen voor de maximale duur van twaalf maanden. Gelet op de ernst van het feit en in het belang van de ontwikkeling van verdachte, vindt de rechtbank het passend om vervangende jeugddetentie voor dezelfde duur op te leggen.
Gelet op het verloop van het justitieel verleden van verdachte zoals hierboven uiteengezet, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen als de reeds lopende behandeling en het strakke kader van de GBM geen doorgang vinden. De dadelijke uitvoerbaarheid van het programma van de GBM is daarnaast in het belang van verdachte. Daarom zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De rechtbank acht het verder nog passend om verdachte naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie en de GBM een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de gevorderde bijzondere voorwaarden.
Het feit is daarvoor ernstig genoeg en het is van belang dat de behandeling en begeleiding al op dit moment kan worden veiliggesteld voor de duur van twee jaar. Het is immers nu nog onzeker of de GBM na een jaar verlengd zal worden. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank dezelfde bijzondere voorwaarden als onder de GBM verbinden. De rechtbank kiest er voor om hetzelfde pakket aan voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden, om het belang daarvan te onderstrepen en de uitvoering daarvan te waarborgen.
Voor zover er gedurende de looptijd van de GBM sprake is van een overtreding van de voorwaarden, waarbij zowel sprake is van het overtreden van de voorwaarden onder de GBM als die onder het voorwaardelijke strafdeel, dient naar het oordeel van de rechtbank de time-out (en eventueel de tenuitvoerlegging) onder de GBM voorrang te hebben boven de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
De officier van justitie heeft gevorderd een contactverbod met de nabestaanden van [slachtoffer] op te leggen en een verbod het graf van [slachtoffer] te bezoeken. Om met dat laatste punt te beginnen: de rechtbank begrijpt dat de nabestaanden bij het graf van [slachtoffer] niet onverhoeds geconfronteerd willen worden met personen die zij liever niet zien. Dat risico kan wat de rechtbank betreft worden ondervangen met het opleggen van een contactverbod en dat zal de rechtbank doen, omdat de nabestaanden hebben aangegeven dat zij daar behoefte aan hebben. Vanzelfsprekend is het verdachte niet verboden contact te hebben met de nabestaanden als de nabestaanden zelf aangeven dat zij daar behoefte aan hebben of in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation. De rechtbank zal echter geen verbod opleggen het graf van [slachtoffer] te bezoeken. Ten eerste omdat de rechtbank behoedzaam omgaat met het opleggen van locatieverboden voor de duur van de proeftijd. Daarnaast was [slachtoffer] een vriend van verdachte en als verdachte de behoefte voelt om het graf van zijn overleden vriend te bezoeken, dan kan en moet dat in het belang van de verwerking van het gebeurde door verdachte mogelijk zijn. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verdachte rekening zal houden met het contactverbod met de nabestaanden. Verdachte mag dus niet naar het graf als de nabestaanden daar zijn. De rechtbank weegt bij het niet opleggen van een verbod het graf te bezoeken ook mee dat niet is gebleken dat verdachte filmpjes heeft gemaakt bij het graf van [slachtoffer] of dat hij daar joints of blikjes heeft achtergelaten. De rechtbank verwacht van verdachte dat hij rekening houdt met de wensen van de nabestaanden niet te filmen bij het graf en daar geen ongewenste spullen achter te laten.

11.Beslag

In het onderzoek zijn op naam van verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Patroonhouder 117 Sv
(Omschrijving: PL1300-2022010203-G6142211)
2 1 STK Patroon 117 Sv
(Omschrijving: PL1300-2022010203-G6142212).
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

12. Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4]

De benadeelde partijen kunnen in dit strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit hebben geleden, als er tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De door de benadeelde partijen gevorderde schade, vloeit voort uit het overlijden van [slachtoffer] . Gelet op de omstandigheden waaronder [slachtoffer] om het leven is gekomen, zoals de rechtbank daar onder 4.3. in dit vonnis aandacht aan heeft besteed, is de rechtbank van oordeel dat ook in civielrechtelijke zin niet kan worden vastgesteld dat alleen het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie een onrechtmatige gedraging is die in rechtstreeks verband staat met de dood van [slachtoffer] . Daarom zullen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

13.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 8 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/008355-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 april 2021 van de kinderrechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit het vonnis van deze rechtbank van 25 januari 2022, blijkt dat deze voorwaardelijke straf bij dat vonnis geheel ten uitvoer is gelegd. De rechtbank ziet daarin aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging in het onderhavige vonnis af te wijzen.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 63, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

15.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in mindering gebracht zal worden, waarbij de rechtbank uitgaat van een ondergane voorlopige hechtenis van 74 (vierenzeventig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
76 (zesenzeventig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Dat betekent dat verdachte nu niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Stelt de
proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- naar school en/of stage gaat volgens het rooster;
- zijn medewerking verleent aan de (individuele) behandeling van Levvel of soortgelijke instelling;
- woont bij Viittaa (of een soortgelijke instelling) en zich houdt aan de aldaar geldende afspraken en regels;
- meewerkt aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht, waaronder in het kader van middelengebruik;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met de ouders, zussen en broer van [slachtoffer] , te weten: [benadeelde partij 1] , [nabestaande 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , tenzij in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation of op initiatief van de genoemde personen zelf;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met:
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft
opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt aan de veroordeelde op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 (twaalf) maanden, die er uit bestaat dat veroordeelde:
- naar school en/of stage gaat volgens het rooster;
- zijn medewerking verleent aan de (individuele)behandeling van
Levvel of soortgelijke instelling;
- woont bij Viittaa (of een soortgelijke instelling) en zich houdt aan de aldaar geldende afspraken en regels;
- meewerkt aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht, waaronder in het kader van middelengebruik;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met de ouders, zussen en broer van [slachtoffer] , te weten: [benadeelde partij 1] , [nabestaande 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , tenzij in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation of op initiatief van de genoemde personen zelf;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met:
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] .
Jeugdbescherming Regio Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert,
heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden
vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Patroonhouder 117 Sv
(Omschrijving: PL1300-2022010203-G6142211)
2 1 STK Patroon 117 Sv
(Omschrijving: PL1300-2022010203-G6142212).
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/008355-21.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2022.