ECLI:NL:RBAMS:2022:7685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
13.015815.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk schot tijdens spel met vuurwapen onder invloed van verdovende middelen

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk schot dat viel tijdens een spel met een vuurwapen. Vijf vrienden waren in de woning van het slachtoffer, waar zij met een vuurwapen en verdovende middelen speelden. Tijdens deze activiteiten richtte een medeverdachte het wapen op het slachtoffer en haalde de trekker over, in de veronderstelling dat het wapen niet was doorgeladen. Het slachtoffer werd dodelijk getroffen door een kogel in de borst en overleed ter plaatse. De rechtbank oordeelde dat het overlijden niet redelijkerwijs aan de verdachte kon worden toegerekend, wat leidde tot vrijspraak van dood door schuld. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor medeplegen van wapenbezit. De rechtbank benadrukte dat de verdachte en zijn medeverdachten roekeloos hadden gehandeld door met een vuurwapen te spelen, vooral onder invloed van verdovende middelen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 68 dagen voorwaardelijk, en voegde bijzondere voorwaarden toe, waaronder een contactverbod met de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 13.117056.21
Parketnummer: 13.015815.22
[verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.015815.22
Parketnummer vordering tul: 13.117056.21
Datum uitspraak: 21 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 6 en 7 december 2022.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13.015687.22), [medeverdachte 2] (13.015807.22 ) en [medeverdachte 3] (13.015827-22).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat door de deskundige, dhr. P.J. Mulder, naar voren is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), dhr. [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), dhr. [naam 3] , namens Credible Messengers Amsterdam en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft tenslotte kennisgenomen van wat door en/of namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] door hun advocaat mr. M.M. van der Marel en wat door en namens de benadeelde partij [nabestaande 1] en namens de nabestaande [benadeelde partij 4] door hun advocaat mr. A. van Kernebeek naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 december 2022, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), althans alleen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, door
(nadat) [medeverdachte 1] (op) een of meerdere dag(en) (op rij) een pistool (merk: Astra, type: 4000 Falcon, kaliber: 7.65mm browning [nummer] ), althans een vuurwapen en/of(bijbehorende) munitie en/of een patroonhouder heeft meegebracht in/naar de woning aan [adres] ,
(vervolgens)
(terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onder invloed van cannabis was/waren, althans verdovende middelen heeft/hadden gebruikt)
een pistool (merk: Astra, type: 4000 Falcon, kaliber: 7.65mm browning (. [nummer] )), althans een vuurwapen en/of munitie en/of een patroonhouder ter hand te nemen en/of te spelen met een vuurwapen en/of die munitie en/of die patroonhouder en/of
een vuurwapen (meermaals) te laden en/of door te laden en/of eenmaal of meermalen de
trekker van dat vuurwapen over te halen en/of de patroonhouder in en uit dat vuurwapen te
halen en/of
hij, verdachte en/of een van zijn mededader(s) de veiligheidspal van dat vuurwapen
heeft/hebben ontgrendeld en/of
dat vuurwapen (toen) (voor de grap en/of spelenderwijs en/of om stoer te doen) op een ander heeft/hebben gericht en/of
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich niet of onvoldoende ervan heeft/hebben vergewist of dat vuurwapen werd/was geladen en/of werd/was doorgeladen en/of
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onvoldoende zorg heeft/hebben betracht om te
voorkomen dat het vuurwapen af kon gaan,
waarna [medeverdachte 2] (op zijn beurt) (vervolgens) dat vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht
en/of de trekker heeft overgehaald (zonder zich te vergewissen of dat vuurwapen (inmiddels)
(door)geladen was) waardoor dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] getroffen werd door een
kogel uit dat vuurwapen,
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een
schotverwonding in zijn borst heeft bekomen dat die [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is
overleden;
(art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meerdere moment(en) en/of tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Astra, type 4000, kaliber 7.65mm Browning (. [nummer] ), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en/of
een of meerdere stuk(s) (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere stuk(s) /patro(o)n(en) van het kaliber 7.65mm Browning (. [nummer] ) voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde gevorderd. Verdachte heeft het wapen op 14, 15 en 16 januari 2022 voorhanden gehad, op alle drie de dagen met het wapen gespeeld en daarmee diverse onverantwoorde en gevaarlijke handelingen verricht, het wapen op zaterdagavond doorgeladen, op zondagavond (ruim een half uur voor het fatale schot) nog diverse handelingen verricht met het wapen, terwijl hij onder invloed was van softdrugs en terwijl hij op de zondag meer had geblowd dan normaal. Verdachte heeft tot de terechtzitting ontkend dat hij een vuurwapen heeft gezien of in handen heeft gehad. Hoewel verdachte had moeten voorzien dat zijn handelen zeer onvoorzichtig, onverantwoord en gevaarlijk was, schiet het bewijs tekort om aan te nemen dat de gedragingen van verdachte het overlijden van het slachtoffer hebben veroorzaakt, dan wel dat die gedragingen het risico op het overlijden van het slachtoffer in zodanige mate hebben verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan [verdachte] kan worden toegerekend. De wetenschap van het gevaar zettende karakter van zijn handelingen en het niet beëindigen van de risicovolle situatie, zijn daarvoor onvoldoende.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Alle medeverdachten hebben na het filmpje van 16 januari 2022 van 18.24 uur dat door verdachte is gemaakt het vuurwapen in handen gehad. Eén van hen heeft het wapen mogelijkerwijs doorgeladen, maar wie dat is valt niet vast te stellen. De handelingen die verdachte heeft verricht met het wapen, zijn geen noodzakelijke handelingen geweest voor het intreden van het gevolg, te weten de dood van het slachtoffer.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
In het weekend van 14, 15 en 16 januari 2022 verbleef [slachtoffer] , die [slachtoffer] of [slachtoffer] werd genoemd en die de rechtbank hierna [slachtoffer] zal noemen, in de woning van zijn vader aan de [adres] . In dat weekend zijn bij hem, in wisselende samenstellingen, vrienden op bezoek geweest. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op meerdere momenten in dit weekend bij [slachtoffer] langsgegaan om te chillen en/of te blijven slapen. Het chillen door vijf vrienden in het genoemde weekend in januari 2022 is, met het overlijden van [slachtoffer] , geëindigd in een onvoorstelbaar drama. Het staat voor de rechtbank vast dat geen van de vrienden de dood van [slachtoffer] heeft gewild. Bij de nabestaanden van [slachtoffer] en bij de verdachten, is sprake van groot verdriet om zijn dood. In deze strafzaak moet de rechtbank beoordelen of verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] en, zo ja, in welke mate. Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij met zijn medeverdachten door roekeloosheid of door schuld de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De rechtbank moet aan de hand van het hierna te noemen wettelijk kader en de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden beoordelen of en in welke zin het ten laste gelegde kan worden bewezen.
[medeverdachte 1] heeft op 14, 15 en 16 januari een vuurwapen met bijbehorende patroonhouder en munitie (hierna: het wapen) meegenomen naar de woning. De verdachten hebben het wapen allemaal in handen gehad en daarmee “gespeeld”. Zij hebben, ieder voor zich en in het bijzijn van de op dat moment in de woonkamer van de woning aanwezigen, met het wapen gespeeld, filmpjes gemaakt en/of handelingen met het wapen verricht. Er is door alle verdachten in dit weekend in de woning geblowd. [medeverdachte 3] en verdachte hebben filmpjes gemaakt van zichzelf op momenten dat zij met het wapen aan het spelen waren. Verdachte heeft verklaard dat hij op alle dagen van het weekend met het wapen heeft gespeeld. Hij heeft op 14 en 16 januari 2022 filmpjes gemaakt van zichzelf, terwijl hij handelingen verrichte met het vuurwapen. Op 16 januari 2022 waren verdachte en zijn medeverdachten weer bij [slachtoffer] aan het chillen. Het wapen ging rond en er werd geblowd. Op 16 januari 2022 om 18.24 uur is er door verdachte een filmpje gemaakt met het wapen vermoedelijk gericht op zijn telefoon, waarbij te zien is dat de veiligheidspal van het wapen niet op veilig (safe) staat, maar op vuren (fire), terwijl de patroonhouder in het wapen zat. Op het moment dat verdachte de trekker van het wapen overhaalt, is op het filmpje een droge klik te horen en wordt geen kogel verschoten. Het wapen was op dit moment nog niet doorgeladen. Vast staat dat [medeverdachte 2] kort na 19.00 uur die dag, voor de grap zoals hij zegt, het wapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, waardoor de kogel is afgevuurd die [slachtoffer] in de borst heeft geraakt. Om 19.07 uur hebben verdachte en [medeverdachte 2] 112 gebeld, gemeld dat hun vriend is beschoten en om een ambulance gevraagd. Verdachte, [medeverdachte 3] en daarna de politie en het ambulancepersoneel hebben geprobeerd [slachtoffer] te reanimeren, maar hij is aan de gevolgen van zijn verwondingen overleden. [medeverdachte 1] heeft het wapen na het fatale schot uit de woning meegenomen en het wapen is niet teruggevonden.
4.3.2.
Wettelijk kader
Onder schuld als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, waarbij de kern is gelegen in een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Dit houdt in dat de dader anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Het antwoord op de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr wordt bepaald door de
manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voor een bewezenverklaring van artikel 307 Sr is vereist dat sprake is van a) een causaal verband tussen de dood en de gedragingen van de verdachte, alsmede dat b) het gevolg aan diens schuld te wijten is. De causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en het gevolg worden bepaald aan de hand van de leer van de ‘redelijke toerekening’. Hiervoor is, in een geval als het onderhavige, vereist dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van zijn handelen of nalaten.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechtbank zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn, waarbij de verdachte vervolgens op zeer lichtzinnige wijze er vanuit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
Voor medeplegen – ook bij culpoze delicten zoals artikel 307 Sr – geldt dat dit kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
4.3.3.
Bewijsmiddelen
De hiervoor genoemde filmpjes bevinden zich in het dossier en er zijn processen-verbaal opgemaakt over wat op die filmpjes precies te zien is. Ook bevinden zich in het dossier verschillende wapenrapporten, die gaan over het specifieke type wapen. Verder bevinden zich in het dossier rapporten waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] door het door [medeverdachte 2] afgevuurde schot is overleden. Van de verdachten en enkele getuigen bevinden zich verklaringen in het dossier. Door de hoeveelheid van de verklaringen van de verdachten, hun inhoudelijke verschillen en de verschillende momenten waarop zij zijn afgelegd, is het lastig die verklaringen op hun betrouwbaarheid te beoordelen. Voor de beoordeling van het ten laste gelegde slaat de rechtbank dan ook met name acht op de meer “objectieve” bewijsmiddelen zoals de filmpjes, de bevindingen aan de hand van die filmpjes en de wapenrapporten.
4.3.4.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft op 14, 15 en 16 januari 2022 gevaarlijke handelingen verricht met het door [medeverdachte 1] meegebrachte wapen en de munitie. Zijn medeverdachten hebben op verschillende momenten in dit weekend ook met het wapen gespeeld. Op het moment dat verdachte op het filmpje van 16 januari 2022 om 18.24 uur de trekker overhaalde, zat de magazijnhouder in het wapen, stond de veiligheidspal van het wapen op ‘fire’ maar was het wapen niet doorgeladen. Vaststaat dat [medeverdachte 2] kort na 19.00 uur die dag het wapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, waardoor de kogel is afgevuurd die [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen. Door wie en op welk moment het wapen na 18.24 uur is doorgeladen, kan niet worden vastgesteld. Verdachte en zijn medeverdachten hebben in het tenlastegelegde weekend allemaal handelingen met het wapen en de bijbehorende munitie verricht. Ook hebben zij in dit weekend allemaal softdrugs gebruikt.
Het hoeft niet verder te worden gemotiveerd dat het spelen met vuurwapens en de bijbehorende munitie enorme risico’s meebrengt. Dat geldt temeer als onder invloed van verdovende middelen met wapens en munitie wordt gespeeld. Dat is een feit van algemene bekendheid en het is verdachte en zijn medeverdachten op 16 januari 2022 pijnlijk duidelijk geworden wat de onomkeerbare gevolgen daarvan kunnen zijn. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring met het wapen en de bijbehorende munitie op alle drie afzonderlijke dagen in het genoemde weekend handelingen verricht, waar hij op 14 en 16 januari 2022 filmpjes van heeft gemaakt. De rechtbank is, net zoals de advocaat van verdachte heeft betoogd, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die op 15 januari 2022 het wapen heeft doorgeladen, zoals dat op één van de op zijn telefoon aangetroffen filmpjes te zien is. [medeverdachte 2] heeft op 16 januari 2022 het wapen op [slachtoffer] gericht en de trekker overgehaald, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. De rechtbank komt tot de slotsom dat de handelingen van verdachte weliswaar erg gevaarlijk (en in een ander kader ook strafbaar, daarop wordt onder punt 5 van dit vonnis ingegaan) zijn, maar dat niet kan worden gezegd dat de verdachte door zijn handelen het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank acht ook het medeplegen van het ten laste gelegde niet bewezen. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [medeverdachte 2] , gericht op (schuld aan) de dood van [slachtoffer] . Vaststaat dat ten tijde van het maken van het filmpje door verdachte het wapen nog niet was doorgeladen. Niet kan worden vastgesteld wie daarna het wapen heeft doorgeladen. Het ter hand nemen van het wapen, niet controleren of het geladen was, het richten op [slachtoffer] en het overhalen van de trekker door [medeverdachte 2] en het overlijden van [slachtoffer] als gevolg daarvan, kan niet worden aangemerkt als gezamenlijk handelen van verdachte en [medeverdachte 2] . Dat verdachte het wapen ook heeft vastgehad en een half uur eerder de trekker heeft overgehaald bij het maken van het filmpje, maakt hun rollen nog niet onderling inwisselbaar. Ook kan niet worden gezegd dat het aanmerkelijk onvoorzichtige gedrag van [medeverdachte 2] als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere handelingen van verdachte en zijn medeverdachten voorafgaand aan het doorladen van het wapen, dat verdachte op grond daarvan als medepleger kan worden veroordeeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde.

5.Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich op 14, 15 en 16 januari 2022 aan het medeplegen van wapenbezit en bijbehorende munitie schuldig heeft gemaakt. Verdachte en zijn medeverdachten hebben gezamenlijk, op meerdere momenten in het weekend, over het wapen kunnen beschikken.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat het onder 2 ten laste gelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich op 14, 15 en 16 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging met zijn medeverdachten voorhanden hebben van het in de tenlastelegging opgenomen vuurwapen en de munitie.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Astra, type 4000, kaliber 7.65mm Browning . [nummer] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en meerdere stuks bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het kaliber 7.65mm Browning . [nummer] voorhanden heeft gehad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 68 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en daarnaast een contactverbod met de nabestaanden en een verbod tot het bezoeken van het graf van [slachtoffer] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van een jaar, te vervangen door jeugddetentie van 12 maanden en bestaande uit de gevorderde bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie. De officier van justitie heeft gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij zowel een voorwaardelijke straf als een maatregel, bestaande uit de genoemde bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte geen GBM kan worden opgelegd, nu niet is voldaan aan het wettelijk vereiste dat de maatregel wordt ondersteund door tenminste een gedragsdeskundige. Ook als dat anders zou zijn, is er wat de raadsman betreft onvoldoende reden om aan verdachte een GBM op te leggen. Dat geldt helemaal nu de combinatie van een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en een GBM niet logisch is en dat een jeugddetentie met bijzondere voorwaarden de voorkeur heeft als de voorwaarden langer dan zes maanden duren.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 14, 15 en 16 januari 2022 samen met zijn medeverdachten een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie is ongelooflijk gevaarlijk en daarom staat op dat voorhanden hebben al een forse straf. Het uitgangspunt van de rechtbank Amsterdam is onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het gevaar van het voorhanden hebben van een wapen en munitie heeft zich in deze zaak verwezenlijkt. Door de aanwezigheid van het wapen en de munitie en het gebruik daarvan door [medeverdachte 2] , is hun vriend [slachtoffer] op 16-jarige leeftijd om het leven gekomen. De gevolgen van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie en het daarmee handelen van [medeverdachte 2] zijn onomkeerbaar en onherstelbaar. [slachtoffer] is zijn meest fundamentele recht, op leven, ontnomen en zijn nabestaanden moeten verder leven met een groot gemis. Verdachte heeft lange tijd ontkend dat hij het wapen in het betreffende weekend heeft gezien, laat staan heeft vastgehad. Pas nadat hij geconfronteerd is met de filmpjes op zijn telefoon heeft hij voor het eerst ter zitting bekend dat ook hij het wapen in handen heeft gehad. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij over zo’n ernstig feit eerder geen openheid van zaken heeft willen geven. Verdachte is vervolgens wel eerlijk geweest door te verklaren dat hij heeft gelogen, omdat hij bang was voor de gevolgen voor hemzelf. Dat geeft tegelijkertijd ook aan dat verdachte met name zijn eigen belang voorop zet bij het maken van beslissingen. Dat kan, zoals in het verleden is gebleken, risico’s met zich brengen voor anderen.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde, vindt de rechtbank een taakstraf in beginsel niet passend. De overweging van de officier van justitie om een taakstraf te vorderen, is gelegen in het feit dat zij wil dat verdachte nog de gevolgen van zijn handelen ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte die gevolgen al ondervonden en zal hij die blijven ondervinden. Verdachte heeft [slachtoffer] tevergeefs geprobeerd te reanimeren. Hij is vervolgens aangehouden, heeft vastgezeten, enige tijd in alle beperkingen en hij moet verder leven met de wetenschap dat zijn vriend door zijn tweelingbroer is gedood. Het opleggen van een taakstraf zal er niet toe leiden dat verdachte iets voelt dat erger is dan wat hij nu al voelt. De rechtbank verwacht ook niet dat de nabestaanden van [slachtoffer] bijzondere genoegdoening zullen ervaren als verdachte een taakstraf moet uitvoeren. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat het opleggen van een taakstraf ook geen noemenswaardig pedagogisch effect zal hebben, een effect dat binnen het jeugdstrafrecht juist wel een belangrijk (straf)doel is.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie opleggen. De rechtbank is net als de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte niet op dit moment terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Dat zou tot een ongewenste doorkruising van de tot nu toe ingezette en nog in te zetten hulpverlening leiden en is niet in het belang van verdachte of de maatschappij.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 november 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Wel is verdachte eerder veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten en is hij op 22 april 2022 door de kantonrechter in deze rechtbank veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs, eerder dan het onder 2 ten laste gelegde gepleegd. Daar zal de rechtbank in dit vonnis rekening mee houden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende stukken, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het adviesrapport van de Raad van 28 juni 2022;
  • de e-mail met daarin de schriftelijke evaluatie van JBRA van 2 december 2022.
De Raad geeft in het genoemde advies (welk onderzoek mede is uitgevoerd door de gedragsdeskundige H. Monshouwer en dus voldoet aan de wettelijke vereisten) onder meer aan dat verdachte veel structuur en toezicht nodig heeft, met gepaste consequenties op negatief gedrag en positieve stimulans bij goed gedrag. Individuele behandeling zou verdachte kunnen helpen bij het verwerken van de omstandigheden van het tenlastegelegde, in het omgaan met autoriteiten, regels en grenzen en in terugvalpreventie. Verdachte wil daar niet aan meewerken. Hij uit wel de wens om zijn leven op een andere manier, zonder politiecontacten in te richten. Op dit moment is De Waag betrokken in het kader van systeemtherapie. Als daar blijkt dat verdachte toch tegen bepaalde dingen in zijn leven aan blijft lopen en hij meer lijdensdruk ervaart, kan De Waag alsnog individuele behandeling voor verdachte indiceren. Omdat de Raad een reëel recidiverisico ziet, er al vanaf jonge leeftijd sprake is van delictgedrag waaronder een zaak met een geweldsaspect en gezien het contact met antisociale jongeren, beperkt ingevulde vrijetijdsbesteding, beperkt zicht en sturing vanuit huis en de problematiek van verdachte, is langdurige begeleiding en hulpverlening op maat nodig. De Raad verwacht dat een kader bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende toereikend is, omdat een eerdere maatregel toezicht en begeleiding negatief is teruggemeld. De Raad adviseert een GBM op te leggen aan verdachte, met als invulling:
- schoolgang volgens rooster;
- deelname aan FAST van De Waag met aandacht voor terugvalpreventie;
- op indicatie van de Waag individueel contact ten behoeve van traumaverwerking (mocht daarover meer lijdensdruk ontstaan) en/of omgang met autoriteiten, regels en grenzen en/of middelengebruik;
- zinvolle vrijetijdsbesteding, ook als dit betekent een traject bij R&B (Resocialisatie & Begeleiding).
De Raad heeft dit advies ter terechtzitting gehandhaafd en daar aan toegevoegd dat verdachte ook moet meewerken aan de begeleiding van zijn coach van Credible Messengers en een contactverbod met de medeverdachten (met uitzondering van zijn tweelingbroer) en de nabestaanden. Het advies is de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat het kader blijft doorlopen ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
JBRA heeft in de genoemde e-mail aangegeven dat verdachte aanvankelijk het contact met JBRA heeft vermeden. Pas op 1 december 2022 heeft JBRA verdachte voor de eerste keer in persoon kunnen spreken, met dank aan zijn coach van Credible Messengers die door JBRA is ingezet. Verdachte heeft in dat gesprek toegezegd het contact met JBRA te willen aangaan. Verdachte is in oktober gestart op de Amsterdamse Plusschool, is daar altijd aanwezig en maakt een gemotiveerde indruk. Hij loopt stage bij De Verrijking en heeft het daar naar zijn zin. Door de coach van Credible Messengers worden verdachte en zijn broer ondersteund bij het uitbreiden van hun netwerk in de muziekwereld en wordt verdachte begeleid bij het ontwikkelen van zijn vaardigheden, het maken van goede keuzes en het leren wat het betekent om professioneel muzikant te zijn. Verdachte is onder behandeling bij De Waag en hij laat op alle doelen ruime verbeteringen zien. Verdachte is nog niet toe aan traumabehandeling. Verdachte lijkt niet gewend om op alle gebieden die betrekking op zijn ontwikkeling hebben, en waarbij hij kennelijk negatieve ervaringen heeft, verantwoordelijkheid te nemen en de communicatie aan te gaan, waar hij dat wel doet, als het contact goed is (school, behandeling). De toezegging van verdachte dat hij nu wil gaan meewerken met JBRA, biedt hoop voor een goed vervolg van een gedwongen hulpverleningstraject. Het lopende hulpverleningstraject met daarin school, behandeling bij De Waag en de inzet van de Credible Messengers coach moet worden gewaarborgd. JBRA sluit zich aan bij het advies van de Raad om een GBM op te leggen.
De rechtbank leidt uit de rapportages en de daarop gegeven toelichting af dat verdachte onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden die hem zijn opgelegd bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Ook heeft hij zich niet gehouden aan eerder opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met [medeverdachte 1] . Een eerder opgelegde werkstraf is negatief teruggemeld. De rechtbank is van oordeel dat daarmee gebleken is dat een toezicht en begeleiding met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, tekortschiet om verdachte datgene te bieden wat hij nodig heeft om zich positief verder te ontwikkelen en het recidiverisico te doen afnemen.
De rechtbank acht het vanwege de positieve ontwikkeling die verdachte ondanks het voorgaande sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt op het gebied van school en behandeling en vanwege zijn zeer recente motivatie tot meewerken met JBRA, niet wenselijk dat hij terug moet naar de jeugdgevangenis. Gelet op het voornoemde advies van de Raad zal de rechtbank in ieder geval de GBM opleggen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit en uit de adviezen en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de GBM in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De nadruk dient voor verdachte te liggen op langdurige behandeling en begeleiding binnen een strak kader waar (indien nodig) snel voor korte duur ingegrepen kan worden. De time-outs waarin alleen de GBM voorziet, zijn bij uitstek een geschikt middel voor verdachte. Illustratief voor de noodzaak van behandeling binnen een GBM is wat de rechtbank betreft dat verdachte zich onvoldoende aan de eerder aan hem opgelegde voorwaarden heeft gehouden. Verdachte had een contactverbod met [medeverdachte 1] en hij mocht zich niet opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maken. Deze voorwaarden heeft verdachte, terwijl hij daar mee bekend was, toch overtreden. Ook heeft hij zich onvoldoende gehouden aan de voorwaarden die hoorden bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Daarnaast stelt verdachte (zoals hierboven uiteengezet) zijn eigen belang nog steeds voorop. Dat laat zien dat verdachte nog veel te leren heeft en baat heeft bij de juiste begeleiding, behandeling en structuur. Dat maakt dat het aan verdachte op te leggen kader naar het oordeel van de rechtbank zo strak mogelijk moet zijn en hem zo min mogelijk ruimte worden geboden om de grenzen op te kunnen zoeken, laat staan daar overheen te gaan. Verdachte is gebaat bij een lik-op-stuk beleid waarbij eveneens de behandeling voor langere duur gewaarborgd is. Bij dit lik-op-stuk beleid is niet alleen van belang dat verdachte meteen een consequentie ervaart als hij een voorwaarde overtreedt, maar ook dat dit niet direct leidt tot het stoppen van de behandeling, zoals dat bij een terugmelding van bijzondere voorwaarden in beginsel wel het geval is.
De rechtbank neemt het programma van de GBM als ingevuld door de Raad over.
De rechtbank zal de GBM daarom opleggen voor de maximale duur van twaalf maanden. Gelet op de ernst van het feit en in het belang van de ontwikkeling van verdachte, vindt de rechtbank het passend om vervangende jeugddetentie voor dezelfde duur op te leggen.
Gelet op het verloop van het justitieel verleden van verdachte zoals hierboven uiteengezet, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen als de GBM geen doorgang vindt. De dadelijke uitvoerbaarheid van het programma van de GBM is daarnaast in het belang van verdachte. Daarom zal de rechtbank het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De rechtbank acht het om voornoemde reden verder nog passend om verdachte naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie en de GBM een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de gevorderde bijzondere voorwaarden.
Het feit is daarvoor ernstig genoeg en het is van belang dat de behandeling al op dit moment kan worden veiliggesteld voor de duur van twee jaar. Het is immers nu nog onzeker of de GBM na een jaar verlengd zal worden. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de gevorderde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank kiest er voor om hetzelfde pakket aan voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden, om het belang daarvan te onderstrepen en de uitvoering daarvan te waarborgen.
Voor zover er gedurende de looptijd van de GBM sprake is van een overtreding van de voorwaarden, waarbij zowel sprake is van het overtreden van de voorwaarden onder de GBM als die onder het voorwaardelijke strafdeel, dient naar het oordeel van de rechtbank de time-out (en eventueel de tenuitvoerlegging) onder de GBM voorrang te hebben boven de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
De officier van justitie heeft gevorderd een contactverbod met de nabestaanden van [slachtoffer] op te leggen en een verbod het graf van [slachtoffer] te bezoeken. Om met dat laatste punt te beginnen: de rechtbank begrijpt dat de nabestaanden bij het graf van [slachtoffer] niet onverhoeds geconfronteerd willen worden met personen die zij liever niet zien. Dat risico kan wat de rechtbank betreft worden ondervangen met het opleggen van een contactverbod en dat zal de rechtbank doen, omdat de nabestaanden hebben aangegeven dat zij daar behoefte aan hebben. Vanzelfsprekend is het verdachte niet verboden contact te hebben met de nabestaanden als de nabestaanden zelf aangeven dat zij daar behoefte aan hebben of in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation. De rechtbank zal echter geen verbod opleggen het graf van [slachtoffer] te bezoeken. Ten eerste omdat de rechtbank behoedzaam omgaat met het opleggen van locatieverboden voor de duur van de proeftijd. Daarnaast was [slachtoffer] een vriend van verdachte en als verdachte de behoefte voelt om het graf van zijn overleden vriend te bezoeken, dan kan en moet dat in het belang van de verwerking van het gebeurde door verdachte mogelijk zijn. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verdachte rekening zal houden met het contactverbod met de nabestaanden. Verdachte mag dus niet naar het graf als de nabestaanden daar zijn. De rechtbank weegt bij het niet opleggen van een verbod het graf te bezoeken ook mee dat niet is gebleken dat verdachte filmpjes heeft gemaakt bij het graf van [slachtoffer] of dat hij daar joints of blikjes heeft achtergelaten. De rechtbank verwacht van verdachte dat hij rekening houdt met de wensen van de nabestaanden niet te filmen bij het graf en daar geen ongewenste spullen achter te laten.
11. Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en [nabestaande 1]
De benadeelde partijen kunnen in dit strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit hebben geleden, als er tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De door de benadeelde partijen gevorderde schade, vloeit voort uit het overlijden van [slachtoffer] . Gelet op de omstandigheden waaronder [slachtoffer] om het leven is gekomen, zoals de rechtbank daar onder 4.3. in dit vonnis aandacht aan heeft besteed, is de rechtbank van oordeel dat ook in civielrechtelijke zin niet kan worden vastgesteld dat alleen het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie een onrechtmatige gedraging is die in rechtstreeks verband staat met de dood van [slachtoffer] . Daarom zullen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

12.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 juni 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/117056-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 31 augustus 2021 van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 77 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens blijkt uit de stukken dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt, toegezonden of betekend.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten. Uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte, maakt de rechtbank op dat eerder al een gedeeltelijke tenuitvoerlegging is gelast, waardoor er nu nog 48 dagen resteren. De rechtbank ziet aanleiding die om te zetten in een werkstraf, omdat het niet in het belang van verdachte of de maatschappij is als hij nu gedetineerd raakt en zijn hulpverlening en begeleiding 48 dagen stokt.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in mindering gebracht zal worden, waarbij de rechtbank uitgaat van een ondergane voorlopige hechtenis van 22 (tweeëntwintig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
68 (achtenzestig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Dat betekent dat verdachte nu niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Stelt de
proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- naar school en/of stage gaat volgens het rooster;
- zijn medewerking verleent aan de behandeling van De Waag (FAST en individueel) of soortgelijke instelling;
- meewerkt aan het vinden, hebben en vasthouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
- meewerkt aan de begeleiding van het coachingstraject van Credible Messengers (Levvel);
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met de ouders, zussen en broer van [slachtoffer] , te weten: [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 3] en [nabestaande 1] , tenzij in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation of op initiatief van de genoemde personen zelf;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] en
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft
opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt aan de veroordeelde op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van 12 (twaalf) maanden, die er uit bestaat dat veroordeelde:
- naar school en/of stage gaat volgens het rooster;
- zijn medewerking verleent aan de behandeling van De Waag (FAST en individueel) of soortgelijke instelling;
- meewerkt aan het vinden, hebben en vasthouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
- meewerkt aan de begeleiding van het coachingstraject van Credible Messengers (Levvel);
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met de ouders, zussen en broer van [slachtoffer] , te weten: [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 3] en [nabestaande 1] , tenzij in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation of op initiatief van de genoemde personen zelf;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] en
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats]
Jeugdbescherming Regio Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert,
heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden
vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[nabestaande 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 96 (zesennegentig) uren, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van het resterende deel van 48 dagen jeugddetentie van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer13/117056-21 te geven. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 48 (achtenveertig) dagen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2022.