ECLI:NL:RBAMS:2022:7684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
13.015827.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk schot tijdens spel met vuurwapen onder vrienden

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een fatale schietpartij. Vijf vrienden waren in de woning van het slachtoffer, waar zij met een vuurwapen en verdovende middelen speelden. Tijdens deze bijeenkomst richtte een medeverdachte het wapen voor de grap op het slachtoffer en haalde de trekker over, niet wetende dat het wapen was doorgeladen. Het slachtoffer werd dodelijk getroffen door een kogel in de borst en overleed ter plaatse. De rechtbank oordeelde dat het overlijden niet redelijkerwijs aan de verdachte kon worden toegerekend, wat leidde tot vrijspraak voor dood door schuld. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor medeplegen van wapenbezit. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten dat de verdachte en zijn medeverdachten op meerdere momenten met het wapen hadden gespeeld en dat er sprake was van roekeloos gedrag, maar dat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de handelingen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.015827.22
[verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.015827.22
Datum uitspraak: 21 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 6 en 7 december 2022.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13.015687.22), [medeverdachte 2] (13.015807.22 ) en [medeverdachte 3] (13.015815-22).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat door de deskundige, dhr. P.J. Mulder, naar voren is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [naam 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS), dhr. [naam 3] namens Come On! en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft tenslotte kennisgenomen van wat door en/of namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] door hun advocaat mr. M.M. van der Marel en wat door en namens de benadeelde partij [benadeelde partij 4] en namens de nabestaande [nabestaande 1] door hun advocaat mr. A. van Kernebeek naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 december 2022, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), althans alleen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, door
(nadat) [medeverdachte 1] (op) een of meerdere dag(en) (op rij) een pistool (merk: Astra, type: 4000 Falcon, kaliber: 7.65mm browning [nummer] ), althans een vuurwapen en/of(bijbehorende) munitie en/of een patroonhouder heeft meegebracht in/naar de [adres] ,
(vervolgens)
(terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onder invloed van cannabis was/waren, althans verdovende middelen heeft/hadden gebruikt)
een pistool (merk: Astra, type: 4000 Falcon, kaliber: 7.65mm browning (. [nummer] )), althans een vuurwapen en/of munitie en/of een patroonhouder ter hand te nemen en/of te spelen met een vuurwapen en/of die munitie en/of die patroonhouder en/of
een vuurwapen (meermaals) te laden en/of door te laden en/of eenmaal of meermalen de
trekker van dat vuurwapen over te halen en/of de patroonhouder in en uit dat vuurwapen te
halen en/of
hij, verdachte en/of een van zijn mededader(s) de veiligheidspal van dat vuurwapen
heeft/hebben ontgrendeld en/of
dat vuurwapen (toen) (voor de grap en/of spelenderwijs en/of om stoer te doen) op een ander heeft/hebben gericht en/of
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich niet of onvoldoende ervan heeft/hebben vergewist of dat vuurwapen werd/was geladen en/of werd/was doorgeladen en/of
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onvoldoende zorg heeft/hebben betracht om te
voorkomen dat het vuurwapen af kon gaan,
waarna [medeverdachte 2] (op zijn beurt) (vervolgens) dat vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en/of de trekker heeft overgehaald (zonder zich te vergewissen of dat vuurwapen (inmiddels)(door)geladen was) waardoor dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] getroffen werd door een kogel uit dat vuurwapen,
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een
schotverwonding in zijn borst heeft bekomen dat die [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is
overleden;
(art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meerdere moment(en) en/of tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 januari 2022 tot en met 16 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Astra, type 4000, kaliber 7.65mm Browning (. [nummer] ), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en/of
een of meerdere stuk(s) (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere stuk(s) /patro(o)n(en) van het kaliber 7.65mm Browning (. [nummer] ) voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde gevorderd. Verdachte heeft het wapen op 14 januari 2022 op meerdere momenten voorhanden gehad en ermee gespeeld. Hij heeft ermee gezwaaid en op de camera van zijn telefoon gericht terwijl hij een filmpje van zichzelf maakte. Verdachte ontkent uiteindelijk het wapen op een andere dag dan 14 januari 2022 voorhanden te hebben gehad, al heeft hij daar wisselend over verklaard. Zijn medeverdachten verklaren echter dat verdachte ook op 15 en 16 januari 2022 het wapen heeft vastgehad. Verdachte had nauwelijks kennis van vuurwapens, geen kennis van dit specifieke wapen en hij was een deel van het weekend onder invloed van softdrugs. Hoewel verdachte had moeten voorzien dat zijn handelen zeer onvoorzichtig, onverantwoord en gevaarlijk was, schiet het bewijs tekort om aan te nemen dat die gedragingen van verdachte het overlijden van het slachtoffer hebben veroorzaakt, dan wel dat die gedragingen het risico op het overlijden van het slachtoffer in zodanige mate hebben verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. De wetenschap van het gevaar zettende karakter van zijn handelingen en het niet beëindigen van de risicovolle situatie, zijn daarvoor onvoldoende.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Niet kan worden bewezen dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Er is onvoldoende causaal verband tussen de handelingen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte in vereniging met zijn medeverdachten schuldig is aan de dood van het slachtoffer. Dat verdachte het wapen op 14 januari 2022 in zijn handen heeft gehad en daarmee heeft gespeeld staat vast, maar niet kan worden bewezen dat verdachte ook op die andere dagen het wapen in handen heeft gehad of daar handelingen mee heeft verricht.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
In het weekend van 14, 15 en 16 januari 2022 verbleef [slachtoffer] , die [slachtoffer] of [slachtoffer] werd genoemd en die de rechtbank hierna [slachtoffer] zal noemen, in de woning van zijn vader aan de [adres] . In dat weekend zijn bij hem, in wisselende samenstellingen, vrienden op bezoek geweest. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op meerdere momenten in dit weekend bij [slachtoffer] langsgegaan om te chillen en/of te blijven slapen. Het chillen door vijf vrienden in het genoemde weekend in januari 2022 is, met het overlijden van [slachtoffer] , geëindigd in een onvoorstelbaar drama. Het staat voor de rechtbank vast dat geen van de vrienden de dood van [slachtoffer] heeft gewild. Bij de nabestaanden van [slachtoffer] en bij de verdachten, is sprake van groot verdriet om zijn dood. In deze strafzaak moet de rechtbank beoordelen of verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] en, zo ja, in welke mate. Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij met zijn medeverdachten door roekeloosheid of door schuld de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De rechtbank moet aan de hand van het hierna te noemen wettelijk kader en de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden beoordelen of en in welke zin het ten laste gelegde kan worden bewezen.
[medeverdachte 1] heeft op 14, 15 en 16 januari een vuurwapen met bijbehorende patroonhouder en munitie (hierna: het wapen) meegenomen naar de woning. De verdachten hebben het wapen allemaal in handen gehad en daarmee “gespeeld”. Zij hebben, ieder voor zich en in het bijzijn van de op dat moment in de woonkamer van de woning aanwezigen, met het wapen gespeeld, filmpjes gemaakt en/of handelingen met het wapen verricht. Er is door alle verdachten in dit weekend in de woning geblowd. [medeverdachte 3] en verdachte hebben filmpjes gemaakt van zichzelf op momenten dat zij met het wapen aan het spelen waren. Van verdachte is er een filmpje aangetroffen, gemaakt op 14 januari 2022, waarin hij het wapen in zijn hand heeft en handelingen met het wapen verricht. Van [medeverdachte 3] zijn er filmpjes van het spelen met het wapen op 14 en 16 januari 2022. Op 16 januari 2022 waren verdachte en zijn medeverdachten weer bij [slachtoffer] aan het chillen. Het wapen ging rond en er werd geblowd. Op 16 januari 2022 om 18.24 uur is er door [medeverdachte 3] een filmpje gemaakt met het wapen vermoedelijk gericht op zijn telefoon, waarbij te zien is dat de veiligheidspal van het wapen niet op veilig (safe) staat, maar op vuren (fire), terwijl de patroonhouder in het wapen zat. Op het moment dat [medeverdachte 3] de trekker van het wapen overhaalt, is op het filmpje een droge klik te horen en wordt geen kogel verschoten. Het wapen was op dit moment nog niet doorgeladen. Vast staat dat [medeverdachte 2] kort na 19.00 uur die dag, voor de grap zoals hij zegt, het wapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, waardoor de kogel is afgevuurd die [slachtoffer] in de borst heeft geraakt. Om 19.07 uur hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] 112 gebeld, gemeld dat hun vriend is beschoten en om een ambulance gevraagd. Verdachte, [medeverdachte 3] en daarna de politie en het ambulancepersoneel hebben geprobeerd [slachtoffer] te reanimeren, maar hij is aan de gevolgen van zijn verwondingen overleden. [medeverdachte 1] heeft het wapen na het fatale schot uit de woning meegenomen en het wapen is niet teruggevonden.
4.3.2.
Wettelijk kader
Onder schuld als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, waarbij de kern is gelegen in een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Dit houdt in dat de dader anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Het antwoord op de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr wordt bepaald door de
manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voor een bewezenverklaring van artikel 307 Sr is vereist dat sprake is van a) een causaal verband tussen de dood en de gedragingen van de verdachte, alsmede dat b) het gevolg aan diens schuld te wijten is. De causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en het gevolg worden bepaald aan de hand van de leer van de ‘redelijke toerekening’. Hiervoor is, in een geval als het onderhavige, vereist dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van zijn handelen of nalaten.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechtbank zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn, waarbij de verdachte vervolgens op zeer lichtzinnige wijze ervan uit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
Voor medeplegen – ook bij culpoze delicten zoals artikel 307 Sr – geldt dat dit kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
4.3.3.
Bewijsmiddelen
De hiervoor genoemde filmpjes bevinden zich in het dossier en er zijn processen-verbaal opgemaakt over wat op die filmpjes precies te zien is. Ook bevinden zich in het dossier verschillende wapenrapporten, die gaan over het specifieke type wapen. Verder bevinden zich in het dossier rapporten waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] door het door [medeverdachte 2] afgevuurde schot is overleden. Van de verdachten en enkele getuigen bevinden zich verklaringen in het dossier. Door de hoeveelheid van de verklaringen van de verdachten, hun inhoudelijke verschillen en de verschillende momenten waarop zij zijn afgelegd, is het lastig die verklaringen op hun betrouwbaarheid te beoordelen. Voor de beoordeling van het ten laste gelegde slaat de rechtbank dan ook met name acht op de meer “objectieve” bewijsmiddelen zoals de filmpjes, de bevindingen aan de hand van die filmpjes en de wapenrapporten.
4.3.4.
Bewijsoverwegingen
Uit het filmpje van verdachte met het vuurwapen, kan worden afgeleid dat verdachte op 14 januari 2022 gevaarlijke handelingen heeft verricht met het door [medeverdachte 1] meegebrachte wapen en de bijbehorende munitie. Aanknopingspunten dat verdachte ook op 15 en 16 januari 2022 met het wapen heeft gespeeld, zijn te vinden in de verklaringen van de medeverdachten. Op het moment dat op 16 januari 2022 om 18.24 uur in een filmpje door [medeverdachte 3] de trekker van het wapen werd overgehaald, was het wapen niet doorgeladen. Vaststaat dat [medeverdachte 2] kort na 19.00 uur die dag het wapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, waardoor de kogel is afgevuurd die [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen. Door wie en op welk moment het wapen na 18.24 uur is doorgeladen, kan niet worden vastgesteld.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben in het ten laste gelegde weekend allemaal handelingen met het wapen en de bijbehorende munitie verricht. Ook hebben zij in dit weekend allemaal softdrugs gebruikt. Het hoeft niet verder te worden gemotiveerd dat het spelen met vuurwapens en de bijbehorende munitie enorme risico’s meebrengt. Dat geldt temeer als onder invloed van verdovende middelen met wapens en munitie wordt gespeeld. Dat is een feit van algemene bekendheid en het is verdachte en zijn medeverdachten op 16 januari 2022 pijnlijk duidelijk geworden wat de onomkeerbare gevolgen daarvan kunnen zijn. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring met het wapen en de bijbehorende munitie alleen op 14 januari 2022 handelingen verricht. [medeverdachte 2] heeft op 16 januari 2022 het wapen op [slachtoffer] gericht en de trekker overgehaald, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. De rechtbank komt tot de slotsom dat de handelingen van verdachte weliswaar erg gevaarlijk (en in een ander kader ook strafbaar, daarop wordt onder punt 5 van dit vonnis ingegaan) zijn, maar dat niet kan worden gezegd dat de verdachte door zijn handelen het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank acht ook het medeplegen van het ten laste gelegde niet bewezen. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [medeverdachte 2] , gericht op (schuld aan) de dood van [slachtoffer] . Het ter hand nemen van het wapen, niet controleren of het geladen was, het richten op [slachtoffer] en het overhalen van de trekker door [medeverdachte 2] en het overlijden van [slachtoffer] als gevolg daarvan, kan niet worden aangemerkt als gezamenlijk handelen van verdachte en [medeverdachte 2] . Dat verdachte in ieder geval twee dagen eerder het wapen ook heeft vastgehad en daarmee heeft gespeeld bij het maken van een filmpje, maakt hun rollen nog niet onderling inwisselbaar. Ook kan niet worden gezegd dat het aanmerkelijk onvoorzichtige gedrag van [medeverdachte 2] als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere handelingen van verdachte en zijn medeverdachten voorafgaand aan het doorladen van het wapen, dat verdachte op grond daarvan als medepleger kan worden veroordeeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde.

5.Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich op 14, 15 en 16 januari 2022 aan het medeplegen van wapenbezit en bijbehorende munitie schuldig heeft gemaakt. Verdachte en zijn medeverdachten hebben gezamenlijk, op meerdere momenten in het weekend, over het wapen kunnen beschikken. Verdachte en het vuurwapen waren op alle drie de dagen in de woning aanwezig. De woning was klein en de verdachten trokken drie dagen lang met elkaar op. Daarom kan het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie op alle ten laste gelegde dagen worden bewezen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie op 15 en 16 januari 2022 bepleit.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich op 14 en 15 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging met zijn medeverdachten voorhanden hebben van het in de tenlastelegging opgenomen vuurwapen en de munitie. Van zijn handelingen met het wapen op 14 januari 2022 is een filmpje gemaakt. Op 15 januari 2022 is verdachte, de gehele dag in de woning van [slachtoffer] geweest en waren ook de medeverdachten, het wapen en de munitie daar aanwezig. Vaststaat dat ook op die dag handelingen met het wapen en de munitie zijn verricht en dat verdachte daar in de woonkamer bij aanwezig moet zijn geweest. Verdachte heeft ook op 18 januari 2022 en 21 maart 2022 bij de politie verklaard dat hij het wapen op zaterdag (15 januari 2022) heeft vastgehouden. Verdachte en zijn medeverdachten hebben dan ook samen over het vuurwapen kunnen beschikken. Op 16 januari 2022 is verdachte in de middag (voordat [medeverdachte 1] met het wapen aanwezig was) uit de woning van [slachtoffer] vertrokken. Pas kort voor het fatale schietincident (rond 18.00 uur) is hij opnieuw in de woning gearriveerd en is onduidelijk wie van de verdachten in die korte tijdsspanne wat met het wapen en de munitie heeft gedaan. Verdachte heeft ontkend dat hij het wapen op 16 januari 2022 in handen heeft gehad. Dat maakt dat de rechtbank het medeplegen van voorhanden hebben van het wapen en de munitie alleen op 14 en 15 januari 2022 bewezen zal verklaren.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 14 januari 2022 tot en met 15 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Astra, type 4000 kaliber 7.65mm Browning . [nummer] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en meerdere stuks bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het kaliber 7.65mm Browning . [nummer] voorhanden heeft gehad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en daarnaast een contactverbod met de nabestaanden – met uitzondering van de vader van [slachtoffer] – en een verbod tot het bezoeken van het graf van [slachtoffer] , behalve als dat is met de vader van [slachtoffer] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een werkstraf voor verdachte niet uitvoerbaar is, gelet op zijn persoonlijke problematiek. De raadsman heeft verzocht aan verdachte, naast de al ondergane voorlopige hechtenis, hoogstens nog een voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Verdachte is bereid zich aan de door de Raad geformuleerde bijzondere voorwaarden te houden. De raadsman heeft nadrukkelijk verzocht verdachte niet het contact met de vader van het slachtoffer en het bezoeken van het graf van het slachtoffer te verbieden.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 14 en 15 januari 2022 samen met zijn medeverdachten een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie is ongelooflijk gevaarlijk en daarom staat op dat voorhanden hebben al een forse straf. Het uitgangspunt van de rechtbank Amsterdam is onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het gevaar van het voorhanden hebben van een wapen en munitie heeft zich in deze zaak verwezenlijkt. Door de aanwezigheid van het wapen en de munitie en het gebruik daarvan door [medeverdachte 2] , is hun vriend [slachtoffer] op 16-jarige leeftijd om het leven gekomen. De gevolgen van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie en het daarmee handelen van [medeverdachte 2] zijn onomkeerbaar en onherstelbaar. [slachtoffer] is zijn meest fundamentele recht, op leven, ontnomen en zijn nabestaanden moeten verder leven met een groot gemis.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde, vindt de rechtbank een taakstraf in beginsel niet passend. De overweging van de officier van justitie om een taakstraf te vorderen, is gelegen in het feit dat zij wil dat verdachte nog de gevolgen van zijn handelen ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte die gevolgen al ondervonden en zal hij die blijven ondervinden. Verdachte heeft [slachtoffer] tevergeefs geprobeerd te reanimeren. Hij is vervolgens aangehouden, heeft vastgezeten, enige tijd in alle beperkingen en hij moet verder leven met de wetenschap dat zijn beste vriend, die hij als een broer beschouwde, door een andere vriend per ongeluk is doodgeschoten. Verdachte heeft als gevolg daarvan een trauma waar hij behandeling voor nodig heeft, hij lijdt onder paniekaanvallen en hij kan niet naar school gaan of een volledige dagbesteding hebben. Het opleggen van een taakstraf zal er niet toe leiden dat verdachte iets voelt dat erger is dan wat hij nu al voelt. Daar komt nog bij dat verdachte op dit moment vanwege zijn persoonlijke problematiek een taakstraf niet zal kunnen uitvoeren. De rechtbank verwacht ook niet dat de nabestaanden van [slachtoffer] bijzondere genoegdoening zullen ervaren als verdachte een taakstraf moet uitvoeren. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat het opleggen van een taakstraf ook geen noemenswaardig pedagogisch effect zal hebben, een effect dat binnen het jeugdstrafrecht juist wel een belangrijk (straf)doel is.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie opleggen. De rechtbank is net als de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte niet op dit moment terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Dat zou tot een ongewenste doorkruising van de tot nu toe ingezette en nog in te zetten hulpverlening leiden en is niet in het belang van verdachte of de maatschappij.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 november 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het adviesrapport van de Raad van 29 november 2022. De Raad geeft in dit advies onder meer aan dat verdachte een kwetsbare en
beïnvloedbare jongen is met mogelijk een licht verstandelijke beperking. Verdachte kan impulsief reageren en onvoldoende nadenken over de daarbij komende gevolgen, wat zorgt voor een hoge kans op recidive. Zo heeft hij bijvoorbeeld het pistool vastgehouden, zonder de risico's hiervan te overzien. Verdachte heeft door het gebeurde een trauma opgelopen. Hij heeft zijn vriend gereanimeerd, wat niet mocht baten. Daarna heeft hij een paar dagen in alle beperkingen gezeten. Verdachte heeft onder andere door deze gebeurtenis last van paniekaanvallen. Verdachte komt hierdoor momenteel weinig buiten. Hij lijkt momenteel wel meer handvatten te hebben om rustig te worden. Middels de hulp van zijn coach en jeugdreclassering is er dagbesteding geregeld, voor een paar dagen in de week. Hij dient hiervoor wel opgehaald te worden thuis. Dit is een prille positieve ontwikkeling. Het lukt verdachte momenteel niet om naar school te gaan. Het is belangrijk dat hij hier stap voor stap naar toe gewerkt gaat worden. Mede omdat hij gemotiveerd is om zijn diploma te halen. School draagt ook bij aan een positieve dagbesteding. De paniekaanvallen lijken verdachte ook te beschermen tegen antisociaal gedrag. Hij zoekt de jongens nu op straat niet op en is het liefste thuis. Het is daarom belangrijk dat verdachte niet terugvalt in zijn oude gedrag als hij zich beter voelt en weer vaker naar buiten gaat, dan niet weer in contact komt met antisociale vrienden, middelen gaat gebruiken en verkeerde keuzes gaat maken. De Raad adviseert een toezicht en begeleiding met een deels voorwaardelijke werkstraf. Binnen de begeleiding dient er vooral aandacht te zijn voor zorg. Het is belangrijk dat verdachte zijn dagbesteding en behandeling voortzet. De Raad vindt het ook van belang dat er diagnostiek wordt uitgevoerd, om zo meer zicht te krijgen op zijn intelligentie en passende behandeling. Het afgelopen jaar heeft verdachte laten zien dat hij zich aan de schorsende voorwaarden kan houden. De toezicht vanuit jeugdreclassering lijkt hierbij ook een goede stok achter de deur te zijn geweest. De Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich houdt aan een contactverbod met medeverdachten;
- meewerkt aan een zinvolle dagbesteding, in de vorm van werk / school;
- meewerkt aan het coachingstraject vanuit Come On!;
- meewerkt aan behandeling vanuit Centrum45.
De Raad is ter zitting gebleven bij het hiervoor genoemde advies. De WSS heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad.
Uit het rapport van de Raad en hetgeen is besproken over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, leidt de rechtbank af dat het overlijden van [slachtoffer] voor hem een traumatische gebeurtenis is geweest, waar hij nog dusdanig last van heeft dat hij niet naar school gaat, maar beperkte dagbesteding heeft en niet zelfstandig over straat durft te gaan. Het is van groot belang dat verdachte nog behandeling en begeleiding krijgt bij het verwerken van zijn trauma. De geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en zullen er daarnaast naar verwachting voor zorgen dat het recidiverisico verder afneemt. Als het weer beter gaat met verdachte en hij weer naar school, werk en de straat op gaat, is het belangrijk dat hij heeft geleerd om de juiste keuzes te maken en met pro-sociale vrienden om te gaan. Daarom zal de rechtbank aan verdachte de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, behorend bij een voorwaardelijk strafdeel.
De officier van justitie heeft gevorderd een contactverbod met de nabestaanden van [slachtoffer] – behalve met zijn vader – op te leggen en een verbod het graf van [slachtoffer] te bezoeken, behalve als dat met de vader van [slachtoffer] is. Om met dat laatste punt te beginnen: de rechtbank begrijpt dat (een deel van) de nabestaanden bij het graf van [slachtoffer] niet onverhoeds geconfronteerd wil worden met personen die zij liever niet zien. Dat risico kan wat de rechtbank betreft worden ondervangen met het opleggen van een contactverbod en dat zal de rechtbank doen, omdat de nabestaanden hebben aangegeven dat zij daar behoefte aan hebben. Dat geldt niet voor de vader van [slachtoffer] . Verdachte heeft aangegeven dat hij het contact met de vader van [slachtoffer] als waardevol ervaart en dat hij dat graag zou willen voortzetten. Ook zijn ouders hebben goed contact met de vader van [slachtoffer] . De vader van [slachtoffer] heeft desgevraagd laten weten geen behoefte te hebben aan een contactverbod tussen verdachte en hem. Daarom zal de rechtbank verdachte dat contact niet verbieden. Vanzelfsprekend is het verdachte ook niet verboden contact te hebben met de overige nabestaanden als de nabestaanden zelf aangeven dat zij daar behoefte aan hebben of in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation. De rechtbank zal geen verbod opleggen het graf van [slachtoffer] te bezoeken. Ten eerste omdat de rechtbank behoedzaam omgaat met het opleggen van locatieverboden voor de duur van de proeftijd. Daarnaast was [slachtoffer] de beste vriend van verdachte en als verdachte de behoefte voelt om het graf van zijn overleden vriend te bezoeken, dan kan en moet dat in het belang van de verwerking van het gebeurde door verdachte mogelijk zijn. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verdachte rekening zal houden met het contactverbod met de nabestaanden. Verdachte mag dus niet naar het graf als de nabestaanden daar zijn, met uitzondering van de vader van [slachtoffer] . De rechtbank weegt bij het niet opleggen van een verbod het graf te bezoeken ook mee dat niet is gebleken dat verdachte filmpjes heeft gemaakt bij het graf van [slachtoffer] of dat hij daar joints of blikjes heeft achtergelaten. De rechtbank verwacht van verdachte dat hij rekening houdt met de wensen van de nabestaanden niet te filmen bij het graf en daar geen ongewenste spullen achter te laten.
11. Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4]
De benadeelde partijen kunnen in dit strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit hebben geleden, als er tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De door de benadeelde partijen gevorderde schade, vloeit voort uit het overlijden van [slachtoffer] . Gelet op de omstandigheden waaronder [slachtoffer] om het leven is gekomen, zoals de rechtbank daar onder 4.3. in dit vonnis aandacht aan heeft besteed, is de rechtbank van oordeel dat ook in civielrechtelijke zin niet kan worden vastgesteld dat alleen het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie een onrechtmatige gedraging is die in rechtstreeks verband staat met de dood van [slachtoffer] . Daarom zullen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in mindering gebracht zal worden, waarbij de rechtbank uitgaat van een ondergane voorlopige hechtenis van 12 (twaalf) dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
78 (achtenzeventig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Dat betekent dat verdachte nu niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Stelt de
proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en
onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het vinden, hebben en vasthouden van een zinvolle dagbesteding, in de vorm van werk en/of school;
- meewerkt aan het coachingstraject vanuit Come On!;
- meewerkt aan behandeling vanuit Centrum45 of soortgelijke instelling;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met de moeder, zussen en broer van [slachtoffer] , te weten: [benadeelde partij 1] , [nabestaande 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 3] , tenzij in het kader van bijvoorbeeld (verdere) mediation of op initiatief van de genoemde personen zelf;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben of (doen) opnemen met:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft
opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2022.