ECLI:NL:RBAMS:2022:7675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
9855834 / CV EXPL 22-5977
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling na Whatsappfraude

In deze zaak heeft eiseres, slachtoffer van Whatsappfraude, een bedrag van € 4.680,60 overgemaakt naar de rekening van gedaagde, die zich voordeed als haar zoon. Eiseres heeft de betaling gedaan zonder rechtsgrond, wat leidt tot onverschuldigde betaling. Gedaagde betwist de vordering door te stellen dat zij zelf ook slachtoffer is van de fraude, maar de kantonrechter oordeelt dat de betaling geldig is en gedaagde het bedrag moet terugbetalen. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt dat de omstandigheden van gedaagde niet relevant zijn voor de vordering van eiseres, die voortvloeit uit onverschuldigde betaling. De kantonrechter wijst erop dat gedaagde mogelijk een civiele procedure tegen de werkelijke dader van de fraude kan starten, maar dat dit niet van invloed is op de huidige vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 9855834 / CV EXPL 22-5977
Vonnis van de kantonrechter van 23 december 2022
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. K. Haak,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Tariki.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 april 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 19 juli 2022 waarin tot een schriftelijke voortzetting van de procedure is besloten,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek met producties,
- de akte uitlating van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 18 mei 2021 is [eiseres] slachtoffer geworden van fraude via Whatsapp. Zij werd die dag per Whatsappbericht door een voor haar onbekend nummer aangesproken met het volgende bericht:
“Hoi mam. Ik heb een nieuwe telefoon, mijn oude telefoon is in de wasmachine beland dit is het nieuwe nummer dat je kan opslaan oude kan je verwijderen. Hoe is het?
(…)”
2.2.
Vervolgens zijn meerdere berichten uitgewisseld waarmee een persoonlijk gesprek ontstond. Daarbij werd [eiseres] aangesproken met ‘mam’ en de ander aangesproken met ‘ [naam 1] ’. Op enig moment schreef ‘ [naam 1] ’ dat hij via zijn telefoon geen betalingen kon verrichten en daarvoor [eiseres] hulp nodig had.
2.3.
[eiseres] heeft dezelfde dag Rabobank (hierna: de ‘bank’) de opdracht gegeven om € 4.680,60 van haar bankrekening over te boeken naar de bankrekening van [gedaagde] .
2.4.
Later dezelfde dag heeft [eiseres] aangifte van oplichting gedaan bij de politie Oost-Nederland.
2.5.
Op 25 augustus 2021 heeft de bank aan [eiseres] geschreven dat [gedaagde] niet vrijwillig op verzoek van de bank is overgegaan tot het binnen een termijn van drie weken terugstorten van € 4.680,60.
2.6.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [eiseres] (hierna: ‘DAS’) heeft op 25 januari 2022, 11 februari 2022, 2 maart 2022 en 22 maart 2022 per aangetekende post [gedaagde] gesommeerd om tot terugbetaling van € 4.680,60 over te gaan. Daaraan heeft [gedaagde] tot op heden geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 4.680,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2021, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van algehele betaling,
II [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 593,06 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met een veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

Onverschuldigde betaling?
4.1.
[eiseres] stelt dat zij zonder rechtsgrond € 4.680,60 aan [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] weerspreekt niet dat dit bedrag is bijgeschreven op haar rekeningnummer en ook niet dat er voor deze betaling geen rechtsgrond heeft bestaan. [gedaagde] betwist wel dat dit een geldige betaling aan háár is geweest. [gedaagde] voert ter onderbouwing aan dat zij haar bankpas en pincode aan een jongen genaamd ‘ [naam 2] ’ had gegeven en dat deze [naam 2] kennelijk Whatsappfraude is gaan plegen en daarbij haar bankrekening heeft gebruikt. Direct na de fraude heeft [naam 2] het bedrag van de bankrekening van [gedaagde] opgenomen bij een pinautomaat. Daardoor zou [gedaagde] het geld nooit hebben gehad.
4.2.
De kantonrechter gaat niet mee met het standpunt van [gedaagde] . Een girale betaling door geld te laten bijschrijven op de bankrekening van een ander is een geldige vorm van betaling. Het geld is bijgeschreven op de bankrekening van [gedaagde] . Daarmee heeft [eiseres] € 4.680,60 aan [gedaagde] betaald. Dat [gedaagde] naar eigen zeggen [naam 2] toegang heeft gegeven tot haar bankrekening en dat hij het geld direct cash heeft opgenomen, maakt dat niet anders.
4.3.
Doordat er geen rechtsgrond voor de betaling is geweest, betaalde [eiseres] onverschuldigd. Dat betekent dat [gedaagde] het geld zal moeten terugbetalen en [eiseres] daarvoor een vordering van € 4.680,60 heeft op [gedaagde] . Dat volgt uit artikel 6:203 lid 1 BW. Tegen deze vordering heeft [gedaagde] nog een tweetal verweren gevoerd, maar die slagen niet. Daarom wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 4.680,60 aan [eiseres] . Dat wordt hierna verder toegelicht.
Redelijkheid en billijkheid / matiging
4.4.
[gedaagde] voert allereerst het verweer dat zij zelf ook is benadeeld. Daarom zou het vorderen van het volledige bedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Dat onderbouwt [gedaagde] als volgt. Het is niet [gedaagde] , maar [naam 2] geweest die zich tegen [eiseres] per Whatsappbericht voordeed als de zoon van [eiseres] . [naam 2] liet [eiseres] geld overboeken naar de bankrekening van [gedaagde] . Doordat [naam 2] cash het geld opnam, heeft [gedaagde] geen voordeel gehad bij de betaling van [eiseres] . Ook [gedaagde] is dus slachtoffer van het handelen van [naam 2] en heeft daarvoor aangifte gedaan. Deze omstandigheden zouden aanleiding moeten geven tot matiging van het terug te betalen bedrag, aldus steeds [gedaagde] .
4.5.
Dit verweer faalt vanwege het volgende. De vordering van [eiseres] die voortvloeit uit onverschuldigde betaling brengt mee dat [eiseres] en [gedaagde] tegenover elkaar staan als schuldeiser en schuldenaar. Deze verhouding wordt beheerst door artikel 6:2 lid 1 BW. Daarin is de algemene norm neergelegd dat een schuldeiser en schuldenaar zich naar elkaar hebben te gedragen conform de eisen van redelijkheid en billijkheid. Onder omstandigheden kan het instellen van een vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, maar daarvoor ligt de lat hoog. De omstandigheden die daarbij een rol spelen, moeten zich voordoen in de verhouding tussen schuldeiser en schuldenaar. De omstandigheden die [gedaagde] aanvoert, liggen allemaal buiten de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] . Het verweer van [gedaagde] ziet slechts op de vraag of [gedaagde] door [naam 2] is benadeeld vanwege omstandigheden die buiten de risicosfeer van [eiseres] liggen.
4.6.
De kantonrechter ziet aanleiding om nog wel het volgende op te merken. Het voorgaande betekent voor [gedaagde] niet dat [naam 2] niet aansprakelijk is jegens haar door [gedaagde] te benadelen. Of dat zo is, kan [gedaagde] aan de orde stellen in een procedure tegen [naam 2] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij aangifte heeft gedaan tegen [naam 2] . Indien dat tot strafvervolging leidt, kan zij op de voet van artikel 51f lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) zich in de strafprocedure als benadeelde partij voegen. Daarnaast kan [gedaagde] ervoor kiezen om een civiele procedure tegen [naam 2] te starten. In deze procedure is [naam 2] echter geen partij en is de vraag of [naam 2] aansprakelijk is niet aan de orde. Daarover geeft de kantonrechter dus geen oordeel.
Eigen schuld?
4.7.
[gedaagde] voert nog het verweer dat er sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW en dat daarom de vordering uit onverschuldigde betaling moet worden verminderd. [gedaagde] onderbouwt dat met de stelling dat [eiseres] onzorgvuldig heeft gehandeld door het geld over te maken.
4.8.
[gedaagde] kan niet in haar standpunt worden gevolgd. Het leerstuk van eigen schuld uit artikel 6:101 BW ziet op schadevergoedingsvorderingen. Naar de kantonrechter begrijpt stelt [gedaagde] dat artikel 6:101 BW analoog moet worden toegepast op de vordering van [eiseres] uit onverschuldigde betaling, maar daarvoor wordt geen steun gevonden in het recht. De bepaling is geschreven voor schadegevallen waarbij een oorzaak van de schade (mede) is gelegen in de risicosfeer van de benadeelde. De vordering van [eiseres] kan niet als schadevergoeding worden aangemerkt, waardoor niet ter beoordeling is of [eiseres] schade heeft geleden en wat daarvan de oorzaak is. Een beroep op eigen schuld gaat hier dus niet op.
Conclusie
4.9.
Het voorgaande betekent dat de hoofdsom zal worden toegewezen. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 4.680,60 aan [eiseres] . De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 19 mei 2021 zal als niet weersproken worden toegewezen.
4.10.
Aan de behandeling van de subsidiaire grondslag en daartegen gevoerde verweren komt de kantonrechter niet toe.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
[eiseres] vordert betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het ‘Besluit’) van toepassing is. De kantonrechter zal deze vordering daarom toetsen aan het Rapport Voorwerk II met inachtneming van het Rapport BGK-integraal.
4.12.
[eiseres] stelt buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt. [gedaagde] betwist dat [eiseres] incassohandelingen heeft verricht, maar deze betwisting houdt geen stand naast de gemotiveerde stelling van [eiseres] met verwijzing naar vier aangetekende sommatiebrieven (zie onder 2.6). Anders dan [gedaagde] aanvoert, vallen deze sommatiebrieven wel degelijk onder kosten die worden gemaakt voor voldoening buiten rechte en niet onder proceskosten voor voldoening in rechte. Dat [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, is daarmee voldoende onderbouwd.
4.13.
Alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, kunnen worden toegewezen. Voor de hoogte van de gevorderde incassokosten heeft [eiseres] aansluiting gezocht bij de staffel van het Besluit en daarmee is dit conform het Rapport BGK-integraal een redelijk bedrag (€ 593,06 opgebouwd uit € 375,00 + 10% over (hoofdsom - € 2.500,00). Doordat [gedaagde] niet op de sommatiebrieven heeft gereageerd, zijn deze kosten in redelijkheid gemaakt. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 593,06 wordt toegewezen.
Proceskosten en nakosten
4.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat een compensatie in de proceskosten redelijk is, omdat beide partijen zijn benadeeld door [naam 2] . De kantonrechter ziet daarvoor geen aanleiding, omdat de vorderingen van [eiseres] integraal toewijsbaar zijn. De proceskosten zouden bovendien niet gemaakt zijn, indien het geld eerder was teruggestort.
4.15.
De proceskosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
- explootkosten € 129,74
- griffierecht € 244,00
- salaris advocaat € 622,00 (2,0 x tarief € 311,00)
Totaal € 995,74
4.16.
De nakosten worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.680,60, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 mei 2021 tot aan de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 593,06 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 995,74,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. T.T. Hylkema, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
De griffier De kantonrechter