Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 juni 2021 door de rechtbank Kopenhagen in Denemarken is uitgevaardigd. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Kaapverdië in 1988, die in Nederland woont. Tijdens de openbare zitting op 11 januari 2022 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de relevante feiten besproken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onder de dubbele strafbaarheid vallen, zoals deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De Deense autoriteiten hebben een garantie gegeven dat, indien de opgeëiste persoon in Denemarken wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank oordeelt dat deze garantie voldoende is en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Deense autoriteiten toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter als voorzitter, bijgestaan door mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.