Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Białystok, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 24 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek reeds was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB betreft de tenuitvoerlegging van verschillende vrijheidsstraffen die aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd in Polen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid, maar heeft ook overwogen dat hij op de hoogte was van de rechtsgang en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was.
De rechtbank heeft vervolgens de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) toegepast, die stelt dat overlevering kan worden geweigerd indien de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan deze voorwaarde is voldaan en dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen door de opgelegde straffen. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland te bevelen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straffen.