ECLI:NL:RBAMS:2022:7668

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
13/752160-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a OLW en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in Nederland

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Białystok, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 24 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek reeds was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB betreft de tenuitvoerlegging van verschillende vrijheidsstraffen die aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd in Polen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid, maar heeft ook overwogen dat hij op de hoogte was van de rechtsgang en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was.

De rechtbank heeft vervolgens de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) toegepast, die stelt dat overlevering kan worden geweigerd indien de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan deze voorwaarde is voldaan en dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen door de opgelegde straffen. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland te bevelen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752160-20
RK nummer: 20/6242
Datum uitspraak: 15 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2018 door
the Regional Court [Sąd Okręgowy] in Białystok III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
enforceable judgementsvan
:
- the District Court [Sąd Rejonowy] in Białystok, dated 12 October 2010, case ref. III K 861/10, which became valid and final on 27 October 2010;
- the District Court in Białystok, dated 6 September 2010, case ref. III K 425/10, which became valid and final on 14 September 2010;
- the District Court in Białystok, dated 13 July 2011, case ref. III K 377/11, which became valid and final on 8 December 2011;
- the District Court in Białystok, dated 29 April 2011, case ref. XV K 315/11, which became valid and final on 7 May 2011.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van één jaar (III K 861/10), één jaar (III K 425/10), drie jaar (III K 377/11) en één jaar (XV K 315/11), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog elf maanden en 28 dagen (III K 861/10), één jaar (III K 425/10), twee jaar, negen maanden en 22 dagen (III K 377/11) en één jaar (XV K 315/11). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis met nummer III K 861/10
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 oktober 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor bij de politie op 11 juni 2010 een adres heeft opgegeven. Daarbij is hij gewezen op de verplichting om nadien iedere adreswijziging door te geven en is hij geïnformeerd over de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze instructie is door de opgeëiste persoon diezelfde dag ondertekend. De oproep voor het proces is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd en op 10 oktober 2010 door zijn moeder opgehaald.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Vonnis met nummer III K 425/10
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 oktober 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor bij de officier van justitie op 22 april 2010 een adres heeft opgegeven. Daarbij is hij gewezen op de verplichting om nadien iedere adreswijziging door te geven en is hij geïnformeerd over de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze instructie is door de opgeëiste persoon diezelfde dag ondertekend. De oproep voor het proces is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd en op 16 juli 2010 door zijn moeder opgehaald.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Vonnis met nummer III K 377/11
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Vonnis met nummer XV K 315/11
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit onder vonnis met nummer III K 377/11 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 21, te weten:
racketeering en afpersing.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten onder vonnissen met nummers III K 861/10, III K 425/10 en XV K 315/11 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
III K 861/10:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
III K 425/10:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
XV K 315/11:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 23 november 2022 volgt dat de veroordeling voor deze feiten er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Het feit onder 4.1 is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
afpersing.
Uit de hiervoor en onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het feit onder III K 861/10 kan worden gekwalificeerd als belediging van een ambtenaar in functie waar in Nederland een strafmaximum van vier maanden opstaat. De opgeëiste persoon heeft hiervoor in Polen één jaar gevangenisstraf gekregen. Deze straf moet dus worden aangepast, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat, zoals ook uit 4.2 blijkt, onder het feit in III K 861/10 naast de belediging van een ambtenaar in functie ook bedreiging onderdeel van het feit is. Het strafmaximum voor dit feit ligt dan ook hoger dan enkel de vier maanden gevangenisstraf voor de belediging van een ambtenaar in functie.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267, 285, 311 en 317 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6a, en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court [Sąd Okręgowy] in Białystok III Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.