ECLI:NL:RBAMS:2022:7665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
13/058289-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van verjaring in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Szczecinie in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een persoon die in Nederland woonachtig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een strafrechtelijk onderzoek in Polen. De opgeëiste persoon werd verdacht van een strafbaar feit volgens Pools recht, waarvoor de overlevering werd verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd gevraagd, naar Nederlands recht was verjaard, en dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, van de Overleveringswet van toepassing was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om af te zien van de weigering van de overlevering, gezien de lange tijdsduur sinds de verjaring en de omstandigheden dat de opgeëiste persoon niet heeft geprobeerd zich te verbergen voor de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en kwam niet meer toe aan de beoordeling van andere weigeringsgronden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Scheijde, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.A.A.G. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058289-22
RK nummer: 22/1296
Datum uitspraak: 15 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 november 2021 door de
Sąd Okręgowy w Szczecinie (Regional Court in Szczecin), Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the Szczecin-Centrum District Court in Szczecin dated 20th February 2021, file reference V Kp 182/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Verjaring; artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat het feit naar Nederlands recht is verjaard. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het feit inderdaad is verjaard, maar dat van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 9 kan worden afgezien. Het feit is in Polen niet verjaard en de overlevering toestaan zou straffeloosheid voorkomen. Bovendien is er een terugkeergarantie afgegeven. Daarbij komt dat de signalering blijft bestaan. Dat houdt in dat de opgeëiste persoon aan Nederland is gebonden omdat hij binnen de Europese Unie ook na een weigerende beslissing van deze rechtbank nog steeds in de overige (Europese) landen kan worden aangehouden voor dit EAB.
De rechtbank stelt op basis van hetgeen onder 4 is overwogen vast dat de opgeëiste persoon zich volgens het EAB schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Uit artikel 176 WVW volgt dat op overtreding van artikel 11 WVW een maximale vrijheidsstraf van zes maanden staat. Uit artikel 178 WVW volgt dat overtreding van het in artikel 176 WVW genoemde artikel 11 WVW een misdrijf is.
Uit artikel 70, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) volgt dat het recht tot strafvordering voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, in zes jaren vervalt door verjaring. Het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd zou op 20 oktober 2006 zijn gepleegd. Dit zou naar Nederlands recht inhouden dat het feit in 2012 is verjaard. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat de verjaringstermijn zou zijn gestuit. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is de overlevering te weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW.
De rechtbank ziet in dit geval geen reden om af te zien van weigering. De rechtbank betrekt hierbij verschillende omstandigheden. Om te beginnen blijkt uit de informatiestaat SKDB-persoon dat de opgeëiste persoon sinds 25 september 2007 staat ingeschreven in de Nederlandse Basisregistratie Personen. Hieruit leidt de rechtbank af dat niet kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon zich schuil heeft willen houden voor de Poolse autoriteiten. Ook wordt bij de afweging betrokken het lange tijdsverloop dat na de voltooiing van de verjaring naar Nederlands recht heeft plaatsgehad (ruim tien jaar) alsook de omstandigheid dat de opgeëiste persoon koste wat het kost niet aan Polen wil worden overgeleverd en al vanuit Nederland concrete pogingen heeft ondernomen om de zaak in Polen op andere wijze, bijvoorbeeld door het voldoen van een schadevergoeding, te regelen. Gelet hierop zal de rechtbank de overlevering weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de beoordeling van de overige weigeringsgronden.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 11 en 176 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 9 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon 1]aan de
Sąd Okręgowy w Szczecinie (Regional Court in Szczecin), Polen.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.