Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Szczecinie in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een persoon die in Nederland woonachtig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een strafrechtelijk onderzoek in Polen. De opgeëiste persoon werd verdacht van een strafbaar feit volgens Pools recht, waarvoor de overlevering werd verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd gevraagd, naar Nederlands recht was verjaard, en dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, van de Overleveringswet van toepassing was.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om af te zien van de weigering van de overlevering, gezien de lange tijdsduur sinds de verjaring en de omstandigheden dat de opgeëiste persoon niet heeft geprobeerd zich te verbergen voor de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en kwam niet meer toe aan de beoordeling van andere weigeringsgronden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Scheijde, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.A.A.G. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.