ECLI:NL:RBAMS:2022:7664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
13/264766-22 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot opgeëiste persoon

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen en georganiseerde diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld tijdens een openbare zitting op 1 december 2022. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met dertig dagen om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2018 en dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) in overweging genomen, met name artikel 12, dat betrekking heeft op de situatie waarin de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden geweigerd op basis van deze weigeringsgrond, maar dat er ook mogelijkheden zijn om de straf in Nederland ten uitvoer te leggen.

De rechtbank heeft de opgeëiste persoon in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt te geven over de mogelijke gevolgen van de overlevering en de mogelijkheid om afstand te doen van zijn verdedigingsrechten. Het onderzoek is heropend en geschorst, met de beslissing dat de zaak vóór 13 januari 2023 opnieuw op zitting zal worden gebracht. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal bevolen, zodat de zaak verder kan worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/264766-22
RK nummer: 22/4510
Datum uitspraak: 15 december 2022
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2018 door
Sąd Okręgowy w Krakowie Wydział III Karny [District Court in Krakow, Third Criminal Division], Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
consolidated judgement issued at Sąd Rejonowy w Olkuszu Wydział II Karny [Regional Court in Olkusz Second Criminal Divison] on 16 Mar. 2017, which became final om 24 Mar. 2017 (II K 492/16), combining the following convictions:
I.
Verdict issued at Sąd Rejonowy w Olkuszu Wydział II Karny on 31 July 2013, case no. II K 510/13;
II.
Verdict issued at Sąd Rejonowy w Olkuszu Wydział II Karny on 18 Nov. 2015, case no. II K 490/15
III.
Verdict issued at Sąd Rejonowy w Olkuszu Wydział II Karny on 20 Oct. 2016, case no. II K 458/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, vijf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het onderliggende vonnis met nummer II K 510/13
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid in artikel 12, sub c, onder 2°, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 en 23 november 2022 volgt immers dat de opgeëiste persoon een kopie van het vonnis heeft ontvangen op het opgegeven adres met informatie over het instellen van hoger beroep. Er is geen informatie dat er hoger beroep is ingesteld.
Het onderliggende vonnis met nummer II K 490/15
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 en 23 november 2022 volgt dat de opgeëiste persoon op 4 november 2015 in persoon is opgeroepen voor het proces en is gewezen op wat de gevolgen kunnen zijn als hij niet verschijnt.
Het onderliggende vonnis met nummer II K 458/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 en 23 november 2022 volgt dat de opgeëiste persoon op 24 juni 2016 in persoon is opgeroepen voor het proces en is gewezen op wat de gevolgen kunnen zijn als hij niet verschijnt.
Het verzamelvonnis met nummer II K 492/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het belang van de opgeëiste persoon zou zijn om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond, omdat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander (zie onder 5.), waardoor de straf kan worden overgenomen door Nederland. Als hij zijn straf in Nederland uitzit, wordt de signalering opgeheven en kan de opgeëiste persoon weer vrij door Europa reizen. De raadsman heeft aangegeven dat hij over dit punt nog geen standpunt kan innemen, omdat hij dit eerst met de opgeëiste persoon dient te bespreken en dit tijd kost.
Gelet op het standpunt van de officier van justitie dat het in het belang van de opgeëiste persoon zou zijn om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW, acht de rechtbank het van belang te weten wat het standpunt van de opgeëiste persoon is alvorens zij een beslissing neemt. Nu dit punt samenhangt met de strafbaarheid van de feiten en artikel 6a OLW laat de rechtbank zich ook uit over deze onderwerpen in deze tussenuitspraak.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feiten II en III waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 18, te weten:
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
18) georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit I niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en dus duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 24 november 2022 volgt dat de veroordeling voor deze feiten er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Afgezien van (eventueel) artikel 2:13, eerste lid, onderdeel h, WETS, staan de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten onder 4.1 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Feit II:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit III:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de hiervoor en onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. Of de rechtbank van deze bevoegdheid gebruik zal maken hangt samen met haar oordeel over de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en van artikel 2:13, eerste lid, onderdeel h, WETS in samenhang met artikel 6a, tweede lid, onderdeel a, OLW ten aanzien van het verzamelvonnis. De rechtbank zal hierover daarom op een later tijdstip beslissen.

6.Heropening van het onderzoek

De rechtbank heeft onder 3.1 geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor het verzamelvonnis van toepassing is. Dit is sinds de herimplementatie van de OLW per 1 april 2021 een facultatieve weigeringsgrond, dat wil zeggen dat de rechtbank onder omstandigheden kan afzien van weigering van de overlevering op deze grond. Daarnaast kan, zoals onder 5 is overwogen, de opgeëiste persoon worden gelijkgesteld met een Nederlander, kan de overlevering op deze grond worden geweigerd en kan de straf worden overgenomen, indien wordt afgezien van de toepassing van artikel 2:13, eerste lid, onderdeel h, WETS. Nu de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat het in het belang van de opgeëiste persoon zou zijn om de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW en de straf over te nemen in plaats van de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, acht de rechtbank het van belang het standpunt van de opgeëiste persoon hierover te weten alvorens zij een beslissing neemt over het overleveringsverzoek. De rechtbank stelt de opgeëiste persoon dan ook in de gelegenheid zich hierover uit te laten, waarbij dus expliciet wordt benoemd dat de opgeëiste persoon, indien de overlevering zou worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, weliswaar niet wordt overgeleverd en niet in Nederland de bij het Poolse verzamelvonnis opgelegde straf hoeft uit te zitten, maar dat hij wel gesignaleerd blijft staan. Dit betekent dat de opgeëiste persoon, indien hij gebruik zou maken van zijn vrij verkeersrechten, rekening zal moeten houden met de mogelijkheid van overlevering aan Polen vanuit een andere lidstaat ter tenuitvoerlegging van genoemde straf.
In het geval daarentegen zou worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, maar zou worden gekozen voor weigering op grond van artikel 6a OLW onder overname van de Poolse straf en worden afgezien van toepassing van artikel 2:13, eerste lid, onderdeel h, WETS, betekent dit dat de opgeëiste persoon in Nederland een straf zal uitzitten die is opgelegd na een procedure waarbij hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank wenst te vernemen hoe de opgeëiste persoon tegen deze mogelijkheden en consequenties aankijkt, waarbij wordt opgemerkt dat de rechtbank alleen ruimte ziet om af te zien van i) weigering op grond van artikel 12 OLW en ii) toepassing van artikel 2:13, eerste lid, onderdeel h, WETS, wanneer de opgeëiste persoon uitdrukkelijk, vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doet van het recht om zich te beroepen op schending van zijn verdedigingsrechten in de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid.
Het onderzoek ter zitting zal daartoe worden heropend en geschorst.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijd,gelet op hetgeen onder 6 is overwogen.
BEPAALTdat de zaak vóór 13 januari 2023 op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.