ECLI:NL:RBAMS:2022:7654

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
13/151683-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes tijdens burenconflict

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man, die op 18 juni 2022 in Amsterdam zijn buurman meerdere keren in de liesstreek heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geweldsincident plaatsvond na een langlopend burenconflict. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. Wel werd bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes had gestoken, wat leidde tot verwondingen aan de lies en het scrotum van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de benadeelde partij een schadevergoeding toegewezen van € 2.473,26, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/151683-22 (Promis)
Datum uitspraak: 21 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.S. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.T. van Weerd en de namens de benadeelde [benadeelde partij] gemachtigde K. Duyvestijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van een poging tot doodslag op, dan wel een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] , door hem meerdere keren in zijn lies en/of de binnenkant van zijn bovenbeen en/of zijn scrotum te steken op 18 juni 2022 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Op 18 juni 2022 vond er in de [adres] in Amsterdam een geweldsincident plaats, waarbij [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) meerdere verwondingen heeft opgelopen.
Achtergrond van het incident was een langlopend burenconflict tussen verdachte en zijn partner
[naam partner] (hierna: [naam partner] ) enerzijds en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) anderzijds. De voordeuren van de woningen van [naam partner] ( [adres] ) en van [naam 1] ( [adres] ) bevinden zich direct naast elkaar op de eerste verdieping van het appartementencomplex.
Die bewuste dag was er ruzie ontstaan tussen verdachte en de zoon van [naam 1] , zijnde [benadeelde partij] . [benadeelde partij] had gehoord dat er iets zou zijn voorgevallen tussen verdachte en zijn moeder en sprak verdachte daar op aan. Beneden in het appartementencomplex, bij de kelderboxen, was er een worsteling tussen hen ontstaan, waarbij verdachte door [benadeelde partij] bij zijn keel was gegrepen en in zijn rug was gebeten. Nadat deze worsteling was afgelopen, zijn zowel verdachte als [benadeelde partij] naar boven richting de woningen gegaan. Zij hebben elkaar daar weer getroffen en dit is uiteindelijk geëindigd in een geweldsincident, waarbij [benadeelde partij] meerdere verwondingen in zijn liesstreek heeft opgelopen door een mes dat verdachte in zijn hand had.

4.Standpunten van partijen

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Omdat niet is komen vast te staan hoe groot het mes is geweest waarmee is gestoken, kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijk kans dat [benadeelde partij] zou komen te overlijden als gevolg van de steekbewegingen.
De poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen. De officier van justitie acht het verhaal van verdachte, dat [benadeelde partij] hem aanviel en hij daarbij ‘in het mes is gelopen’ dat verdachte in zijn hand had, ongeloofwaardig en acht bewezen dat verdachte met het mes heeft gestoken. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] .
4.2.
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman dient bij de vaststelling van de feiten uit te worden gegaan van de lezing van verdachte. Verdachte heeft, in tegenstelling tot [benadeelde partij] en zijn moeder [naam 1] , consistent verklaard en zijn verklaring vindt waar mogelijk steun in het dossier. De verklaring van verdachte houdt in dat hij na de worsteling bij de kelderboxen naar de woning van [naam partner] is gegaan en tevergeefs heeft geprobeerd de deur van de woning te sluiten. [benadeelde partij] was hem tot in de deuropening gevolgd en had de deur ingetrapt. Verdachte heeft op dat moment twee messen uit de keuken gepakt om daarmee richting [benadeelde partij] te dreigen. [benadeelde partij] viel verdachte weer aan. Hij greep verdachte bij zijn keel vast en probeerde hem de woning uit te sleuren. In die worsteling in de woning heeft
de steekverwondingen opgelopen. Hij is als het ware op de messen ‘ingelopen’.
Verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij geen opzet had op de dood of zware mishandeling van [benadeelde partij] . Verdachte heeft de messen enkel gepakt om mee te dreigen. Nadat [benadeelde partij] verdachte aanviel is hij tijdens de worsteling die daarop volgde gewond geraakt. De opmerkelijke plekken van het letsel en de relatief oppervlakkige verwondingen passen bij de verklaring van verdachte dat hij zich slechts wilde verweren tegen een nieuwe aanval. Van voorwaardelijk opzet was ook geen sprake. De verwondingen waren niet van dien aard dat daarbij vitale onderdelen van het lichaam zijn geraakt, of dat dat mogelijk verwacht kon worden. Ook blijkt niet met hoeveel kracht de verwondingen zijn aangebracht. Niet kan worden geconcludeerd dat de vermeende aanmerkelijke kans op de dood dan wel zware mishandeling is aanvaard. Ook kan niet worden gezegd dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het toebrengen van dodelijke of zware verwondingen, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de vermeend aanwezige aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Als de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel opzet had, dan dient verdachte volgens de raadsman alsnog te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alles rechtsvervolging. Volgens de raadsman heeft verdachte namelijk gehandeld uit zelfverdediging (‘noodweer(exces)’), dan wel gedacht dit te hebben moeten doen (‘putatief noodweer’), dan wel gehandeld als reactie op een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand hoefde te bieden (‘psychische overmacht’).
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 18 juni 2022 kreeg de politie een melding van een steekincident op de [adres] in Amsterdam. Ter plaatse zag de politie dat [benadeelde partij] op de grond in de woning van zijn moeder aan de [adres] lag en dat hij drie steekverwondingen in zijn liesstreek had. [2] In het ziekenhuis werd vastgesteld dat [benadeelde partij] oppervlakkige steekverwondingen aan zijn linker scrotum en linker bovenbeen had en dat hij één steekverwonding van twee centimeter diep aan zijn bovenbeen had. [3]
Verdachte zat met een ontbloot bovenlijf op straat. Op de vraag van een politieagent of hij degene was die het slachtoffer had gestoken antwoordde verdachte bevestigend. Kort daarna zei verdachte “Ik heb hem geprikt” en “In mijn ogen had ik echt geen andere optie dan hem neer te steken. Achteraf gezien misschien niet de goede keuze maar ik had het idee dat ik niets anders kon doen”. Gezien werd dat verdachte meerdere verwondingen op zijn lichaam had, waaronder een bijtwond op zijn rug. [4]
In het trappenhuis, voor de woning van [naam partner] ( [adres] ), was kennelijk geprobeerd om bloed van de vloer weg te vegen. Ook zaten er bloedsporen op het lichtknopje en de muur. [5]
[benadeelde partij] heeft verklaard dat er een worsteling tussen hem en verdachte had plaatsgevonden beneden in het appartementencomplex, bij de kelderboxen. Hierbij had hij verdachte bij zijn keel gepakt en in zijn rug gebeten. Nadat de worsteling was geëindigd, was hij samen met zijn moeder naar boven gelopen om haar woning in te gaan. Op dat moment was verdachte voorovergebogen de woning van [naam partner] uit komen lopen met iets in zijn handen. Verdachte had onderhandse steekbewegingen in de richting van de schaamstreek van [benadeelde partij] gemaakt, welke [benadeelde partij] had proberen af te weren. [6]
[naam 1] heeft net als haar zoon verklaard dat er sprake was van een worsteling tussen verdachte en
[benadeelde partij] bij de kelderboxen. Zij was daarna met [benadeelde partij] naar boven gelopen op weg naar haar woning. Zij zag dat de deur van de woning van [naam partner] open stond en dat verdachte uit de woning kwam gelopen en [benadeelde partij] opnieuw aanviel. [benadeelde partij] had gezegd dat hij gestoken was en toen had ze bloed gezien. [7]
Ook verdachte heeft verklaard over de worsteling tussen hem en [benadeelde partij] bij de kelderboxen.
Hij was daarna naar boven gelopen en de woning van zijn partner in gegaan. In de keuken van de woning heeft hij twee messen gepakt. [8]
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) had de worsteling tussen verdachte en [benadeelde partij] in de kelderboxen gezien. Toen deze was afgelopen is [getuige 1] eerst naar buiten gelopen en vervolgens naar de voordeuren van de woningen van [naam partner] en [naam 1] op de eerste verdieping. In het trappenhuis had hij gezien dat [benadeelde partij] met zijn rug naar de voordeur van de woning van [naam 1] stond en dat verdachte met zijn gezicht naar [benadeelde partij] toe stond. Zij waren weer in worsteling met elkaar.
Op een gegeven moment liep verdachte naar achteren toe en toen zag [getuige 1] dat de broek van
[benadeelde partij] rood kleurde. [9]
4.3.2.
Bewezenverklaring en kwalificatie
4.3.2.1. De verklaring van verdachte
De rechtbank vindt de verklaring die verdachte heeft gegeven niet aannemelijk. De verklaring van verdachte wordt niet ondersteund door andere feiten en omstandigheden en op sommige punten zelfs tegengesproken.
[benadeelde partij] heeft drie steekverwondingen opgelopen, waarvan er één twee centimeter diep was. De messen, volgens verdachte vleesmessen van zo’n 20 centimeter lang, moeten zich een weg door de kleding van [benadeelde partij] hebben gebaand en vervolgens onder andere een wond van twee centimeter diep hebben veroorzaakt. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat [benadeelde partij] zodanige verwondingen heeft opgelopen doordat hij tegen de messen van verdachte is ‘aangelopen’, zoals verdachte stelt. Er moet daarom sprake zijn geweest van het steken met enige kracht. Dit komt ook overeen met de eerste verklaringen die verdachte heeft afgelegd toen de politie ter plaatse kwam, waarin hij het heeft over ‘prikken’ en ‘neersteken’. Bij die eerste verklaringen heeft de verdachte het over een verkeerde keuze die hij heeft gemaakt, hetgeen ook niet overeenkomt met zijn latere verklaringen dat [benadeelde partij] tegen de messen is aangelopen, buiten de wil van verdachte om.
Dat [benadeelde partij] de woning van [naam partner] zou zijn binnengedrongen en daar in worsteling met verdachte zou zijn geraakt, wordt niet ondersteund door andere stukken in het dossier. Door de politie zijn op de voordeur van de woning van [naam partner] geen sporen aangetroffen die erop wijzen dat er tegen de deur is getrapt. Zowel volgens [benadeelde partij] als [naam 1] heeft de steekpartij plaatsgevonden in het trappenhuis op het plateau bij de voordeuren. De politie heeft op deze plek ook bloedsporen aangetroffen, maar niet in de woning van [naam partner] . Bovendien zegt de onafhankelijke getuige [getuige 1] dat hij heeft gezien dat verdachte en [benadeelde partij] in het trappenhuis voor de voordeuren van de woningen aan het worstelen waren en dat de broek van [benadeelde partij] rood kleurde toen zij uit elkaar gingen. Geconfronteerd met deze verklaring heeft verdachte gesteld dat deze leugenachtig is, en niet dat het mogelijk is dat de worsteling met [benadeelde partij] is geëindigd in het trappenhuis bij de voordeuren. De rechtbank ziet echter geen reden om aan de juistheid van de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1] te twijfelen nu zijn verklaring op meerdere punten wordt ondersteund.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het steken met de messen niet in de woning van [naam partner] heeft plaatsgevonden, maar in het trappenhuis op het plateau bij de voordeuren.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling ook mee dat verdachte wisselend heeft verklaard over de gang van zaken. Waar hij in eerste instantie direct na het gebeurde sprak over ‘prikken’ en ‘neersteken’, is dit veranderd in de verklaring dat [benadeelde partij] tegen de messen is ‘aangelopen’. Ook heeft verdachte tijdens een verhoor verklaard dat hij de messen uit de woning had gepakt en vervolgens naar beneden was gegaan om [naam partner] te zoeken. In het trappenhuis was hij [benadeelde partij] weer tegengekomen. Deze verklaring komt niet overeen met het scenario zoals verdachte dat ter zitting schetst. Dit versterkt de overtuigingskracht van zijn verhaal niet.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er dan ook niet vanuit dat het is gegaan zoals verdachte zegt.
De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor beschreven onder 4.3.1.
Verdachte is, nadat de worsteling in de kelderboxen was geëindigd, naar boven gegaan. In de woning van [naam partner] heeft verdachte twee messen gepakt. Op het plateau voor de voordeuren heeft opnieuw een confrontatie tussen hem en [benadeelde partij] plaatsgevonden, waarbij verdachte met de messen in de liesstreek van [benadeelde partij] heeft gestoken.
4.3.2.2. Vrijspraak van de poging doodslag
De rechtbank is – net als de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [benadeelde partij] .
Een bewezenverklaring van een poging tot doodslag vereist dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij] .
Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen. ‘Voorwaardelijk opzet’ op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Dit laatste wordt ook aangenomen als de gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze heeft aanvaard.
Vol opzet is een hogere gradatie van opzet dan voorwaardelijk opzet en dat betekent dat een verdachte een groter verwijt wordt gemaakt.
Niet is gebleken dat verdachte het opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij] , ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Niet duidelijk is geworden met welke kracht, gerichtheid en intensiteit het steken plaatsvond. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [benadeelde partij] zou komen te overlijden en evenmin dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Daarom wordt verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag.
4.3.2.3. Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] .
Verdachte heeft twee vleesmessen uit de keuken gepakt en [benadeelde partij] daar tijdens een worsteling meerdere keren mee in zijn liesstreek gestoken. [benadeelde partij] heeft steekverwondingen opgelopen aan zijn bovenbeen en scrotum. Het ongecontroleerd en met enige kracht met een mes steken in de liesstreek, waarbij ook het scrotum is geraakt, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, zoals een doorsnijding van zenuwen, oploopt. Door in een worsteling met een mes te steken heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3.1. in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 18 juni 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij] meermaals, in de lies en de binnenkant van het linkerbovenbeen en in het scrotum heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer, omdat volgens hem verdachte niet kan worden verweten dat hij het feit heeft begaan. Hij heeft gehandeld uit zelfverdediging en zou daarom moeten worden vrijgesproken.
Als de rechtbank van mening is dat verdachte verder is gegaan dan noodzakelijk in zijn verdediging, dan moet worden aangenomen dat sprake was van noodweerexces. Er was sprake van een hevige gemoedsbeweging door de eerdere mishandeling bij de kelderboxen. Het pakken van de messen, het dreigen daarmee en het vermeend opzettelijk gebruiken daarvan was het onmiddellijke gevolg daarvan. De hevige gemoedsbeweging was in het zeer korte tijdsverloop tussen de mishandeling bij de kelderboxen en het incident op de eerste verdieping niet weggetrokken. Nu sprake was van (intensief dan wel extensief) noodweerexces dient verdachte te worden vrijgesproken.
Voor zover de rechtbank meent dat er geen sprake was van een dreigende onmiddellijke aanranding, beroept verdachte zich op putatief noodweer. Zelfs als [benadeelde partij] enkel naar het huis van zijn moeder wilde is het immers aannemelijk en begrijpelijk dat dit door verdachte kon worden opgevat als een poging van [benadeelde partij] om de klus te klaren, waardoor verdachte zich genoodzaakt voelde om zichzelf te verdedigen. Verdachte zou daarom moeten worden vrijgesproken.
Als de rechtbank van mening is dat geen sprake was (putatief) noodweer(exces), dan moet volgens de raadsman worden aangenomen dat verdachte handelde vanuit psychische overmacht. Het handelen van verdachte was een reactie op ‘een van buiten komende drang’: de angst dat hij of [naam partner] (opnieuw) zou worden mishandeld of erger. Deze angst en daarmee ook zijn reactie was gelet op de mishandeling bij de kelderboxen ook terecht. Deze angst werd versterkt door het jarenlange getreiter en de racistische bejegening door [benadeelde partij] en zijn moeder die verdachte heeft moeten ondergaan. Gelet op deze angst kon en behoefde verdachte niet anders te handelen dan de messen te pakken om zich te verdedigen.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Er was geen sprake meer van een noodweersituatie. Deze was geëindigd nadat de worsteling met [benadeelde partij] bij de kelderboxen was afgelopen en verdachte naar boven was gegaan. Niet aannemelijk is geworden dat [benadeelde partij] verdachte naar boven is achtervolgd en daar de deur van de woning heeft opengetrapt. Niet is onderbouwd dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging en er is daarom ook geen sprake van noodweerexces. Het beroep op psychische overmacht gaat evenmin op.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1. (
Putatief) noodweer(exces)
6.3.1.1. Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op ‘gewoon’ noodweer is vereist dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed’, of een dreiging daarvan. Voor noodweer gelden ook de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de verdediging moet in redelijke verhouding tot de aanval staan en er moeten geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan.
Als men als onmiddellijk gevolg van een 'hevige gemoedsbeweging' te ver gaat in de verdediging, kan er onder omstandigheden sprake zijn van noodweerexces. In geval van intensief exces grijpt men naar een te zwaar verdedigingsmiddel. In geval van extensief exces gaat men door met verdedigen op het moment dat de wederrechtelijke aanranding al is afgewend.
Putatief noodweer is de situatie waarbij iemand in de veronderstelling verkeerde dat er een noodweersituatie was, terwijl dat in feite niet het geval was. Verdachte heeft zich het (dreigende) gevaar ingebeeld of verkeerd beoordeeld. Beoordeeld moet worden of verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat zich een noodweersituatie voordeed en dat hij zich daarom mocht verdedigen. Hierbij moet een objectieve toets plaatsvinden: "Zou de gemiddelde rechtsgenoot geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen?"
6.3.1.2. Beoordeling
Op grond van de onder 4.3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en [benadeelde partij] een worsteling heeft plaatsgevonden bij de kelderboxen. Bij deze worsteling heeft [benadeelde partij] geweld gebruikt waardoor verdachte letsel heeft opgelopen. Zo is verdachte door [benadeelde partij] bij zijn keel gegrepen en in zijn rug gebeten.
De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van de worsteling bij de kelderboxen sprake was van een noodweersituatie. [benadeelde partij] oefende geweld uit op verdachte en heeft hem verwond en er was dus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Duidelijk is dat deze worsteling op een gegeven moment ophield, waarna verdachte naar de woning van [naam partner] op de eerste verdieping is gelopen. Daarmee kwam naar het oordeel van de rechtbank ook een einde aan de noodweersituatie. Het was met andere woorden op dat moment niet meer noodzakelijk dat verdachte zich verdedigde.
Verdachte heeft verklaard dat er daarna opnieuw sprake was van een noodweersituatie. Zoals onder 4.3.2.1. overwogen volgt de rechtbank verdachte niet in zijn verklaring en wordt uitgegaan van de feitelijke toedracht zoals die door [benadeelde partij] is geschetst en ook uit de overige bewijsmiddelen volgt. Niet is gebleken van een (dreigende) nieuwe noodweersituatie. Het beroep op noodweer dan wel intensief noodweerexces wordt dan ook verworpen. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van extensief noodweerexces. Alhoewel voorstelbaar is dat de worsteling in de kelderbox bij verdachte een hevige gemoedstoestand teweeg heeft gebracht, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat deze heeft voortgeduurd tot de tweede confrontatie tussen verdachte en [benadeelde partij] op de eerste verdieping en dat verdachte uit die eventuele hevige gemoedstoestand uit de eerdere confrontatie heeft gehandeld.
Uit de vastgestelde feitelijke toedracht kan ook niet worden afgeleid dat er omstandigheden waren waardoor verdachte redelijkerwijs kon en mocht denken dat er een (dreigende) noodweersituatie was waar hij zich tegen moest verdedigen. Door de verdediging is ook niet nader onderbouwd waarom daarvan sprake zou zijn geweest. Het beroep op putatief noodweer wordt daarom ook verworpen.
6.3.2.
Psychische overmacht
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank is, aan de hand van de vastgestelde feitelijke toedracht, onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een zodanige drang. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
6.3.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Het bewezen geachte feit en verdachte zijn daarom strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. Daaraan zou een proeftijd van twee jaar moeten worden verbonden met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen straf op te leggen omdat hij vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen, dan heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat [benadeelde partij] een aanzienlijk aandeel had in het geheel en ook kan worden aangemerkt als de aanvankelijke agressor. Verdachte ondervindt tot op de dag van vandaag ook last van zijn mishandeling. Daarnaast heeft het gebeurde een ontwrichtende werking gehad op de positieve draai die verdachte aan zijn leven had gegeven. Desondanks heeft verdachte veerkracht getoond door al snel na zijn vrijlating een nieuwe baan te vinden. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal mogelijk tot gevolg hebben dat verdachte zijn baan en woning verliest en dat zijn bewindvoering stopt. Bovendien is het de vraag of hij zijn opleiding af kan maken. De raadsman heeft verzocht om een eventuele straf te beperken tot de reeds uitgezeten detentie, al dan niet in combinatie met een taakstraf en/of voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van 5 december 2022, het psychologisch rapport van 2 september 2022 en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en het bepalen van de duur daarvan in het bijzonder het volgende meegewogen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door [benadeelde partij] meerdere malen met een mes in zijn liesstreek te steken. Gelet op de aard van de verwondingen moet verdachte daarbij met kracht hebben gestoken. [benadeelde partij] mag van geluk spreken dat zijn verwondingen niet ernstiger waren, zeker nu hij onder meer in zijn scrotum is geraakt. [benadeelde partij] moest voor zijn verwondingen behandeld worden op de eerste hulp afdeling van het ziekenhuis.
Hij heeft meerdere weken veel pijn gehad van het letsel, en ondervindt tot aan de dag van vandaag lichamelijke klachten als gevolg ervan. Daarnaast kampt [benadeelde partij] met psychische klachten sinds het incident.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de rapportage van psycholoog drs. J. Yntema van 2 september 2022. De psycholoog concludeert dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, paranoïde en narcistische trekken.
Daarnaast kampt verdachte als gevolg van dit incident met een trauma- en stressor gerelateerde stoornis. Met betrekking tot het ten laste gelegde merkt de psycholoog op dat er bij verdachte gedrag is uitgelokt dat vanuit de situatie kan worden verklaard, en niet voortkomend vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek. Hij heeft genoeg bedenktijd gehad tussen het moment van loskomen uit de greep van [benadeelde partij] en het steken met de messen. Zo is hij bewust de sleutel gaan vragen aan [naam partner] , naar boven gelopen en heeft hij messen gepakt. Hij heeft hierbij niet de overweging gemaakt om de politie te bellen. Zijn handelen spreekt van enige planmatigheid en organisatie en van een weloverwogen besluit en niet van een impulsief besluit. Hij had daarbij ook andere keuzemogelijkheden. Daarbij lijkt er geen sprake van spijt of wroeging. Indien de rechtbank het hem ten laste gelegde bewezen acht, kan volgens de psycholoog worden verwacht dat de persoonlijkheidsproblematiek enigszins een rol heeft gespeeld bij het hem ten laste gelegde feit, echter onvoldoende om tot een doorwerking te komen. Bovenstaande leidt tot het advies om verdachte het ten laste gelegde (indien bewezen) volledig toe te rekenen.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 5 december 2022. De reclassering rapporteert dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden (te weten een meldplicht, een contactverbod met [naam 1] en [benadeelde partij] en een locatieverbod voor de omgeving rond de woning van [benadeelde partij] ) heeft gehouden. Hij heeft een stabiele dagbesteding in de vorm van werk en volgt daarnaast een opleiding. Er is sprake van schuldenproblematiek en verdachte staat hiervoor onder bewind. Er zijn geen aanwijzingen voor problemen ten aanzien van het middelengebruik. De huisvesting van de vriendin van verdachte en de aanwezigheid van het slachtoffer aldaar verhoogt het risico op recidive. De gemeente is bezig met het realiseren van een woningruil maar dat is op dit moment nog niet concreet. Naar aanleiding van onderhavige gebeurtenissen heeft verdachte via de huisarts een EMDR-traject aangeboden gekregen. Op het moment van de rapportage is deze behandeling net gestart. Op basis van haar onderzoek ziet de reclassering voldoende aanknopingspunten om het reclasseringscontact voort te zetten. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij De Waag, een contactverbod met [benadeelde partij] en een locatieverbod met elektronische monitoring voor de omgeving rond de woning van de moeder van [benadeelde partij] .
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor zware mishandeling met behulp van een wapen gepleegd door een first offender uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in het recente verleden meerdere malen is veroordeeld voor geweldsincidenten en dat hij, net als ten aanzien van die eerdere geweldsfeiten, in deze zaak geen verantwoordelijkheid lijkt te willen nemen voor zijn eigen handelen. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat het bij een poging is gebleven.
In alle voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van zeven maanden, onder aftrek van de periode die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met de officier van justitie en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat een deel van vier maanden daarvan in voorwaardelijke zin moet worden opgelegd, onder de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die heeft geadviseerd.

8.Beslag

8.1.
De inbeslaggenomen goederen
Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
STK Broek (G6200969)
1 STK Theedoek (G6200979)
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de broek te retourneren aan verdachte en de theedoek te retourneren aan de rechthebbende.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De broek (itemnummer 1 op de beslaglijst) wordt teruggeven aan verdachte.
De theedoek (itemnummer 2 op de beslaglijst) wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.De benadeelde partij

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 473,26 aan vergoeding van materiële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De schade bestaat uit kosten voor het reinigen van de bank (€ 245,-), kosten voor schade aan kleding
(€ 118,31), en kosten voor schade aan schoenen (€ 119,95). Daarnaast vordert [benadeelde partij] € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de materiële schade deels onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij om die reden ten aanzien van een aantal onderdelen niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vordering. De kosten voor het reinigen van de bank zijn kennelijk nog niet gemaakt en het staat niet vast dat dit nog gaat gebeuren. Ten aanzien van de schoenen is niet vast te stellen of deze onherstelbaar zijn beschadigd.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman gewezen op volgens hem vergelijkbare zaken waarin vergoedingen van € 500,- en € 1.000,- werden toegekend. Omdat in deze zaak kan worden gesproken van een grote mate van eigen schuld bij de benadeelde, dient te vordering op dit punt te worden gematigd tot nihil.
Mocht de rechtbank overgaan tot het toewijzen van een schadevergoeding, dan verzoekt de raadsman rekening te houden met het feit dat verdachte onder bewind staat.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte materiële schade aan [benadeelde partij] heeft toegebracht.
De vordering is voldoende onderbouwd en de rechtbank vindt de gevorderde bedragen redelijk.
De rechtbank wijst de vordering dus toe voor een bedrag € 473,26.
De rechtbank stelt ook vast dat verdachte immateriële schade aan [benadeelde partij] heeft toegebracht.
Op grond van de door [benadeelde partij] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-. In de rest van de vordering wordt [benadeelde partij] niet ontvankelijk verklaard. Hij kan het resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het totaalbedrag van € 2.473,26 wordt vermeerderd met wettelijke rente. Ook wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde moet zich melden bij de Reclassering Nederland locatie Amsterdam (Wibautstraat 12) wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Ambulante behandeling
De veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer in onderhavige zaak ( [benadeelde partij] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod
De veroordeelde bevindt zich gedurende een periode van 12 maanden niet in een straal van 500 meter rond het adres [adres] .
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
 Gelast de teruggave aan verdachte van: 1 STK Broek (G6200969).
 Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 STK Theedoek (G6200979).
 Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 473,26 (zegge vierhonderd drieënzeventig euro en zesentwintig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 2.473,26 (zegge: tweeduizend vierhonderd drieënzeventig euro en zesentwintig eurocent) te betalen,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 34 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en O.P.W. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen 2022126010-5, p. 19.
3.Letselbeschrijving OLVG West, p. 14.
4.Proces-verbaal van bevindingen 2022126010-6, p. 1.
5.Proces-verbaal van bevindingen 2022126010-5, p. 20.
6.Verhoor van [benadeelde partij] als getuige bij de rechter-commissaris.
7.Verhoor van [naam 1] als getuige bij de rechter-commissaris.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 december 2022.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] op locatie 2022126010, p. 101.