ECLI:NL:RBAMS:2022:7632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
13.216528.22 (A) en 13.073235.22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en diefstal met geweld door minderjarige verdachte

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich samen met een mededader schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en diefstal met geweld. De verdachte heeft op 2 februari 2022 in Amsterdam, samen met een ander, een diefstal gepleegd waarbij geweld is gebruikt en onder bedreiging van een vuurwapen een geldbedrag van € 6.000,- is weggenomen. Daarnaast heeft hij op 22 maart 2022, eveneens in Amsterdam, geprobeerd om twee personen, [persoon 5] en [persoon 6], van het leven te beroven door met een vuurwapen op hun woning te schieten. De rechtbank heeft de verdachte in beide zaken schuldig bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 en 22 maart 2022 betrokken was bij het afvuren van kogels op de woning van de slachtoffers, waarbij hij zich bewust was van de gevolgen van zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 286 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het volgen van school en begeleiding door een IFA-coach. De rechtbank heeft de impact van de feiten op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.216528.22 (A) en 13.073235.22 (B)
Datum uitspraak: 13 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
mevrouw [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA)
mevrouw [persoon 3] namens Levvel, de moeder van verdachte en de pleegvader, de heer [persoon 4] , naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A:
het plegen van een diefstal op 2 februari 2022 te Amsterdam, samen met een ander, waarbij geweld is gebruikt en onder bedreiging van een vuurwapen € 6.000,- is weggenomen.
In zaak B:
Feit 1 primair: medeplegen van een poging tot moord op 22 maart 2022 te Amsterdam dan
wel het medeplegen van een poging tot doodslag dan wel het medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
subsidiair: de medeplichtigheid aan deze poging tot moord, dan wel doodslag, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2 primair: (mede)plegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op
22 maart 2022 te Amsterdam;
subsidiair: de medeplichtigheid aan deze bedreiging.
Feit 3: (mede)plegen van het voorhanden hebben van een pistool in de periode van
21 maart tot en met 22 maart 2022 te Amsterdam.
Feit 4 primair: (mede)plegen van het vernielen en beschadigen van een woning op
22 maart 2022 te Amsterdam;
subsidiair: de medeplichtigheid aan vernieling en beschadiging van deze woning.
Feit 5 primair: (mede)plegen van bedreiging in de periode van 21 maart tot en met
22 maart 2022 te Amsterdam;
subsidiair: de medeplichtigheid aan deze bedreiging.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Verdachte heeft over de diefstal een bekennende verklaring afgelegd en gezegd dat hij degene was die aangever heeft bedreigd met een pistool. De buit, zo’n € 3.800,-, hebben hij en z’n medeverdachte ponds-ponds-gewijs verdeeld. De rechtbank acht op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte dit feit bewezen.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van een poging tot doodslag op
[persoon 5] en [persoon 6] wettig en overtuigend bewezen kan worden en overweegt hiertoe als volgt.
Medeplegen
4.2.
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken, is vast komen te staan dat op
21 maart 2022 rond 00.00 uur in de [straat] een paar schoten worden gelost. De getuige [getuige] ziet dat uit de [straat] een jongen aan komt rennen in de richting van een persoon op een zwarte snorfiets. De snorfiets staat geparkeerd op de [naam straat 1] ter hoogte van het [naam hotel] hotel. De rennende persoon springt achterop de snorfiets en ze rijden weg richting de Rai. Een dag later, op 22 maart 2022, staat deze getuige om 23.30 uur weer buiten in de [naam straat 1] en hoort opnieuw dat schoten gelost worden in de [straat] . Op het moment dat de getuige de straat in wil lopen ziet hij een persoon wegrennen in de richting van de [naam straat 1]. Deze persoon rent langs het [naam hotel] hotel en springt weer achterop een zwarte snorfiets. Uit de verschillende meldingen die over dit incident gedaan zijn, blijkt dat één van de verdachten een man van ongeveer 1,70 meter lang is met een grijze joggingbroek en een zwart jack met een wit logo achterop. De tweede verdachte is een man met donkere kleding met een opvallend logo op de schouder. Verbalisanten rijden naar aanleiding van de melding richting de [naam straat 2] en zien als zij de [naam straat 2] oprijden uit de tegenovergestelde richting twee personen op een snorfiets aan komen rijden. Ze rijden achter de snorfiets aan en zien dat de passagier op de snorfiets een zwarte jas of trui draagt met groot wit logo achterop. Vervolgens zien verbalisanten dat de passagier op de snorfiets op de [naam straat 2] met zijn linkerarm een zwiepende beweging maakt en een zwart voorwerp in de berm gooit. Vervolgens zijn zowel de bestuurder, naar later bleek verdachte [verdachte] en de passagier van de snorfiets aangehouden. Verbalisanten zijn teruggereden naar de plek waar de passagier op de snorfiets een zwart voorwerp had weggegooid. In de berm treffen zij een zwarte schoudertas aan en zien dat daar een vuurwapen in zit. Met hulp van een warmtecamera is vastgesteld dat het gehele vuurwapen veel warmte uitstraalt. Verdachte heeft verklaard dat de passagier op de snorfiets hem heeft gevraagd om mee te gaan naar de [straat] . Hij weet dat er is gevraagd om op het huis te schieten en ook dat ze er geld voor zouden krijgen.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden als bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders. De Hoge Raad heeft in een aantal arresten algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder wanneer sprake is van medeplegen en wanneer van medeplichtigheid. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het regelen van vervoer en helpen bij de vlucht) kan sprake zijn van de hierboven genoemde en voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Hierbij kan rekening worden gehouden met diverse omstandigheden zoals de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft verklaard blijkt dat de passagier op de snorfiets hem heeft gevraagd om mee te gaan naar de [straat] en dat hij daar op een woning moest schieten. Verdachte ging daarnaast niet alleen mee voor de spanning maar zou er geld voor ontvangen. Verdachte is op het aanbod ingegaan en is op 21 maart 2022 met zijn snorfiets, met die jongen achterop, richting de [straat] gereden. Die jongen is de [straat] ingegaan, loste een aantal schoten en kwam daarna terug rennen. Die jongen heeft tegen verdachte gezegd dat het niet was gelukt. Op 22 maart 2022 zijn ze voor de tweede keer met zijn tweeën naar de [straat] gereden, is die jongen die straat ingelopen en heeft weer een aantal schoten gelost. Verdachte heeft die keer tijdens het schieten op de woning een filmpje van zichzelf gemaakt. Op het filmpje zijn schoten te horen en maakt verdachte een schietbeweging met zijn hand. Daarna zijn ze met zijn tweeën gevlucht op de snorfiets van verdachte. Verdachte wist zowel op 21 maart als op 22 maart wat er zou gaan gebeuren. Hij heeft zich op beide dagen niet teruggetrokken van de gebeurtenis, hoewel hij de gelegenheid had om, vooral de tweede dag niet mee te gaan om als bestuurder van de schutter te fungeren. Verdachte heeft op cruciale momenten samengewerkt met de schutter.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad brengt de enkele omstandigheid dat verdachte niet de uitvoeringshandelingen heeft verricht die hij volgens het van tevoren gemaakte plan zou plegen, nog niet met zich dat geen sprake meer zou zijn van een bijdrage van voldoende gewicht.
De hiervoor genoemde gedragingen van verdachte leveren de voor medeplegen vereiste
nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte op. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De rechtbank acht dan ook het primair onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging doodslag op [persoon 6] en [persoon 5] . De rechtbank acht ook het medeplegen van een poging doodslag op [persoon 5] bewezen. Alleen al het feit dat de schutter lukraak heeft geschoten op de woning en zij zich er niet eerst van hebben vergewist of iemand in de woning aanwezig was, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat zij allebei de aanmerkelijke kans op de koop toe hebben genomen op de dood van [persoon 6] en [persoon 5] . De omstandigheid dat [persoon 5] zich in de keuken bevond en niet in de woonkamer waarop de kogels zijn afgevuurd, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte en de schutter te danken is geweest.
4.4.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het onder feit 4 tenlastegelegde medeplegen van beschadiging en vernieling van de woning van [persoon 5] en [persoon 6] , en het onder 5 tenlastegelegde medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht bewezen en verwijst voor de uitleg waarom is voldaan aan het criterium van het medeplegen naar het onder 4.3. overwogene.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder feit 3 tenlastegelegde ook bewezen worden. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte wist dat de schutter een vuurwapen bij zich had. Ze waren immers de dag ervoor ook naar de woning gereden, verdachte heeft toen ook schoten gehoord en de schutter heeft toen hij bij verdachte terug kwam, gezegd dat het was mislukt. Verdachte was zich er dus van bewust dat de schutter een vuurwapen bij zich droeg in zijn schoudertas en door de onmiddellijke nabijheid had hij tevens beschikkingsmacht over het wapen. Omdat hij ondanks deze wetenschap bewust voor gekozen heeft dit vuurwapen niet af te pakken, kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat sprake is geweest van het voorhanden hebben van een vuurwapen in vereniging.
4.6.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in zaak A:
hij op 2 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een tasje met inhoud, te weten een geldbedrag van ongeveer 3.800,00 euro, toebehorende aan [naam bedrijf] , gelegen aan het [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- een vuurwapen op het hoofd van voornoemde [persoon 7] te richten en
- vervolgens een tas (met kracht) over het hoofd van voornoemde [persoon 7] af te trekken;
in zaak B:
feit 1 primair:
op 22 maart 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander [persoon 5] en
[persoon 6] , opzettelijk, van het leven te beroven, meermalen, met één vuurwapen in de richting van die [persoon 5] en [persoon 6] , in de richting van de woning gelegen aan de [straat] , in welke woning op dat moment die [persoon 5] en [persoon 6] aanwezig waren, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair:
op 22 maart 2022 te Amsterdam, in tezamen en in vereniging met een ander, [persoon 5]
en [persoon 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend met een vuurwapen in de richting van de woning van die [persoon 5] en/of [persoon 6] te schieten;
feit 3:
in de periode van 21 maart tot en met 22 maart 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van de categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten een pistool van het merk Ceská Zbrojovka, type P-09, kaliber
9mm x 19 voorhanden heeft gehad;
feit 4 primair:
op 22 maart 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en
wederrechtelijk de woning gelegen aan de [straat] ,
toebehorende aan stichting [naam stichting] , heeft vernield en beschadigd;
feit 5 primair:
in de periode 21 maart 2022 tot en met 22 maart 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [persoon 5] en [persoon 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend met een vuurwapen in de richting
van de woning van [persoon 5] en [persoon 6] te schieten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A bewezen geachte feit en in zaak B onder feit 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 286 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd met toevoeging van contactverboden met [persoon 8] en slachtoffers [persoon 7] ,
[persoon 5] en [persoon 6] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het geringere aandeel van verdachte aan de in zaak B tenlastegelegde feiten , zijn presentatie en zijn houding als de duur van het voorarrest, rechtvaardigen dat hem een straf wordt opgelegd waarbij hij zijn leven buiten voort kan zetten.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zonder stil te staan bij de gevolgen daarvan lichtvaardig de keus gemaakt om samen met een ander zijn oud-werkgever te beroven van de opbrengsten van een sushirestaurant. De tas waar het geld in zat is met kracht over het hoofd van het slachtoffer getrokken. De hele situatie was extra bedreigend doordat verdachte een pistool op zijn heeft gericht. Verdachte kende het slachtoffer, werkte met hem samen en heeft niettemin de keus gemaakt om hem op klaarlichte dag te beroven. Dat rekent de rechtbank verdachte aan. Diefstal met geweld is verder een ernstig feit, waarbij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het slachtoffer in het bijzonder in ernstige mate wordt aangetast. De impact van zulke feiten op de slachtoffers is groot.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van mevrouw [persoon 5] en de heer [persoon 6] door met een semi-automatisch vuurwapen zeventien kogels op de woning waar zij verbleven af te vuren. Een aantal kogels is dwars door het raam en de gordijnen gegaan en in het plafond terechtgekomen. [persoon 6] zat op dat moment op de bank en is snel op de grond gaan liggen om de kogels te ontwijken. Dat [persoon 6] ongedeerd is gebleven, is niet aan verdachte te danken. Het had fataal kunnen aflopen, aangevers mogen van geluk spreken dat zij nog in leven zijn. Dit schietincident heeft veel impact op de slachtoffers gehad. Zij hadden geen idee waarom hun appartement was beschoten en voelen zich niet meer veilig in hun eigen huis. De rechtbank rekent deze feiten verdachte zwaar aan, vooral omdat zij een dag daarvoor ook al naar de woning toegereden waren en daar kogels hebben afgevuurd.
Verdachte en zijn mededader hebben ook midden in de stad een semi-automatisch vuurwapen voorhanden gehad. Dit roept niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij buurtbewoners, en in algemene zin ook in de gehele samenleving gevoelens van angst, onveiligheid en afschuw op.
De rechtbank rekent verdachte deze ernstige feiten zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
22 september 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • een psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. L. Heukelom. GZ-psycholoog op 18 november 2022;
  • een geactualiseerd rapport van de Raad opgemaakt op 25 november 2022.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblemen. Er is sprake van een matig recidiverisico op soortgelijk gedrag zonde inzet van begeleiding en/of behandeling. De feiten kunnen verdachte volledig worden toegerekend. Verdachte kan onvoldoende mentaliseren, de beperkte morele ontwikkeling en het zelfbepalende gedrag ten opzichte van positieve autoriteitsfiguren zijn naar het oordeel van de psycholoog een risico. Door het opgroeien in een omgeving met veel geweld en de omgang met antisociale jongeren lijkt verdachte het grensoverschrijdende gedrag ‘normaler’ te gaan vinden en hij wordt daardoor ook sneller meegetrokken in dit gedrag. Hij lijkt delicten die in de buurt gepleegd worden ook te bagatelliseren, wat duidt op antisociale cognities. De psycholoog acht voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en ter afname van het recidiverisico het voortzetten van de begeleiding door de IFA-coach aangewezen. Ook adviseert de psycholoog systeemgesprekken tussen verdachte en zijn moeder bij een forensische instelling als de Waag. De psycholoog acht een deels voorwaardelijke straf met bovengenoemde behandelingen en reclasseringstoezicht een passende strafoplegging.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over en maakt deze tot de hare.
De Raad heeft geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op
te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte naar school gaat volgens zijn rooster, zijn bijbaan behoudt, zijn sportactiviteiten (voetbal) behoudt, meewerkt aan de begeleiding van een IFA-coach, meewerkt aan begeleiding en behandeling door Inforsa (individueel en systemisch).
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijzonder ernstige strafbare feiten. Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen, nu het op dit moment niet opportuun wordt geacht om verdachte na de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, opnieuw gevangen te zetten. Daarnaast zal een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd van na te noemen duur, met daaraan verbonden de na te noemen bijzondere voorwaarden. Dit ter voorkoming van verdere recidive.

9.Benadeelde partijen

De benadeelde partij [persoon 7]
De benadeelde partij [persoon 7] vordert € 6.100,- aan materiële schadevergoeding, € 100,- voor de weggenomen tas en € 6.000,- voor het weggenomen geldbedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze niet nader is onderbouwd.
De raadsman heeft verzocht de verklaring van verdachte te volgen wat betreft het weggenomen bedrag. Voor het overige is de vordering niet onderbouwd met stukken. De vordering heeft een formeel gebrek nu deze niet is ondertekend. Primair heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft consistent verklaard dat hij en zijn mededader rond de € 3.800,- hebben weggenomen. De rechtbank zal daarom dit bedrag toe te wijzen, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Het schadebedrag van de weggenomen tas is niet onderbouwd met een bon. De rechtbank zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden zijn de rechtbank nog geen kosten bekend en worden deze begroot op nihil.
Hoewel verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte het totale schadebedrag niet hoofdelijk opleggen. De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte indien hij de totale schade heeft vergoed, voor verhaal van het door de medeverdachte te betalen deel contact moet opnemen met de andere verdachte. De rechtbank zal daarom het totaalbedrag dat de rechtbank toewijsbaar acht als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade, te weten € 3.800,-, pondspondsgewijs toewijzen zodat verdachte en zijn mededader ieder een bedrag van € 1.900,- dienen te voldoen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de
schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor de helft van het schadebedrag, te weten
€ 1.900,-.
De benadeelde partij [persoon 6]
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 1.405,26 aan vergoeding van materiële schade (kosten voor de psycholoog, verlies van arbeidsvermogen, parkeerkosten en reiskosten) en
€ 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel hoofdelijk kan worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering betwist en verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft gesteld dat het handelen van verdachte in een te ver verwijderd verband staat tot de geleden schade. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het de immateriële schadevergoeding te matigen. De raadsman heeft verzocht niet de hoofdelijkheid te bepalen.
De rechtbank overweegt als volgt
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële en materiële schade voldoende specifiek en onderbouwd. De rechtbank zal het gevraagde bedrag dan ook toekennen. De rechtbank acht termen aanwezig de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 2.000,-
Voorts wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden zijn de rechtbank nog geen kosten bekend en worden deze begroot op nihil.
Hoewel verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte het totale schadebedrag niet hoofdelijk opleggen. De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte indien hij de totale schade heeft vergoed, voor verhaal van het door de medeverdachte te betalen deel contact moet opnemen met de andere verdachte. De rechtbank zal daarom het totaalbedrag dat de rechtbank toewijsbaar acht als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade, te weten € 3.405,26, pondspondsgewijs toewijzen zodat verdachte en zijn mededader ieder een bedrag van € 1.702,63,- dienen te voldoen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de
schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor de helft van het schadebedrag, te weten
€ 702,63 en € 1.000,-, in totaal € 1.702,63.
De benadeelde partij [persoon 5]
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 1.432,11 aan vergoeding van materiële schade (kosten voor het schilderen van het plafond, gordijnen, de psycholoog en het eigen risico van de zorgverzekering) en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel hoofdelijk kan worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering betwist en verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft gesteld dat het handelen van verdachte in een te ver verwijderd verband staat tot de geleden schade. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het de immateriële schadevergoeding te matigen. De raadsman heeft verzocht niet de hoofdelijkheid te bepalen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële en materiële schade voldoende specifiek en onderbouwd. De rechtbank zal het gevraagde bedrag dan ook toekennen. De rechtbank acht termen aanwezig de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 2.000,-
Voorts wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden zijn de rechtbank nog geen kosten bekend en worden deze begroot op nihil.
Hoewel verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte het totale schadebedrag niet hoofdelijk opleggen. De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte indien hij de totale schade heeft vergoed, voor verhaal van het door de medeverdachte te betalen deel contact moet opnemen met de andere verdachte. De rechtbank zal daarom het totaalbedrag dat de rechtbank toewijsbaar acht als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade, te weten € 3.432,11, pondspondsgewijs toewijzen zodat verdachte en zijn mededader ieder een bedrag van € 1.716,05,- dienen te voldoen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de
schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor de helft van het schadebedrag, te weten
€ 716,05 en € 1.000,-, in totaal € 1.716,05.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285, 287, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
In zaak B:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van bedreiging met enig misdrijftegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 4 primair:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van feit 5 primair:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijftegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 286 (tweehonderd zesentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
naar school gaat volgens zijn lesrooster;
zijn bijbaan behoudt;
zijn sportactiviteiten (voetbal) behoudt;
meewerkt aan de begeleiding van een IFA-coach;
meewerkt aan begeleiding en behandeling door Inforsa (individueel en
systemisch)
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact op neemt met de [persoon 8] en slachtoffers [persoon 7] , [persoon 5] en [persoon 6] .
Van
rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 7] toe tot een bedrag van € 3.800,- (achtendertig honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 7] voornoemd, het toegewezen bedrag voor de helft te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[persoon 7] , te betalen de som van € 1.900,- (negentienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 6] toe tot een bedrag van € 1324,67 (dertienhonderd vierentwintig euro en zevenenzestig eurocent) aan materiële schade en
€ 2.000,- (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 6] voornoemd, het toegewezen bedrag voor de helft te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 6] , te betalen de som van € 1324,67 (dertienhonderd vierentwintig euro en zevenenzestig eurocent) aan materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] toe tot een bedrag van
€ 1.432,11 (veertienhonderd tweeëndertig euro en elf euro cent) aan materiële schade en
€ 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rent daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 5] voornoemd, het toegewezen bedrag voor de helft te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[persoon 5] , te betalen de som € 1.432,11 (veertienhonderd tweeëndertig euro en elf euro cent) aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rent daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2022.
[...]