5.4.1Nadere reconstructie van wat er is gebeurd
Op grond van het dossier staat vast dat verdachte de schutter was die met een semi automatisch vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd waarvan er een in het hoofd van [slachtoffer] is terecht gekomen en een in plafond van de feestzaal.
Hoe kwam verdachte aan het wapen?
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen op het feest van ene [naam 2] heeft gekregen. Deze [naam 2] zou verdachte hebben gevraagd of hij het wapen bij zich wilde houden, omdat hij iemand moest ophalen. Verdachte zou de enige zijn geweest die nog nuchter was. [naam 2] zou hebben gezegd dat hij gelijk terug zou komen.
Deze verklaring van verdachte vindt geen steun in het dossier. Verdachte heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven om de verklaring te kunnen verifiëren. Zo heeft verdachte de personalia van [naam 2] niet gegeven aan de politie en evenmin zijn verblijfplaats. Nader onderzoek door de politie was dan ook nauwelijks mogelijk.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt niet zonder meer geloofwaardig. Nu het dossier verder geen duidelijkheid biedt over hoe verdachte aan het wapen kwam, laat de rechtbank dit in het midden. Wel staat vast, mede op grond van de verklaring van verdachte, dat hij een vuurwapen (met munitie) voorhanden heeft gehad op 1 augustus 2021 tijdens het feest in de zaal aan de Stekkenbergweg in Amsterdam.
Hoe droeg verdachte het wapen bij zich en wat wist hij van het wapen?
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen in de band van zijn joggingbroek droeg, dat hij zag dat het een zwart vuurwapen was en dat hij niet heeft gecontroleerd of het wapen (door)geladen was. Verdachte verklaart op geen enkel moment een handeling te hebben verricht om het wapen (door) te laden. Ook geen van de getuigen heeft hem die handeling zien maken. Omdat met het wapen in de hand van verdachte twee kogels zijn afgevuurd, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het wapen doorgeladen in de broek van verdachte zat. Of verdachte wist dat het vuurwapen doorgeladen was, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen.
Hoe kwam verdachte in het opstootje terecht?
Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat er een opstootje was en dat hij eerst zijn vriend [naam 3] meenam uit het opstootje en vervolgens zijn kennis “ [bijnaam 1] ” of “ [bijnaam 2] ” (de rechtbank begrijpt [naam vriend] ). Hieruit volgt dat verdachte zich uit eigen beweging in een opstootje heeft begeven.
Pakte verdachte het wapen bewust uit zijn broek?
Volgens verdachte heeft hij het wapen in een opstootje in zijn broek vastgepakt om te voorkomen dat het uit zijn broek zou vallen. Toen hij bij het opstootje aan zijn haren of handen naar achteren werd getrokken is het wapen in zijn hand buiten zijn broek gekomen. Uit enkele getuigenverklaringen zou ook opgemaakt kunnen worden dat verdachte het wapen bewust uit zijn broek heeft gepakt, al zijn er geen getuigen die het moment van het uit zijn broek pakken van het wapen door verdachte hebben gezien. De rechtbank kan hieromtrent niet (met de vereiste overtuiging) vaststellingen doen en laat dan ook in het midden hoe en waarom verdachte het wapen uit zijn broek heeft gebracht Vast staat dat hij het vuurwapen op een gegeven moment in zijn hand buiten zijn broek vasthad en dat hij twee keer met het vuurwapen heeft geschoten..
Heeft verdachte gericht geschoten?
Op grond van het dossier, in het bijzonder de getuigenverklaringen, kan niet (met de vereiste overtuiging) worden vastgesteld dat verdachte gericht op mensen heeft geschoten met het vuurwapen en dus ook niet dat hij gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. In het dossier komt overigens ook geen motief naar voren voor het gericht schieten op [slachtoffer] of iemand anders. Er is een getuige die verklaart dat verdachte van beneden naar boven schoot en naar voren gericht en dat hij denkt dat de kogel bedoeld was voor de persoon waar de vriend van de schutter ruzie mee had en waar [slachtoffer] voor is gaan staan. Zonder enige ondersteuning in het dossier vindt de rechtbank deze verklaring onvoldoende overtuigend om te komen tot het bewijs dat verdachte gericht op mensen heeft geschoten.
Een aantal getuigen heeft verklaard dat verdachte in de lucht schoot dan wel in de lucht wilde schieten. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij de schoten met het wapen per ongeluk heeft gelost, doordat hij aan zijn haren of handen naar achteren werd getrokken, dat hij het niet bewust heeft gedaan en dat het kan zijn dat hij met zijn vinger op de trekker is geweest en dat het wapen toen twee keer is afgegaan. De rechtbank begrijpt de verklaring van verdachte aldus dat volgens verdachte geen sprake was van gericht schieten. Deze verklaring van verdachte vindt enige steun in getuigenverklaringen. Meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte werd vastgehouden en/of dat er aan hem en/of aan zijn haren werd getrokken al is niet altijd duidelijk op welk moment dit zou zijn gebeurd.
De rechtbank houdt beide scenario’s – in de lucht (willen) schieten en per ongeluk schieten doordat aan verdachte werd getrokken – op basis van het dossier voor mogelijk.
De rechtbank concludeert op basis van de resultaten van het onderzoek naar de in de zaal aan de Stekkenbergweg 6 in Amsterdam aangetroffen hulzen en kogel dat het vuurwapen een semiautomatisch vuurwapen was.
5.4.2Juridische kwalificatie
5.4.2.1 Geen opzet op de dood van [slachtoffer]
Verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood. Daarom zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat verdachte met opzet heeft gehandeld. Opzet kent verschillende gradaties. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat vol opzet op de dood van [slachtoffer] niet kan worden bewezen, omdat er geen bewijs is voor het gericht op hem schieten. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of wel sprake is van voorwaardelijk opzet.
Toetsingskader voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van
[slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beoordeling of sprake is van voorwaardelijk opzet bij verdachte valt dus uiteen in twee stappen. Eerst moet de rechtbank beoordelen of de vast te stellen gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven roept. Als die aanmerkelijke kans is vastgesteld, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept – de eerste stap – is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de beoordeling of sprake is van de bewuste aanvaarding – de tweede stap – is van belang dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Er kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld, wat verdachte subsidiair is ten laste gelegd. Pas als verdachte zich bewust is van de aanmerkelijke kans en het hem koud laat of het gevolg wel of niet zal intreden, hij dit dus op de koop toe neemt, is sprake van bewuste aanvaarding.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaring van de verdachte en/of getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij is de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Toepassing toetsingskader, stap 1: aanmerkelijke kans
Verdachte heeft een wapen bij zich in een feestzaal die vol stond met mensen. Mensen hadden gedronken en het feest was bijna ten einde. Verdachte draagt het wapen in de broeksbrand van een joggingbroek. Hij heeft niet gecontroleerd of het wapen geladen of zelfs doorgeladen was. Terwijl verdachte onvast ter been was, mengt hij zich met dit wapen in zijn broek in een opstootje. Op enig moment neemt hij daarbij het wapen in zijn hand, komt zijn vinger bij de trekker en lost hij twee schoten met het wapen. Door zich met het wapen onder deze omstandigheden bewust in een opstootje te mengen waarbij een beweging zoals bijvoorbeeld naar achteren getrokken worden een groot gevolg kan hebben, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat het wapen af zou gaan en één van de aanwezigen in de zaal, onder wie [slachtoffer] , dodelijk zou treffen, in het leven geroepen.
Toepassing toetsingskader, stap 2: bewuste aanvaarding aanmerkelijke kans
Wat betreft het schieten door verdachte houdt de rechtbank twee scenario’s voor mogelijk. Het eerste scenario is dat verdachte gericht in de lucht heeft willen schieten. Het tweede scenario is dat verdachte heeft geschoten, terwijl hij werd vastgepakt en er aan hem werd getrokken zonder gericht te schieten. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij per ongeluk heeft geschoten. De rechtbank kan de verklaring van verdachte niet onmiddellijk als ongeloofwaardig ter zijde schuiven omdat deze verklaring op onderdelen wordt ondersteund door getuigenverklaringen De rechtbank stelt daarnaast vast dat alle verklaringen van de diverse getuigen over het moment van schieten op essentiële onderdelen tegenstrijdig en/of inconsistent zijn. Dit maakt dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan achterhalen wat de werkelijke toedracht is geweest en wat er in verdachte is omgegaan ten tijde van het schieten.. De verklaring van verdachte wordt door het dossier onvoldoende weerlegd. De rechtbank vindt daarom ten aanzien van beide scenario’s dat niet met de vereiste overtuiging uit het dossier de bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] of andere aanwezigen kan worden afgeleid. Ook anderszins is dit niet gebleken.
Conclusie: vrijspraak doodslag
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande niet bewezen dat verdachte
[slachtoffer] met opzet heeft gedood en zal hem daarom van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag vrijspreken.
5.4.2.2 Wel schuld aan de dood van [slachtoffer]
Verdachte is onder 1 subsidiair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] door schuld heeft gedood. In de beschuldiging is de ten laste gelegde schuld nader omschreven als roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, en/of onachtzaam handelen. De rechtbank zal eerst beoordelen of roekeloosheid, de zwaarste ten laste gelegde vorm van schuld, kan worden bewezen.
Toetsingskader roekeloosheid
Bij de beoordeling of sprake is van roekeloosheid komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als de zwaarste vorm van het culpose delict wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder roekeloos – in de betekenis van onberaden – wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte (stap 1) een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen (stap 2), alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn (stap 3).
Toepassing toetsingskader, stap 1: buitengewoon onvoorzichtig gedrag
Verdachte heeft op een feest in een kleine zaal, met een laag plafond, met veel mensen een vuurwapen in zijn broeksband gedragen. Hij heeft het wapen niet gecontroleerd terwijl hij daar ruimschoots de tijd voor heeft gehad. Hij heeft zich vervolgens met een opstootje bemoeid, terwijl hij met een kruk liep en dus slecht ter been was. Verdachte heeft daarbij ook op enig moment het wapen in zijn hand.. De rechtbank kan niet (met de vereiste overtuiging) vaststellen of hij het wapen bewust heeft gepakt of dat hij het heeft gepakt om te voorkomen dat het op de grond viel. Hoe dan ook heeft hij zich in de situatie gebracht dat hij zich met een vuurwapen in zijn hand en zijn vinger bij de trekker in een opstootje met meerdere mensen bevond, terwijl hij slecht ter been was en een beweging zoals naar achteren worden getrokken mogelijk is en een groot gevolg kan hebben. Verdachte had er ook voor kunnen kiezen om zich niet met het opstootje te bemoeien, juist omdat hij een vuurwapen bij zich droeg waarvan hij niet wist of het doorgeladen was en hij slecht ter been was. Het dragen van een vuurwapen vraagt, nog afgezien van dat het verboden is, om verantwoordelijk en voorzichtig gedrag. Vervolgens heeft verdachte kort achter elkaar twee schoten met het wapen gelost.. De rechtbank vindt dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden maken dat verdachte zich buitengewoon onvoorzichtig heeft gedragen.
Toepassing toetsingskader, stap 2: een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen
Met zijn hiervoor omschreven buitengewoon onvoorzichtige gedrag heeft verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen, namelijk dat iemand in de zaal, onder wie [slachtoffer] , dodelijk zou worden getroffen. Wat de rechtbank in het kader van de toetsing van het voorwaardelijk opzet over de ‘aanmerkelijke kans’ heeft overwogen, is in dit verband ook van belang.
Toepassing toetsingskader, stap 3: verdachte bewust van zeer ernstig gevaar
De rechtbank vindt dat verdachte zich er in ieder geval ook bewust van had moeten zijn dat hij door zijn buitengewoon onvoorzichtige gedrag een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen dat iemand in de zaal dodelijk zou worden getroffen.
Conclusie: dood door schuld in de vorm van roekeloosheid bewezen
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van roekeloos handelen door verdachte en dat daarom de onder 1 subsidiair ten laste gelegde dood door schuld kan worden bewezen.
5.4.2.3 Geen verontschuldigbare onmacht (AVAS)
Voor het honoreren van een beroep op verontschuldigbare onmacht is vereist dat verdachte aannemelijk maakt dat hij buiten zijn eigen schuld in een toestand is geraakt waarin hij lichamelijk of geestelijk niet in staat was naar behoren te functioneren.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en hetgeen bewezen is verklaard, is verdachte hierin niet geslaagd.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van verontschuldigbare onmacht.
5.4.2.4 Verdachte had wapen en munitie voorhanden
De rechtbank vindt op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte op 1 augustus 2021 een semiautomatisch vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
5.4.3Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, en wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen bewezen dat verdachte
op 1 augustus 2021 te Amsterdam roekeloos heeft gehandeld door in een ruimte waar 10-tallen, althans een groot aantal mensen aanwezig was,
een vuurwapen in zijn broeksband te stoppen zonder te controleren of dit was doorgeladen,
dat vuurwapen ter hand heeft genomen zonder te controleren of het was doorgeladen,
zijn vinger aan de trekker van dat vuurwapen heeft gehouden zonder te controleren of het vuurwapen was doorgeladen en
onvoldoende zorg heeft betracht om te voorkomen dat het wapen af kon gaan waarna hij met dat vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd in die open ruimte waar een groot aantal mensen aanwezig waren door één welker kogels [slachtoffer] werd getroffen in zijn hoofd waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotwond in het hoofd, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
op 1 augustus 2021 te Amsterdam een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.