ECLI:NL:RBAMS:2022:7628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
13.205532.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos handelen met dodelijke afloop tijdens schietincident op feest in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 augustus 2021 tijdens een drukbezocht feest in Amsterdam een vuurwapen met munitie voorhanden had en daarbij het slachtoffer, [slachtoffer], heeft doodgeschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld, maar dat zijn roekeloze gedragingen wel hebben geleid tot de dood van het slachtoffer. De verdachte, die op dat moment slecht ter been was en een vuurwapen in zijn broeksband droeg, mengde zich in een opstootje en loste twee schoten, waarvan één het slachtoffer in het hoofd raakte. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op en wees de verzoeken tot schadevergoeding van de nabestaanden grotendeels toe, met uitzondering van de vergoeding voor shockschade, die onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich buitengewoon onvoorzichtig had gedragen door een vuurwapen te dragen en zich in een onveilige situatie te begeven, wat resulteerde in de fatale afloop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.205532.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.205532.21
Datum uitspraak: 20 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [naam PI]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 6 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.F. van Drumpt, en van wat verdachte en zijn raadsmannen, mr. G.R. Stolk en M.A. Oosterveen, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de nabestaanden/benadeelde partijen, al dan niet via of samen met hun raadslieden en/of een medewerker van Slachtofferhulp, naar voren hebben gebracht.
De nabestaanden/benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn op zitting verschenen, bijgestaan door hun raadsvrouw, mr. M.M.P.M. Lousberg.
Ook de nabestaande/benadeelde partij [benadeelde partij 3] is op zitting verschenen, bijgestaan door haar raadsmannen, mrs. V.R.C. Shukrula en
N.D. de Fluiter.
De nabestaande/benadeelde partij [benadeelde partij 4] is niet op zitting verschenen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van Gaalen-van Beuzekom en
[naam 1] van Slachtofferhulp.
De nabestaanden/benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] zijn evenmin op zitting verschenen. Zij hebben zich laten vertegenwoordigen door
mrs. V.R.C. Shukrula en N.D. de Fluiter.

2.Voorbereidend onderzoek

Op 1 augustus 2021 is onder leiding van officier van justitie mr. C.F. van Drumpt een onderzoek gestart naar aanleiding van een schietincident in de vroege ochtend van diezelfde dag in een pand in Amsterdam. [slachtoffer] is het slachtoffer van dit schietincident. Het onderzoek heeft geleid tot een dossier met onder meer bevindingen van ter plaatse gekomen politie, camerabeelden, resultaten van forensisch onderzoek, informatie van Team Criminele Inlichtingen, tapgesprekken en vele getuigenverklaringen. Verdachte is aangehouden in België, vervolgens overgeleverd aan Nederland en ook in Nederland aangehouden. De officier van justitie heeft verdachte gedagvaard voor de pro forma zitting van 3 november 2021. Na die zitting zijn nog vijf pro forma zittingen gevolgd. De rechter-commissaris heeft bij proces-verbaal van 1 december 2022 het onderzoek gesloten.

3.Beschuldiging

De officier van justitie heeft verdachte in de dagvaarding beschuldigd van, kort samengevat:
doodslag ten aanzien van [slachtoffer] en
het voorhanden hebben van een wapen en munitie
op 1 augustus 2021 in Amsterdam.
Op de zitting van 6 december 2022 is op verzoek van de officier van justitie en met instemming van de raadsman van verdachte de beschuldiging gewijzigd. Voor het geval doodslag, wat opzet op het doden vereist, niet zou kunnen worden bewezen, heeft de officier van justitie aan de beschuldiging onder 1 subsidiair toegevoegd dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door de schuld van verdachte oftewel door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, en/of onachtzaam handelen van verdachte.
De tekst van de volledige, gewijzigde, beschuldiging luidt als volgt:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door (vanaf korte afstand) (in een volle feestzaal) tweemaal met een geladen vuurwapen te schieten en daarbij die Hoefdraad eenmaal door zijn hoofd te schieten;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
hij op of omstreeks 1 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, en/of onachtzaam heeft gehandeld door in een ruimte waar 10-tallen, althans een groot aantal mensen aanwezig waren,
een vuurwapen in zijn broeksband te stoppen zonder te controleren of dit was doorgeladen en/of
dat vuurwapen ter hand heeft genomen zonder te controleren of het was doorgeladen en/of
zijn vinger aan de trekker van dat vuurwapen heeft gehouden zonder te controleren of het vuurwapen was doorgeladen en/of
hij, verdachte onvoldoende zorg heeft betracht om te voorkomen dat het wapen af kon gaan waarna
hij met dat vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd in die open ruimte waar een groot aantal mensen aanwezig waren
door één welker kogels [slachtoffer] werd getroffen in zijn hoofd waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotwond in het hoofd, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden
(art 307 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

4.Voorvragen

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing mag nemen in de zaak tegen verdachte, moet de rechtbank vaststellen dat is voldaan aan alle in artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering gestelde formele vereisten. De rechtbank heeft dat gedaan door de uit dit artikel voortvloeiende zogenoemde voorvragen als volgt te beantwoorden:
  • de dagvaarding is geldig,
  • de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten,
  • de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en
  • er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank mag en zal dus een inhoudelijke beslissing nemen in de zaak tegen verdachte.

5.Bewijsvraag

5.1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de vroege ochtend van 1 augustus 2021 was verdachte in een zaal aan de Stekkenbergweg in Amsterdam. Daar was een feest gaande. Er waren veel mensen in de zaal. Ook [slachtoffer] was er. Er waren opstootjes. Verdachte, die zijn achillespees had gescheurd en met een kruk liep, is zich met een opstootje gaan bemoeien. Op dat moment droeg hij een vuurwapen in zijn broeksband. Het vuurwapen is op enig moment afgegaan, terwijl verdachte dat wapen in zijn hand had Er zijn twee schoten gelost. Eén kogel is door het hoofd van [slachtoffer] geschoten en één kogel is in het plafond geschoten. [slachtoffer] is in kritieke toestand opgenomen in het ziekenhuis. Op 3 augustus 2021 is hij aan de schotverwonding overleden.
Ook de officier van justitie en de raadsman van verdachte gaan uit van deze feiten en omstandigheden.
Aan de hand van vooral de getuigenverklaringen en in het licht van de beschuldiging, zal de rechtbank zo precies mogelijk reconstrueren wat er is gebeurd en moeten beoordelen of gelet op deze reconstructie de dood van
[slachtoffer] aan verdachte kan worden toegerekend en zo ja op welke juridische grondslag (opzet of schuld). De rechtbank zal eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven en daarna het oordeel van de rechtbank.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag bewezen.
Vol opzet op de dood van [slachtoffer] kan niet worden bewezen, omdat er geen bewijs is voor het gericht schieten op hem.
Wel kan voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] worden bewezen. Verdachte heeft namelijk opzettelijk een doorgeladen semiautomatisch vuurwapen ter hand genomen terwijl hij omringd was door diverse opstootjes en hijzelf onvast ter been was. Hij heeft hierdoor de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het semiautomatische vuurwapen zou afgaan en iemand, in dit geval [slachtoffer] , dodelijk zou treffen. Dit geldt zowel in de situatie dat verdachte opzettelijk heeft geschoten, wat zou kunnen volgen uit enkele getuigenverklaringen, maar ook in de situatie dat hij na het trekken van het wapen werd beetgepakt en dat daarbij de trekker overging,. In die laatste situatie is het immers verdachte die deze omstandigheden heeft opgezocht en ook dan heeft hij dus de hiervoor omschreven aanmerkelijke kans in het leven geroepen. Uit de aard van de gedraging, het ter hand nemen van een semiautomatisch vuurwapen in een onrustige mensenmassa en de omstandigheid dat verdachte zich is gaan bemoeien met opstootjes terwijl hij wankel ter been was, volgt dat hij de hiervoor omschreven aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Daarbij komt dat verdachte ruimschoots de tijd heeft gehad om te controleren of het wapen geladen of doorgeladen was maar hij heeft dit nagelaten. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden komt verdachte het beroep op
verontschuldigbare overmacht (afwezigheid van alle schuld (AVAS)) niet toe.
Ook het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie vindt de officier van justitie bewezen.
5.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde doodslag en dood door schuld bepleit. Daarbij heeft hij verwezen naar de verklaring van verdachte. Verder heeft hij kritische kanttekeningen geplaatst bij belastende verklaringen van getuigen, in het bijzonder voor zover zij hebben verklaard dat verdachte gericht, naar het plafond of op iemand anders dan het slachtoffer, heeft geschoten. De raadsman concludeert dat verdachte per toeval is beland in een massale duw en trekpartij, waarbij het wapen uit zijn broeksband dreigde te vallen. Om dat te voorkomen heeft hij het wapen vastgepakt en is zijn vinger zeer waarschijnlijk bij de trekker gekomen. Op dat moment werd hij aan de armen, haren of het lichaam getrokken. Hij heeft het wapen steviger vastgehouden met zijn vingers waardoor ongelukkigerwijs de schoten afgingen. De raadsman vindt dat deze feitelijke gang van zaken geen (voorwaardelijk) opzet op het doden van
[slachtoffer] oplevert en dat evenmin sprake is van schuld aan de dood van
[slachtoffer] in de vorm van een grove mate van roekeloosheid, nalatigheid, onzorgvuldigheid of anderszins. Voor het geval de rechtbank de raadsman hierin niet zou volgen, heeft hij een beroep gedaan op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond AVAS. Er is sprake van verontschuldigbare onmacht omdat het wapen mede door het trekken door anderen aan de arm van verdachte is afgegaan. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar het arrest van de Hoge Raad met kenmerk: ECLI:NL:HR2004:A05882.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
5.4
Oordeel van de rechtbank
5.4.1
Nadere reconstructie van wat er is gebeurd
De schutter
Op grond van het dossier staat vast dat verdachte de schutter was die met een semi automatisch vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd waarvan er een in het hoofd van [slachtoffer] is terecht gekomen en een in plafond van de feestzaal.
Hoe kwam verdachte aan het wapen?
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen op het feest van ene [naam 2] heeft gekregen. Deze [naam 2] zou verdachte hebben gevraagd of hij het wapen bij zich wilde houden, omdat hij iemand moest ophalen. Verdachte zou de enige zijn geweest die nog nuchter was. [naam 2] zou hebben gezegd dat hij gelijk terug zou komen.
Deze verklaring van verdachte vindt geen steun in het dossier. Verdachte heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven om de verklaring te kunnen verifiëren. Zo heeft verdachte de personalia van [naam 2] niet gegeven aan de politie en evenmin zijn verblijfplaats. Nader onderzoek door de politie was dan ook nauwelijks mogelijk.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt niet zonder meer geloofwaardig. Nu het dossier verder geen duidelijkheid biedt over hoe verdachte aan het wapen kwam, laat de rechtbank dit in het midden. Wel staat vast, mede op grond van de verklaring van verdachte, dat hij een vuurwapen (met munitie) voorhanden heeft gehad op 1 augustus 2021 tijdens het feest in de zaal aan de Stekkenbergweg in Amsterdam.
Hoe droeg verdachte het wapen bij zich en wat wist hij van het wapen?
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen in de band van zijn joggingbroek droeg, dat hij zag dat het een zwart vuurwapen was en dat hij niet heeft gecontroleerd of het wapen (door)geladen was. Verdachte verklaart op geen enkel moment een handeling te hebben verricht om het wapen (door) te laden. Ook geen van de getuigen heeft hem die handeling zien maken. Omdat met het wapen in de hand van verdachte twee kogels zijn afgevuurd, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het wapen doorgeladen in de broek van verdachte zat. Of verdachte wist dat het vuurwapen doorgeladen was, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen.
Hoe kwam verdachte in het opstootje terecht?
Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat er een opstootje was en dat hij eerst zijn vriend [naam 3] meenam uit het opstootje en vervolgens zijn kennis “ [bijnaam 1] ” of “ [bijnaam 2] ” (de rechtbank begrijpt [naam vriend] ). Hieruit volgt dat verdachte zich uit eigen beweging in een opstootje heeft begeven.
Pakte verdachte het wapen bewust uit zijn broek?
Volgens verdachte heeft hij het wapen in een opstootje in zijn broek vastgepakt om te voorkomen dat het uit zijn broek zou vallen. Toen hij bij het opstootje aan zijn haren of handen naar achteren werd getrokken is het wapen in zijn hand buiten zijn broek gekomen. Uit enkele getuigenverklaringen zou ook opgemaakt kunnen worden dat verdachte het wapen bewust uit zijn broek heeft gepakt, al zijn er geen getuigen die het moment van het uit zijn broek pakken van het wapen door verdachte hebben gezien. De rechtbank kan hieromtrent niet (met de vereiste overtuiging) vaststellingen doen en laat dan ook in het midden hoe en waarom verdachte het wapen uit zijn broek heeft gebracht Vast staat dat hij het vuurwapen op een gegeven moment in zijn hand buiten zijn broek vasthad en dat hij twee keer met het vuurwapen heeft geschoten..
Heeft verdachte gericht geschoten?
Op grond van het dossier, in het bijzonder de getuigenverklaringen, kan niet (met de vereiste overtuiging) worden vastgesteld dat verdachte gericht op mensen heeft geschoten met het vuurwapen en dus ook niet dat hij gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. In het dossier komt overigens ook geen motief naar voren voor het gericht schieten op [slachtoffer] of iemand anders. Er is een getuige die verklaart dat verdachte van beneden naar boven schoot en naar voren gericht en dat hij denkt dat de kogel bedoeld was voor de persoon waar de vriend van de schutter ruzie mee had en waar [slachtoffer] voor is gaan staan. Zonder enige ondersteuning in het dossier vindt de rechtbank deze verklaring onvoldoende overtuigend om te komen tot het bewijs dat verdachte gericht op mensen heeft geschoten.
Een aantal getuigen heeft verklaard dat verdachte in de lucht schoot dan wel in de lucht wilde schieten. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij de schoten met het wapen per ongeluk heeft gelost, doordat hij aan zijn haren of handen naar achteren werd getrokken, dat hij het niet bewust heeft gedaan en dat het kan zijn dat hij met zijn vinger op de trekker is geweest en dat het wapen toen twee keer is afgegaan. De rechtbank begrijpt de verklaring van verdachte aldus dat volgens verdachte geen sprake was van gericht schieten. Deze verklaring van verdachte vindt enige steun in getuigenverklaringen. Meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte werd vastgehouden en/of dat er aan hem en/of aan zijn haren werd getrokken al is niet altijd duidelijk op welk moment dit zou zijn gebeurd.
De rechtbank houdt beide scenario’s – in de lucht (willen) schieten en per ongeluk schieten doordat aan verdachte werd getrokken – op basis van het dossier voor mogelijk.
Wat voor wapen was het?
De rechtbank concludeert op basis van de resultaten van het onderzoek naar de in de zaal aan de Stekkenbergweg 6 in Amsterdam aangetroffen hulzen en kogel dat het vuurwapen een semiautomatisch vuurwapen was.
5.4.2
Juridische kwalificatie
5.4.2.1 Geen opzet op de dood van [slachtoffer]
Verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood. Daarom zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat verdachte met opzet heeft gehandeld. Opzet kent verschillende gradaties. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat vol opzet op de dood van [slachtoffer] niet kan worden bewezen, omdat er geen bewijs is voor het gericht op hem schieten. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of wel sprake is van voorwaardelijk opzet.
Toetsingskader voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van
[slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beoordeling of sprake is van voorwaardelijk opzet bij verdachte valt dus uiteen in twee stappen. Eerst moet de rechtbank beoordelen of de vast te stellen gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven roept. Als die aanmerkelijke kans is vastgesteld, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept – de eerste stap – is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de beoordeling of sprake is van de bewuste aanvaarding – de tweede stap – is van belang dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Er kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld, wat verdachte subsidiair is ten laste gelegd. Pas als verdachte zich bewust is van de aanmerkelijke kans en het hem koud laat of het gevolg wel of niet zal intreden, hij dit dus op de koop toe neemt, is sprake van bewuste aanvaarding.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaring van de verdachte en/of getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij is de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Toepassing toetsingskader, stap 1: aanmerkelijke kans
Verdachte heeft een wapen bij zich in een feestzaal die vol stond met mensen. Mensen hadden gedronken en het feest was bijna ten einde. Verdachte draagt het wapen in de broeksbrand van een joggingbroek. Hij heeft niet gecontroleerd of het wapen geladen of zelfs doorgeladen was. Terwijl verdachte onvast ter been was, mengt hij zich met dit wapen in zijn broek in een opstootje. Op enig moment neemt hij daarbij het wapen in zijn hand, komt zijn vinger bij de trekker en lost hij twee schoten met het wapen. Door zich met het wapen onder deze omstandigheden bewust in een opstootje te mengen waarbij een beweging zoals bijvoorbeeld naar achteren getrokken worden een groot gevolg kan hebben, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat het wapen af zou gaan en één van de aanwezigen in de zaal, onder wie [slachtoffer] , dodelijk zou treffen, in het leven geroepen.
Toepassing toetsingskader, stap 2: bewuste aanvaarding aanmerkelijke kans
Wat betreft het schieten door verdachte houdt de rechtbank twee scenario’s voor mogelijk. Het eerste scenario is dat verdachte gericht in de lucht heeft willen schieten. Het tweede scenario is dat verdachte heeft geschoten, terwijl hij werd vastgepakt en er aan hem werd getrokken zonder gericht te schieten. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij per ongeluk heeft geschoten. De rechtbank kan de verklaring van verdachte niet onmiddellijk als ongeloofwaardig ter zijde schuiven omdat deze verklaring op onderdelen wordt ondersteund door getuigenverklaringen De rechtbank stelt daarnaast vast dat alle verklaringen van de diverse getuigen over het moment van schieten op essentiële onderdelen tegenstrijdig en/of inconsistent zijn. Dit maakt dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan achterhalen wat de werkelijke toedracht is geweest en wat er in verdachte is omgegaan ten tijde van het schieten.. De verklaring van verdachte wordt door het dossier onvoldoende weerlegd. De rechtbank vindt daarom ten aanzien van beide scenario’s dat niet met de vereiste overtuiging uit het dossier de bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] of andere aanwezigen kan worden afgeleid. Ook anderszins is dit niet gebleken.
Conclusie: vrijspraak doodslag
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande niet bewezen dat verdachte
[slachtoffer] met opzet heeft gedood en zal hem daarom van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag vrijspreken.
5.4.2.2 Wel schuld aan de dood van [slachtoffer]
Verdachte is onder 1 subsidiair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] door schuld heeft gedood. In de beschuldiging is de ten laste gelegde schuld nader omschreven als roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, en/of onachtzaam handelen. De rechtbank zal eerst beoordelen of roekeloosheid, de zwaarste ten laste gelegde vorm van schuld, kan worden bewezen.
Toetsingskader roekeloosheid
Bij de beoordeling of sprake is van roekeloosheid komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als de zwaarste vorm van het culpose delict wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder roekeloos – in de betekenis van onberaden – wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte (stap 1) een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen (stap 2), alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn (stap 3).
Toepassing toetsingskader, stap 1: buitengewoon onvoorzichtig gedrag
Verdachte heeft op een feest in een kleine zaal, met een laag plafond, met veel mensen een vuurwapen in zijn broeksband gedragen. Hij heeft het wapen niet gecontroleerd terwijl hij daar ruimschoots de tijd voor heeft gehad. Hij heeft zich vervolgens met een opstootje bemoeid, terwijl hij met een kruk liep en dus slecht ter been was. Verdachte heeft daarbij ook op enig moment het wapen in zijn hand.. De rechtbank kan niet (met de vereiste overtuiging) vaststellen of hij het wapen bewust heeft gepakt of dat hij het heeft gepakt om te voorkomen dat het op de grond viel. Hoe dan ook heeft hij zich in de situatie gebracht dat hij zich met een vuurwapen in zijn hand en zijn vinger bij de trekker in een opstootje met meerdere mensen bevond, terwijl hij slecht ter been was en een beweging zoals naar achteren worden getrokken mogelijk is en een groot gevolg kan hebben. Verdachte had er ook voor kunnen kiezen om zich niet met het opstootje te bemoeien, juist omdat hij een vuurwapen bij zich droeg waarvan hij niet wist of het doorgeladen was en hij slecht ter been was. Het dragen van een vuurwapen vraagt, nog afgezien van dat het verboden is, om verantwoordelijk en voorzichtig gedrag. Vervolgens heeft verdachte kort achter elkaar twee schoten met het wapen gelost.. De rechtbank vindt dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden maken dat verdachte zich buitengewoon onvoorzichtig heeft gedragen.
Toepassing toetsingskader, stap 2: een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen
Met zijn hiervoor omschreven buitengewoon onvoorzichtige gedrag heeft verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen, namelijk dat iemand in de zaal, onder wie [slachtoffer] , dodelijk zou worden getroffen. Wat de rechtbank in het kader van de toetsing van het voorwaardelijk opzet over de ‘aanmerkelijke kans’ heeft overwogen, is in dit verband ook van belang.
Toepassing toetsingskader, stap 3: verdachte bewust van zeer ernstig gevaar
De rechtbank vindt dat verdachte zich er in ieder geval ook bewust van had moeten zijn dat hij door zijn buitengewoon onvoorzichtige gedrag een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen dat iemand in de zaal dodelijk zou worden getroffen.
Conclusie: dood door schuld in de vorm van roekeloosheid bewezen
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van roekeloos handelen door verdachte en dat daarom de onder 1 subsidiair ten laste gelegde dood door schuld kan worden bewezen.
5.4.2.3 Geen verontschuldigbare onmacht (AVAS)
Voor het honoreren van een beroep op verontschuldigbare onmacht is vereist dat verdachte aannemelijk maakt dat hij buiten zijn eigen schuld in een toestand is geraakt waarin hij lichamelijk of geestelijk niet in staat was naar behoren te functioneren.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en hetgeen bewezen is verklaard, is verdachte hierin niet geslaagd.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van verontschuldigbare onmacht.
5.4.2.4 Verdachte had wapen en munitie voorhanden
De rechtbank vindt op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte op 1 augustus 2021 een semiautomatisch vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
5.4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, en wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 1 augustus 2021 te Amsterdam roekeloos heeft gehandeld door in een ruimte waar 10-tallen, althans een groot aantal mensen aanwezig was,
een vuurwapen in zijn broeksband te stoppen zonder te controleren of dit was doorgeladen,
dat vuurwapen ter hand heeft genomen zonder te controleren of het was doorgeladen,
zijn vinger aan de trekker van dat vuurwapen heeft gehouden zonder te controleren of het vuurwapen was doorgeladen en
onvoldoende zorg heeft betracht om te voorkomen dat het wapen af kon gaan waarna hij met dat vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd in die open ruimte waar een groot aantal mensen aanwezig waren door één welker kogels [slachtoffer] werd getroffen in zijn hoofd waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotwond in het hoofd, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
op 1 augustus 2021 te Amsterdam een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. Ter onderbouwing van haar strafeis heeft de officier van justitie gewezen op de ernst van de feiten, het leed dat verdachte de nabestaanden heeft bezorgd, de proceshouding van verdachte – hij stelt ten onrechte dat het een ongeluk was en legt daarmee de verantwoordelijkheid buiten zichzelf –, de conclusie van de psycholoog dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en de omstandigheid dat verdachte geen verblijfsvergunning meer heeft voor Nederland. Dat laatste maakt volgens de officier van justitie dat een voorwaardelijk strafdeel niet aan de orde is.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte alleen kwalijk kan worden genomen dat hij het wapen voor handen heeft gehad in een zaal vol feestende mensen en dat hij daarvoor een straf verdient die voldoet aan Amsterdamse standaarden. Naar de ervaring van de raadsman is dat een gevangenisstraf van een jaar, Hierbij heeft hij opgemerkt dat in andere delen van het land lagere straffen worden opgelegd, .
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten en het leed dat verdachte de nabestaanden heeft toegebracht laten meewegen. Verdachte had op 1 augustus 2021 op een feest waar veel mensen waren een semiautomatisch vuurwapen, waarvan hij niet heeft gecontroleerd of het doorgeladen was, in zijn broeksband. Het voorhanden hebben van (vuur)wapens is verboden, omdat dit zeer gevaarlijke situaties in het leven kan roepen. Dat is in dit geval ook gebleken. Verdachte heeft zich met een opstootje bemoeid en uiteindelijk heeft zijn roekeloze gedrag ertoe geleid dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Verdachte heeft [slachtoffer] het kostbaarste bezit afgenomen, namelijk zijn leven. Verder heeft hij de nabestaanden veel leed bezorgd. Dit leed is onherstelbaar en het gemis zullen zij met zich mee moeten dragen. De ouders, drie kinderen en partner van [slachtoffer] hebben dit via het spreekrecht op indringende wijze duidelijk gemaakt. Dit soort misdrijven roepen ook in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid op.
De rechtbank ziet in het strafblad van verdachte en de (niet heel recente) rapportages van de reclassering en psycholoog geen aanleiding voor strafverzwaring of matiging. Bij verdachte is sprake van zwakbegaafdheid. De psycholoog heeft echter geconcludeerd dat de feiten hem volledig kunnen worden toegerekend.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] met opzet heeft gedood. Uit het dossier komt niet naar voren dat verdachte opzet heeft gehad iemand te willen doden, ook niet in voorwaardelijke vorm. Daarom wijkt de rechtbank bij de straftoemeting aanzienlijk naar beneden af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Verdachte heeft zelf steeds verklaard dat hij het per ongeluk heeft gedaan. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte tijdens het spreekrecht van nabestaanden geëmotioneerd was. Hij heeft ook spijt betuigd. Verder heeft hij verklaard gesprekken met een psycholoog te voeren om te verwerken wat er is gebeurd. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen hoog recidiverisico en daarom geen aanleiding een voorwaardelijke strafdeel op te leggen, wat hem ervan zou moeten weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Dit is in lijn met het advies van de reclassering. Ook de omstandigheid dat verdachte geen verblijfsvergunning heeft voor Nederland maakt dat oplegging van een voorwaardelijk strafdeel (met bijzondere voorwaarden) niet in de rede ligt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Beslag

De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: voorwerpen 1, 2 en 3 op de beslaglijst (twee hulzen en een patroon), die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen de bewezen geachte dood door schuld is begaan en met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte voorhanden hebben van munitie is begaan.
De overige voorwerpen op de beslaglijst (vijftien in de feestzaal aangetroffen flessen) moeten worden bewaard voor de rechthebbende.

10.Benadeelde partijen

10.1
Benadeelde partij [benadeelde partij 1] (moeder van [slachtoffer] )
10.1.1
Vordering
[benadeelde partij 1] verzoekt als moeder van [slachtoffer] aan verdachte om € 20.000, - schadevergoeding te betalen voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Daarbij heeft zij gesteld dat
[slachtoffer] als meerderjarig kind bij zijn ouders thuis woonde.
10.1.2
Verweer van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder1 ten laste gelegde doodslag en dood door schuld.
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van één van deze beschuldigingen, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld
[slachtoffer] niet als thuiswonend kind kan worden aangemerkt. De vordering wordt dan ook betwist.
10.1.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel moet worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.1.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks materiële en affectieschade is toegebracht. Uit het dossier blijkt volgens de rechtbank dat [slachtoffer] op 1 augustus 2021 bij zijn ouders woonde. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
10.2
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (vader van [slachtoffer] )
10.2.1
Vordering
[benadeelde partij 2] verzoekt als vader van [slachtoffer] aan verdachte om
€ 13.860,55 aan materiële schadevergoeding te betalen voor kosten in verband met de uitvaart, gebruik van een ambulance en het opvragen van een uittreksel bij de gemeente.
Ook verzoekt hij verdachte € 20.000, - schadevergoeding te betalen voor affectieschade. Daarbij heeft hij gesteld dat [slachtoffer] als meerderjarig kind bij zijn ouders thuis woonde.
Hij heeft ook vergoeding van de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade verzocht.
10.2.2
Verweer van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder1 ten laste gelegde doodslag en dood door schuld.
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van één van deze beschuldigingen, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld
[slachtoffer] niet als thuiswonend kind kan worden aangemerkt. De vordering wordt op dit onderdeel dan ook betwist.
10.2.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel moet worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.2.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks materiële en affectieschade is toegebracht. Uit het dossier blijkt volgens de rechtbank dat [slachtoffer] op 1 augustus 2021 bij zijn ouders woonde. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
10.3
Benadeelde partij [benadeelde partij 4] (zoon van [slachtoffer] )
10.3.1
Vordering
[benadeelde partij 4] (wettelijk vertegenwoordiger: moeder [naam moeder] ) verzoekt als minderjarige zoon van [slachtoffer] aan verdachte om € 21.380, - aan materiële schadevergoeding te betalen voor derving levensonderhoud in de vorm van geïndexeerde alimentatiebetalingen tot zijn 18e jaar dan wel € 18.500, - indien de inflatie niet kan worden meegenomen.
Verder verzoekt hij verdachte € 20.000, - schadevergoeding te betalen voor affectieschade.
Hij heeft ook vergoeding van de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade verzocht.
10.3.2
Verweer van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder1 ten laste gelegde doodslag en dood door schuld.
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van één van deze beschuldigingen, heeft de raadsman de vordering zowel ten aanzien van de gestelde materiële schade als ten aanzien van de affectieschade betwist.
Voor zover de vordering ziet op materiële schade (gederfd levensonderhoud) heeft de raadsman de rechtbank verzocht dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de beoordeling te complex is en daarom een te zware belasting voor het strafproces zou opleveren.
Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade moet volgens de raadsman worden afgewezen. Hij heeft de affectieve band tussen de benadeelde partij en zijn vader [slachtoffer] betwist onder verwijzing naar een brief van een psycholoog van 22 maart 2022, die is overgelegd bij de vordering van mevrouw [benadeelde partij 3] . Daarbij heeft hij gewezen op de mogelijkheid om de vordering op grond van artikel 6:2, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) af te wijzen als de vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Voor het geval de rechtbank daarin niet mee zou gaan, heeft de raadsman opgemerkt dat de beoordeling van dit deel van de vordering te complex is en daarom een te zware belasting voor het strafproces zou opleveren en dat de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
10.3.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel, tot een bedrag van € 41.380, -, moet worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.3.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks materiële en affectieschade is toegebracht.
De vordering is voldoende onderbouwd voor zover die ziet op derving levensonderhoud in de vorm van alimentatiebetalingen. Er is namelijk een vonnis van de rechtbank in Antwerpen van 9 maart 2017 overgelegd, waaruit blijkt dat
[slachtoffer] een onderhoudsbijdrage aan [naam moeder] , de moeder van
[benadeelde partij 4] , moest betalen. De behandeling van dit deel van de vordering levert mede daarom geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal, rekening houdende met indexatie, de vordering op dit punt toekennen tot een bedrag van € 21.380, -, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is ook voldoende onderbouwd voor zover die ziet op affectieschade. Er is aangetoond dat [benadeelde partij 4] de minderjarige zoon van [slachtoffer] is.
Naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer, zoals een minderjarige zoon (zie artikel 6:108 lid 4 BW), komen voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. Deze vergoeding ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Gelet op het voorgaande levert ook de behandeling van dit deel van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank waardeert deze schade, in overeenstemming met dit Besluit, op € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal ook de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen.
10.4
Benadeelde partij [benadeelde partij 5] (zoon van [slachtoffer] )
10.4.1
Vordering
[benadeelde partij 5] (wettelijk vertegenwoordiger: moeder [benadeelde partij 3] ) verzoekt als minderjarige zoon van [slachtoffer] aan verdachte om € 3.650, - dan wel een door de rechtbank te schatten bedrag aan materiële schadevergoeding te betalen voor gederfde inkomsten in de vorm van spaargeld.
Verder verzoekt hij verdachte € 15.000, - aan immateriële schadevergoeding te betalen in verband met shockschade.
Ook verzoekt hij verdachte € 20.000, - schadevergoeding te betalen voor affectieschade.
Hij heeft ook vergoeding van de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade verzocht.
10.4.2
Verweer van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder1 ten laste gelegde doodslag en dood door schuld.
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van één van deze beschuldigingen, heeft de raadsman de vordering ten aanzien van de gestelde materiële schade (gederfd spaargeld) en immateriële schade (shockschade) betwist.
Wat betreft de gevorderde schadevergoeding voor gederfd spaargeld is niet duidelijk welke juridische basis de vordering heeft. Gesteld noch gebleken is dat het spaargeld is bedoeld als levensonderhoud. De benadeelde partij moet met betrekking tot dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd dan wel de beoordeling te complex is en daarom een te zware belasting voor het strafproces zou opleveren.
De shockschade is niet aangetoond. Er is niet onderbouwd dat aan alle voorwaarden voor toekenning van deze schade is voldaan. Zo is de directe confrontatie van de benadeelde partij met [slachtoffer] niet aangetoond en is evenmin geestelijke schade bij de benadeelde partij door een emotionele schok aangetoond. Mocht de rechtbank wel shockschade aannemen, dan moet eventuele volledige toewijzing van vergoeding van affectieschade een matigend effect hebben op de vergoeding voor shockschade.
Wat betreft de gevorderde vergoeding voor affectieschade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering voor zover die ziet op gederfd spaargeld onvoldoende onderbouwd.
De shockschade vindt de officier van justitie ook onvoldoende onderbouwd. Hierbij heeft zij opgemerkt dat niet duidelijk is in hoeverre er naast vergoeding van affectieschade grond bestaat voor vergoeding van shockschade.
De gevorderde vergoeding voor affectieschade moet worden toegewezen.
10.4.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks affectieschade is toegebracht. De vordering is op dit punt inhoudelijk niet betwist. De gevorderde schadevergoeding voor affectieschade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De gestelde schade in de vorm van inkomstenderving is onvoldoende onderbouwd. Niet is aangetoond dat het door [slachtoffer] betaalde spaargeld is gebaseerd op een wettelijke verplichting en in die zin als bijdrage aan het levensonderhoud van [benadeelde partij 5] kan worden aangemerkt. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Shockschade
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anders onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen tegens het slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen hoe onverwacht dit was. Uit die emotionele schok moet vervolgens geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld. Daarmee is geprobeerd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar is. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. [1] .
De gestelde shockschade is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het overlijden van [slachtoffer] een zeer ingrijpende gebeurtenis is heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat bij hem, door de directe confrontatie met de gevolgen van de dood van [slachtoffer] door de schuld van verdachte, een hevige emotionele schok is teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Wat betreft de hiervoor bedoelde directe confrontatie bieden de stukken onvoldoende duidelijkheid. Verder kan niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel dat is veroorzaakt door die directe confrontatie. De overgelegde verklaring van een medewerker van de school en de verklaring van connected together waaruit blijkt dat benadeelde partij klachten ondervindt door het overlijden van zijn vader is daarvoor onvoldoende. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de genoemde klachten worden veroorzaakt door een psychisch erkend ziektebeeld, voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit en niet door het overlijden op zichzelf. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Voor zover de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering kan hij dat deel van zijn vordering nog bij de civiele rechter aanbrengen.
10.5
Benadeelde partij [benadeelde partij 7] (dochter van [slachtoffer] )
10.5.1
Vordering
[benadeelde partij 7] (wettelijk vertegenwoordiger: moeder [benadeelde partij 3] ) verzoekt als minderjarige dochter van [slachtoffer] aan verdachte om € 4.075, - dan wel een door de rechtbank te schatten bedrag aan materiële schadevergoeding te betalen voor gederfde inkomsten in de vorm van spaargeld..
Verder verzoekt zij verdachte € 15.000, - aan immateriële schadevergoeding te betalen in verband met shockschade.
Ook verzoekt zij verdachte € 20.000, - schadevergoeding te betalen voor affectieschade.
Zij heeft ook vergoeding van de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade verzocht.
10.5.2
Verweer van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder1 ten laste gelegde doodslag en dood door schuld.
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van één van deze beschuldigingen, heeft de raadsman de vordering ten aanzien van de gestelde materiële schade (gederfd spaargeld) en immateriële schade (shockschade) betwist.
Wat betreft de gevorderde schadevergoeding voor gederfd spaargeld is niet duidelijk welke juridische basis de vordering heeft. Gesteld noch gebleken is dat het spaargeld is bedoeld als levensonderhoud. De benadeelde partij moet met betrekking tot dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd dan wel de beoordeling te complex is en daarom een te zware belasting voor het strafproces zou opleveren.
De shockschade is niet aangetoond. Er is niet onderbouwd dat aan alle voorwaarden voor toekenning van deze schade is voldaan. Zo is de directe confrontatie van de benadeelde partij met [slachtoffer] niet aangetoond en is evenmin geestelijke schade bij de benadeelde partij door een emotionele schok aangetoond. Mocht de rechtbank wel shockschade aannemen, dan moet eventuele volledige toewijzing van vergoeding van affectieschade een matigend effect hebben op de vergoeding voor shockschade.
Wat betreft de gevorderde vergoeding voor affectieschade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering voor zover die ziet op gederfd spaargeld onvoldoende onderbouwd.
De shockschade vindt de officier van justitie ook onvoldoende onderbouwd. Hierbij heeft zij opgemerkt dat niet duidelijk is in hoeverre er naast vergoeding van affectieschade grond bestaat voor vergoeding van shockschade.
De gevorderde vergoeding voor affectieschade moet worden toegewezen.
10.5.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks affectieschade is toegebracht. De vordering is op dit punt inhoudelijk niet betwist. De gevorderde schadevergoeding voor affectieschade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De gestelde schade in de vorm van inkomstenderving is onvoldoende onderbouwd. Niet is aangetoond dat het door [slachtoffer] betaalde spaargeld is gebaseerd op een wettelijke verplichting en in die zin als bijdrage aan het levensonderhoud van [benadeelde partij 7] kan worden aangemerkt. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen haar vordering op dit punt nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Shockschade
Met verwijzing naar wat onder 10.4.4 ten aanzien van [benadeelde partij 5] is opgenomen is de rechtbank van oordeel dat de gestelde shockschade ook hier onvoldoende onderbouwd is aangezien de vordering gelijkluidend is. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen haar vordering op dit punt nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Voor zover de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering kan zij dat deel van haar vordering nog bij de civiele rechter aanbrengen.
10.6
Benadeelde partij [benadeelde partij 3] (partner van [slachtoffer] )
10.6.1
Vordering
[benadeelde partij 3] verzoekt als levenspartner van [slachtoffer] aan verdachte om € 46.729,23 materiële schadevergoeding te betalen, bestaande uit:
  • € 579,17 vergoeding voor rouwkransen;
  • € 297,60 vergoeding voor reis- en parkeerkosten;
  • € 25,76 vergoeding voor voorgeschreven medicatie (kalmeringstabletten);
  • € 43.260, - vergoeding voor inkomstenderving (levensonderhoud kinderen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] );
  • € 2.467,13 vergoeding voor therapie (Connected Together);
  • € 100, - vergoeding therapie voor kinderen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] .
Verder verzoekt zij verdachte € 15.000, - aan immateriële schadevergoeding te betalen in verband met shockschade.
Ook verzoekt zij verdachte € 20.000, - schadevergoeding te betalen voor affectieschade als levenspartner van [slachtoffer] . Voor het geval de rechtbank de benadeelde partij niet als levenspartner van [slachtoffer] aanmerkt, moet zij op grond van artikel 6:108, lid 4, onder g, van het Burgerlijk Wetboek als naaste worden aangemerkt en komt zij op die grond voor vergoeding van affectieschade in aanmerking.
Zij heeft ook vergoeding van de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade verzocht.
Tot slot heeft de benadeelde partij vergoeding van reiskosten voor pro forma zittingen gevraagd tot een bedrag van € 182,12 in de vorm van vergoeding van proceskosten.
10.6.2
Verweer van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder1 ten laste gelegde doodslag en dood door schuld.
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van één van deze beschuldigingen, heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding in verband met rouwkransen, reis- en parkeerkosten en voorgeschreven medicatie. Ook wat betreft de gevorderde vergoeding voor reiskosten voor pro forma zittingen, die de raadsman heeft aangemerkt als materiële schade, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor het overige heeft de raadsman de gevorderde materiële schadevergoeding betwist.
Ten aanzien van de vergoeding voor therapie van de benadeelde partij en haar twee kinderen heeft de raadsman opgemerkt dat psychologische hulp valt onder de ziektekostenverzekering en dat niet is onderbouwd dat dit voor deze kosten niet geldt.
Voor zover de vordering ziet op vergoeding voor inkomstenderving (levensonderhoud kinderen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] ) heeft de raadsman de rechtbank verzocht dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de beoordeling te complex is en daarom een te zware belasting voor het strafproces zou opleveren.
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding voor shockschade heeft de raadsman betoogd dat niet is aangetoond dat aan alle voorwaarden voor toekenning van deze schade is voldaan. Zo is de directe confrontatie van de benadeelde partij met [slachtoffer] niet aangetoond en is evenmin geestelijke schade bij de benadeelde partij door een emotionele schok aangetoond. Mocht de rechtbank wel shockschade aannemen, dan moet eventuele volledige toewijzing van vergoeding van affectieschade een matigend effect hebben op de vergoeding voor shockschade.
Voor zover de vordering ziet op affectieschade heeft de raadsman de rechtbank verzocht dat deel van de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft betwist dat de benadeelde partij als levenspartner of als naaste van [slachtoffer] kan worden aangemerkt, omdat [slachtoffer] bij zijn ouders woonde.
10.6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering voor zover die ziet op materiële schadevergoeding geheel moet worden toegewezen.
Voor shockschade komt volgens de officier van justitie een bedrag van € 5.000, - voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde vergoeding voor affectieschade moet worden toegewezen.
10.6.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks materiële schade in verband met rouwkransen, reis- en parkeerkosten, voorgeschreven medicatie en reiskosten voor pro forma zittingen, die de rechtbank aanmerkt als materiële schade en niet als proceskosten, is toegebracht. De vordering is op deze punten inhoudelijk niet betwist. De gevorderde schadevergoeding op deze punten komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.084,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Inkomensderving
De rechtbank vindt dat ook vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks materiële schade is toegebracht in verband met inkomstenderving (levensonderhoud kinderen [benadeelde partij 5] en
[benadeelde partij 7] ) en therapie voor de benadeelde partij en voor haar kinderen
[benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] (Connected Together). De vordering is op deze punten voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering op deze punten vormt mede daarom geen onevenredige belasting van het strafgeding.
Wat betreft de vergoeding voor inkomstenderving is verdachte ingevolge artikel 6:108, lid 1 onder a, van het Burgerlijk Wetboek verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de minderjarige kinderen van de overledene. Verder is het bedrag berekend aan de hand van standaardbedragen opgenomen in de zogenoemde Behoeftetabel 2022.
Voor de kosten voor therapie geldt dat de benadeelde partij via een coach op haar werk is doorverwezen naar Connected Together. In dat licht vindt de rechtbank het redelijk dat verdachte die kosten, die niet onder de ziektekostenverzekering vallen, vergoed. Dat geldt ook voor de kosten verbonden aan de eenmalige therapiesessie van haar kinderen bij Connected Together.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding op deze punten daarom ook toewijzen tot een bedrag van € 45.827,13 , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Affectieschade
Ook staat vast dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde dood door schuld rechtstreeks affectieschade is toegebracht. De vordering is ook op dit punt voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering op dit punt vormt mede daarom geen onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank vindt dat niet is aangetoond dat de benadeelde partij als levenspartner van [slachtoffer] , die ten tijde van het doden van [slachtoffer] duurzaam met hem een gemeenschappelijke huishouding voerde, kan worden aangemerkt. De benadeelde partij en
[slachtoffer] woonden immers destijds niet structureel samen. Voor vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108, lid 4, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, dat ziet op die levensgezel, komt de benadeelde partij daarom niet in aanmerking. Zij kan gelet op de overgelegde stukken echter wel op grond van artikel 6:108, lid 4, onder g, van het Burgerlijk Wetboek als naaste die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt, worden aangemerkt. De rechtbank merkt haar namelijk aan als
een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. Bij de vordering zijn diverse persoonlijke stukken overlegd waaruit blijkt dat sprake is van een duurzame en nauwe persoonlijke relatie als partners. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding voor affectieschade toekennen tot een bedrag van € 20.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Shockschade
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De gestelde shockschade is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verwijst hiervoor allereerst naar het beoordelingskader zoals onder 10.4.4. uiteen is gezet. De rechtbank merkt op dat de aanblik van haar partner in het ziekenhuis zeer ingrijpend moet zijn geweest evenals de beslissingen die omtrent zijn medische behandeling gemaakt moesten worden. Daarmee is volgens de rechtbank echter niet aangetoond dat sprake is van een directe confrontatie waardoor een hevige emotionele schok is teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit blijkt ook niet het daartoe ingediende behandelverslag van Connected Together zoals door benadeelde partij is ingediend.. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen haar vordering op dit punt nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Voor zover de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering kan zij dat deel van haar vordering nog bij de civiele rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair.

aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- voorwerpen 1, 2 en 3 op de beslaglijst (twee hulzen en een patroon).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- voorwerpen 4 tot en met 18 op de beslaglijst (15 flessen).
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van
€ 20.000, - (twintigduizend euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 20.000, - (twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van
€ 33.860,55 (drieëndertigduizend achthonderdzestig euro en vijfenvijftig cent), bestaande uit € 13.860,55 (dertienduizend achthonderdzestig euro en vijfenvijftig cent) en materiële schadevergoeding € 20.000, - (twintigduizend euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil..
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat
€ 33.860,55 (drieëndertigduizend achthonderdzestig euro en vijfenvijftig cent), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 63 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toe tot een bedrag van
€ 41.380, - (eenenveertig duizend driehonderd tachtig euro), bestaande uit
€ 21.380, - (eenentwintigduizend driehonderd tachtig euro) aan materiële schadevergoeding en € 20.000, - (twintigduizend euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat
€ 41.380, - (eenenveertig duizend driehonderd tachtig euro), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 73 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] toe tot een bedrag van
€ 20.000, - (twintigduizend euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (materiële schade: € 3.650, - en immateriële schade: € 15.000, -) niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat
€ 20.000, - (twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] toe tot een bedrag van
€ 20.000, - (twintigduizend euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (materiële schade: € 4.075, -- en immateriële schade: € 15.000, -) niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 7] aan de Staat
€ 20.000, - (twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van
€ 46.911,78 (zesenveertigduizend negenhonderdelf euro en achtenzeventig cent) aan materiële schadevergoeding en € 20.000, - (twintigduizend euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (immateriële schade: € 15.000, -) niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 66.911,78, - (zesenzestigduizend negenhonderdelf euro en achtenzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 106 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2022.

Voetnoten

1.arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958)