ECLI:NL:RBAMS:2022:7570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
13/993080-17 (A) 13/993084-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door een externe registeraccountant

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een externe registeraccountant, die werd beschuldigd van het niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die als accountant verbonden was aan een bedrijf dat betrokken was bij transacties in Oezbekistan, opzettelijk had nagelaten om meldingen te doen van transacties die verband hielden met mogelijke omkoping en witwassen. De rechtbank stelde vast dat de verdachte vanaf 2011 op de hoogte was van de ongebruikelijke transacties, maar pas in september 2014 melding had gemaakt, wat niet onverwijld was. De rechtbank legde een geldboete op van € 240.000,- voor de overtredingen, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als poortwachter in het financiële systeem zwaar wogen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal andere beschuldigingen, waaronder het niet volledig melden van transacties, omdat de meldplicht niet zo ver reikte dat ook alle namen van tussenpersonen opgenomen moesten worden in de melding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van accountants om ongebruikelijke transacties tijdig te melden en de rol die zij spelen in het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/993080-17 (A) 13/993084-18 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 15 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
Gevestigd op adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2018, 5 september 2018, 26 februari 2019, 17 november 2022 en 15 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die eerder bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de zitting van 26 februari 2019 gevoegd. De zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.O. van Driel, van wat de vertegenwoordigers van verdachte, [naam 1] en [naam 2] , en de raadslieden, mr. H.J.Th. Biemond, mr. J.J. Strijder en mr. I.M. van den Oord, namens verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Achtergrond
Verdachte is vanaf eind 2010 tot en met de afronding van de audit-2013 de externe registeraccountant van het op dat moment in [plaats] gevestigde bedrijf [bedrijf 1] . (hierna: [bedrijf 1] ) geweest.
In 2013 is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen [bedrijf 1] . [bedrijf 1] werd verdacht van ambtelijke omkoping en valsheid in geschrifte rondom en na toetreding tot de Oezbeekse telecommunicatiemarkt. Het openbaar ministerie (hierna: OM) meent dat [bedrijf 1] in de periode 2006 tot en met 2012 steekpenningen aan Oezbeekse overheidsfunctionarissen heeft betaald. De bedragen werden via aan [bedrijf 1] gelieerde entiteiten voldaan aan [bedrijf 2] . gevestigd te [plaats] (hierna: [bedrijf 2] ). Het is gebleken dat [naam 3] , de dochter van de toenmalige president van Oezbekistan, gerechtigd was tot het vermogen van [bedrijf 2] . [bedrijf 1] heeft een schikking getroffen met het OM ter voorkoming van verdere vervolging voor een bedrag van USD 397.500.000,- /
EUR 358.000.000,-. [bedrijf 1] heeft hetzelfde bedrag betaald aan de Verenigde Staten, waar ook een onderzoek had plaatsgevonden.
Het OM verwijt verdachte – in het kort – dat zij als externe accountant van [bedrijf 1] de betalingen aan [bedrijf 2] niet als ongebruikelijk heeft aangemerkt en deze niet, niet tijdig en/of niet volledig heeft gemeld aan de Financial Intelligence Unit (FIU), terwijl zij daartoe volgens de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) wel gehouden was.
2.2.
Beschuldiging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in zaak A op de zitting van 26 februari 2019 - ten laste gelegd dat:
Zaak A:
zij, samen met een ander, althans alleen in de periode van 19 september 2011 tot 12 oktober 2014 als externe registeraccountant opzettelijk in strijd met de verplichting in artikel 16 van de Wwft ongebruikelijke transacties niet tijdig en/of niet volledig heeft gemeld, namelijk
- een betaling in 2011 van in totaal USD 30.000.000,- althans USD 20.000.000,- en/of USD 10.000.000,- door/via het aan [bedrijf 1] . gelieerde [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) aan [bedrijf 2] ;
- een betaling in 2011 van in totaal omgerekend USD 10.000.000,- of 10.500.000,- door/via het aan [bedrijf 1] gelieerde [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ) aan [bedrijf 2] ;
- een betaling in 2012 van in totaal omgerekend USD 10.000.000,- of USD 10.000.500,- door/via het aan [bedrijf 1] gelieerde [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] ;
Zaak B:
zij, samen met een ander, althans alleen in de periode van 1 januari 2013 tot 12 oktober 2014 als externe registeraccountant opzettelijk in strijd met de verplichting in artikel 16 van de Wwft ongebruikelijke transacties niet heeft gemeld, namelijk
- een betaling in 2007 van USD 25.000.000,- door/via het aan [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) (vanaf 2010 onderdeel van [bedrijf 1] ) gelieerde [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] ;
- een betaling in 2008 van USD 2.000.000,- door en/of namens het aan [bedrijf 5] gelieerde [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] ;
- betalingen in de periode van april 2007 tot en met september 2009, te weten betaling door [bedrijf 2] van USD 20.000.000,- ter verkrijging van aandelen [bedrijf 6] , in samenhang met een put-and-call-overeenkomst met [bedrijf 5] waarin [bedrijf 2] een minimumwinst van USD 37.500.00,- wordt gegarandeerd bij gebruikmaking van die optie, en de uitoefening van die put-optie waarbij voornoemd bedrag aan [bedrijf 2] wordt uitbetaald;
- betalingen in 2011 van in totaal USD 6.700.000,- voor
sponsorshipsen/of donaties door en/of namens [bedrijf 5] en/of [bedrijf 1] ten behoeve van de aan de regering van Oezbekistan en/of [naam 3] gelieerde goede doelen-organisaties.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Gevoegde zaken A en B

Verdachte heeft verzocht om de eerder in deze procedure gevoegde zaken A en B te splitsen. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot splitsing van de zaken, zodat de zaken gevoegd blijven. In dit vonnis zal dan ook de uitspraak volgen in beide zaken.

4.Standpunten

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor de feiten in zaak B, omdat het geen transacties van of ten behoeve van [bedrijf 1] zijn. [bedrijf 1] is op 5 juni 2009 opgericht. De betalingen die vóór die datum hebben plaatsgevonden kunnen daarom geen transacties van of ten behoeve van [bedrijf 1] zijn. Ten aanzien van de transacties die na die datum hebben plaatsgevonden (het uitoefenen van de putoptie en de
sponsorshipsen donaties) is onvoldoende van nauwe betrokkenheid van [bedrijf 1] gebleken, zodat ook dat geen transacties van of ten behoeve van [bedrijf 1] zijn.
In zaak A heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak voor het niet tijdig en/of volledig melden vóór 1 januari 2013. Tot aan die datum lag de verplichting tot het melden van ongebruikelijke transacties bij de individuele accountant als natuurlijk persoon en pas per 1 januari 2013 is die verplichting uitgebreid naar de (accountants-)kantoren als vennootschap of rechtspersoon. De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte in zaak A vanaf 1 januari 2013 een tweetal transacties aan [bedrijf 2] (in de dagvaarding opgenomen onder het eerste gedachtestreepje en ook wel aangeduid als de ‘2011-transactie’) en vanaf 21 februari 2014 een tweetal middellijke transacties aan [bedrijf 2] (in de dagvaarding opgenomen onder het tweede en derde gedachtestreepje en ook wel aangeduid als de ‘2011/2012-transacties’) opzettelijk niet heeft gemeld. Daarnaast kan worden bewezen dat zij de laatste melding opzettelijk niet volledig heeft gedaan, omdat zij niet de namen van de betrokken offshore vennootschappen heeft opgenomen in de melding.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben bepleit dat in zaak B vrijspraak moet volgen van het ten laste gelegde en dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingsvariant.
In zaak A heeft de verdediging volledige vrijspraak bepleit. Kort samengevat voert zij het volgende aan:
Vóór 1 januari 2013 was verdachte geen Wwft-instelling, zodat over die periode vrijspraak moet volgen. Verdachte heeft het ongebruikelijke karakter van de 2011-transactie niet eerder dan 20 maart 2014 vastgesteld, zodat er daarvóór nog geen meldingsplicht kan hebben bestaan. Verdachte raakte pas in maart 2014 bekend met de 2011/2012-transacties en had daaraan voorafgaand in ieder geval geen meldplicht voor die transacties. Tussen maart 2014 en 17 september 2014 was er ook nog geen meldplicht voor verdachte. Er was namelijk geen sprake van transacties in de zin van de Wwft, omdat de betalingen niet van of ten behoeve van haar cliënt [bedrijf 1] zijn geweest. Daarnaast is verdachte in die periode niet gebleken dat de transacties een relatie met Nederland hadden, terwijl dat een vereiste was voor het ontstaan van de meldplicht.
Verdachte kreeg op 17 september 2014 een signaal dat de 2011/2012-transacties wel een relatie met Nederland hadden vanwege de actieve betrokkenheid van een bestuurder van [bedrijf 1] in de uitvoering van de 2011/2012-transacties. Er was voor verdachte nu ook sprake van een transactie van of ten behoeve van haar cliënt, [bedrijf 1] . Daarom heeft zij op 28 september 2014 melding gedaan van deze ongebruikelijke transacties en van de 2011-transactie, die zij als één feitencomplex behandelde. De meldingen zijn tijdig gedaan. De betalingen van de 2011-transactie dienen als één transactie beschouwd te worden. De melding van de 2011/2012-transacties hoefde niet de namen van de offshorebedrijven te bevatten en is dus volledig.
Bij bewezenverklaring van een niet-onverwijlde en tevens onvolledige melding is er sprake van eendaadse samenloop.

5.Zaak B: vrijspraak en niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van wat in zaak B ten laste is gelegd.
De rechtbank zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het in zaak B impliciet subsidiair ten laste gelegde. Het subsidiair tenlastegelegde feit is een overtreding. Het recht tot strafvordering verjaart dan conform artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht na verloop van drie jaar. De eerste daad van vervolging betreft in deze zaak de vordering wijziging tenlastelegging, om de feiten in zaak B toe te voegen aan de ten laste gelegde feiten in zaak A, die is gedaan op de zitting van 5 september 2018. Op dat moment was het recht tot strafvordering al verjaard.

6.Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
6.1.
[bedrijf 1]
is op 5 juni 2009 opgericht op [plaats] en heeft zich op 7 januari 2010 gevestigd in [plaats] . [2] Eind 2010 is [bedrijf 1] de holdingmaatschappij van de [bedrijf 1] -groep geworden. Zij houdt sindsdien indirect alle aandelen van de in [plaats] gevestigde voormalige holdingmaatschappij [bedrijf 5] . [bedrijf 3] behoort tot de [bedrijf 1] -groep en [bedrijf 4] is een dochteronderneming van [bedrijf 1] . [bedrijf 4] is gevestigd in Oezbekistan. Verdachte is eind 2010 de externe accountant van [bedrijf 1] geworden en is dat gebleven tot en met de afronding van de 2013-audit.
6.2.
Strafrechtelijk onderzoek
In 2013 is het OM een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [bedrijf 1] . De FIOD heeft op 12 maart 2014 het kantoor van [bedrijf 1] doorzocht. Een dag later heeft het OM in dat onderzoek een vordering om gegevens te verstrekken over [bedrijf 1] uitgereikt aan verdachte. Het OM concludeerde dat [bedrijf 1] in de periode van 2006 tot en met 2012 steekpenningen aan Oezbeekse overheidsfunctionarissen heeft betaald in verband met toetreding tot de Oezbeekse telecommarkt. Die strafzaak is beëindigd nadat [bedrijf 1] de door het OM aangeboden transactie had geaccepteerd.
In 2016 is het OM vervolgens een strafrechtelijk onderzoek gestart naar verdachte voor het niet-naleven van de Wwft met betrekking tot diverse transacties van [bedrijf 1] en/of aan haar gelieerde entiteiten rondom de toetreding tot de Oezbeekse telecommarkt. Het OM had het vermoeden dat verdachte ongebruikelijke transacties van [bedrijf 1] niet had gemeld. In dat onderzoek heeft de FIOD documenten met betrekking tot de transacties van [bedrijf 1] gevorderd en in beslag genomen bij verdachte. [3] Het betreft de volgende transacties.
6.3.
Transacties
De zogenoemde 2011-transactie
Op 19 september 2011 betaalt [bedrijf 3] USD 20.000.000,- aan [bedrijf 2] [4] bij het aangaan van een overeenkomst over adviesdiensten voor het verkrijgen van een LTE-licentie (4G) voor [bedrijf 4] in Oezbekistan. [5] Op 19 oktober 2011 is een tweede betaling gedaan van
USD 10.000.000,- aan [bedrijf 2] . [6] Dat is het moment waarop de licentie werd verkregen. Voor het verkrijgen van een dergelijke licentie hoeft naar Oezbeeks recht niet betaald te worden. De betalingen liepen via de ING Bank in Amsterdam. [bedrijf 3] financierde de betalingen via een lening van [bedrijf 5] . De bedragen zijn terug te zien in de geconsolideerde jaarrekeningen van [bedrijf 1] van 2011, 2012 en 2013.
De zogenoemde 2011/2012-transacties
In februari/maart 2011 heeft [bedrijf 4] -via offshore bedrijven - een bedrag van USD 10.500.000,- betaald aan [bedrijf 2] en in maart 2012 USD 10.000.000,-. [7] De uitgaven zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekeningen van [bedrijf 1] van 2011, 2012 en 2013.
6.4.
Melding door verdachte
Op 28 september 2014 doet verdachte een tweetal meldingen van ongebruikelijke transacties bij de FIU. Verdachte meldt de betalingen onder de 2011-transactie van [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] die in 2011 heeft plaatsgevonden. [8] Verder doet verdachte melding van de betalingen onder de 2011/2012-transacties van [bedrijf 4] aan vermoedelijk [bedrijf 2] . [9] Verdachte stelt in beide meldingen dat zij aanleiding heeft om te veronderstellen dat de gemelde transacties verband kunnen houden met witwassen.
Voor de 2011-transactie meldt verdachte dat het vermoeden bestaat dat (een deel van) het betaalde bedrag is terechtgekomen bij Oezbeekse functionarissen om hen te bewegen de licentie aan [bedrijf 4] te verstrekken gezien:
- de snelheid waarmee de licentie is verkregen (één maand);
- het bedrag dat hiervoor is betaald, maar dat (gedeeltelijk) niet verklaarbaar is;
- de nauwe betrokkenheid van (familie van) Oezbeekse functionarissen;
- de geruchten van betrokkenheid van [bedrijf 2] bij omkopingsschandalen;
- het ontdekken van meer ongebruikelijke transacties met [bedrijf 2] .
Voor de 2011/2012-transacties meldt verdachte dat deze mogelijk te maken hebben met de omkoping van [bedrijf 2] gezien:
- de verschillende geruchten van omkoping ten aanzien van [bedrijf 2] ;
- de lopende corruptieonderzoeken;
- de verhullende wijze waarop beide transacties zijn vormgegeven;
- het feit dat er geen prestaties vanuit [bedrijf 2] tegenover de betalingen lijken te hebben gestaan.
6.5.
Betrokkenheid van [bedrijf 1]
Verdachte heeft in de melding van de 2011-transactie opgenomen dat het bestuur van [bedrijf 1] op de hoogte was van de overeenkomst tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , dat het bestuur uitvoerig over deze overeenkomst heeft gesproken en daaraan toestemming heeft verleend.
In haar melding van de 2011/2012-transacties heeft verdachte opgenomen dat naar alle waarschijnlijkheid een directeur van het bedrijfsonderdeel CIS [10] van [bedrijf 5] , die ook in het bestuur van [bedrijf 1] zat, op de hoogte was van en vermoedelijk zelfs actief betrokken was bij het opzetten van de structuur van de transacties.
6.5.1. 2011-
transactie
In juni 2011 heeft de
business unitCIS van [bedrijf 5] in [plaats] een businessplan opgesteld voor het verkrijgen van een LTE-licentie in Oezbekistan. Deze business unit rapporteert rechtstreeks aan de CEO van [bedrijf 1] . [11] De CEO [12] van [bedrijf 1] vertelt zijn COO [13] in een e-mail dat aan [bedrijf 5] duidelijk gemaakt moet worden dat dit project
corporate approvalnodig heeft. [14]
Nadat het [bedrijf 5] aan [bedrijf 1] op 18 juli 2011 vraagt om zo snel mogelijk te beslissen, [15] wordt het project tot verkrijging van de LTE-licentie in Oezbekistan besproken in de vergadering van het dagelijks bestuur van [bedrijf 1] . [16] Vrijwel direct na de vergadering bericht de CEO van [bedrijf 1] dat het project is goedgekeurd. [17] In verdere mailwisselingen wordt de specifieke betaalstructuur van het totaalbedrag voor het project van 30 miljoen vastgelegd: [bedrijf 1] leent [bedrijf 3] USD 30.000.000, [bedrijf 3] betaalt [bedrijf 2] voor de LTE-licentie en [bedrijf 4] verkrijgt de LTE-licentie. [18] Voorafgaand aan de daadwerkelijke betaling wordt in augustus 2011 door [bedrijf 1] de zogeheten B-FLAT procedure in werking gesteld. [19] De afdelingen Business, Fiscal, Legal, Accounting en Treasury (B-FLAT) hebben goedkeuring gegeven aan (de betaling van) het project, [20] maar wel met het nodige voorbehoud van de afdelingen Fiscal, Legal, Accounting en Financial. [21] De laatste handtekening is op 12 september 2011 gezet en op 19 september 2011 sluiten [bedrijf 3] en [bedrijf 2] de overeenkomst. [22] Op dezelfde dag betaalt [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] USD 20.000.000,-. [23] Binnen een maand, op 17 oktober 2011, krijgt [bedrijf 4] de gevraagde frequenties toegewezen. [24] Op 18 oktober 2011 stuurt [bedrijf 2] aan [bedrijf 5] een rapport betreffende de verrichte werkzaamheden. [25] Op 19 oktober 2011 betaalt [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] USD 10.000.000,-. [26]
6.5.2. 2011/2012-
transacties
Na een onderzoek van de Zweedse autoriteiten naar transacties tussen het Zweedse [bedrijf 7] en [bedrijf 2] heeft [bedrijf 1] begin 2013 advocatenkantoor Miller & Chevalier ingeschakeld om nader onderzoek uit te voeren naar de transacties met [bedrijf 2] .
Miller & Chevalier heeft [bedrijf 8] op 3 maart 2014 telefonisch geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. Uit een memo over dit telefoongesprek van [bedrijf 8] blijkt dat er nieuwe transacties aan het licht zijn gekomen. [27] In de presentatie die Miller & Chevalier 17 maart 2014 gaf aan [bedrijf 8] zijn deze nieuwe transacties opgenomen. Uit het daarin opgenomen schema blijkt dat [bedrijf 4] in februari/maart 2011 via [bedrijf 9] , [bedrijf 10] en [bedrijf 11] USD 10.500.00,- heeft betaald aan [bedrijf 2] . Ook heeft [bedrijf 4] in maart 2012 indirect USD 10.000.000,- betaald aan [bedrijf 2] , via [bedrijf 12] , [bedrijf 13] , [bedrijf 10] en/of [bedrijf 14] Dit betreffen de zogenoemde 2011/2012-transacties. [28]
In een intern memo van [bedrijf 1] wordt over de status van de 2011/2012-transactie gesproken als steun voor het vertrek van een derde partner uit Oezbekistan en de mogelijkheid om toekomstige projecten in Oezbekistan zonder moeilijkheden te kunnen verkrijgen. Dit alles om de grootste op de markt te worden. [29]
In een memo van [bedrijf 8] aan het [bedrijf 1] -controleteam van [bedrijf 8] wordt aangegeven dat betrokkenheid van [naam 4] en [naam 5] bij de 211/2012-transacties is gesignaleerd door Miller & Chevalier. [30]
De heer [naam 4] was in de periode 13 oktober 2010 tot en met 22 augustus 2011 bestuurder van [bedrijf 15] . [31] [naam 5] is sinds 21 april 2010 commissaris van [bedrijf 1] . [32]
In handgeschreven aantekeningen van een onbekende medewerker van verdachte van 8 mei 2014 staat dat een directeur van een Nederlandse holdingmaatschappij goedkeuring had gegeven aan een overeenkomst met [bedrijf 2] van USD 10.000.000,-. [33]
Ook de 2011/2012-transacties zijn door aan [bedrijf 1] gelieerde entiteiten voldaan aan [bedrijf 2] , waarvan de uiteindelijk begunstigde de dochter van de Oezbeekse president was. [bedrijf 7] en [bedrijf 1] hebben op dezelfde wijze LTE-licenties verkregen, namelijk via [bedrijf 2] . [34]
6.6.
Wetenschap verdachte
Hieronder wordt een selectie van de activiteiten van verdachte weergegeven.
6.6.1. 2011-
transactie
[verdachte] was sinds de verplaatsing van het hoofdkantoor van [bedrijf 1] naar [plaats] de groepsaccountant van [bedrijf 1] , in opvolging van [bedrijf 16] . [verdachte] is daardoor verantwoordelijk voor de accountantswerkzaamheden van het hele [bedrijf 1] -concern en geeft auditinstructies aan de accountant die de controle van [bedrijf 5] uitvoert, [bedrijf 16] . [35]
De heer [naam 6] , partner bij [verdachte] en verantwoordelijk accountant voor de audits bij [bedrijf 1] , [36] heeft verklaard dat hij voor de review van het derde kwartaal van 2011 door [naam 7] , toen Group Controller bij [bedrijf 1] , is gewezen op een transactie in Oezbekistan waar een derde partij bij betrokken was. Dat was tijdens een gesprek over de ontwikkelingen binnen het bedrijf, zoals ze die vaker hadden. [naam 6] en zijn team hebben er aandacht aan besteed en hij heeft het team van [bedrijf 16] gevraagd de transactie te bekijken en een memo te schrijven. [37]
[bedrijf 16] heeft daarop een memo opgesteld genaamd “ [bedrijf 4] ” d.d. 18 oktober 2011, waarin de 2011-transactie mogelijk als een niet standaard vorm van opereren wordt gezien. [38] [bedrijf 16] is bij de beoordeling van de transactie afgegaan op de interne goedkeurings- en nalevingsprocedures van [bedrijf 1] . Daarnaast heeft [bedrijf 16] de onderliggende documenten van de 2011-transactie (zoals de leningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] , de adviesovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en de betalingsoverboeking via de ING bank) opgevraagd en bestudeerd en onderzoek op internet gedaan.
De rechterhand van [naam 6] , en dus werkzaam bij [verdachte] , heeft op 2 november 2011 een aantal opmerkingen op de memo geplaatst:
“1) Het Bedrijf heeft USD 30 miljoen betaald aan een derde partij ( [bedrijf 2] ) om te helpen bij het verkrijgen van een vergunning die, zoals vermeld op pagina 6 van de memo, de Oezbeekse overheid "kosteloos" afgeeft. Ik weet dat we ergens anders in de memo bespreken waarom het gebruik van [bedrijf 2] nodig werd geacht - zij helpen bij de voorbereiding van de nodige documentatie en onderhandelingen met de overheidsinstanties. Hebben we enig idee waarom deze diensten zo "belangrijk" zijn voor het verkrijgen van de vergunningen en waarom [bedrijf 1] zelf of een andere derde partij het niet voor beduidend minder geld kon doen? [..]
2) Op pagina 2 van de memo geven we aan dat het Bedrijf de transactie zo heeft geconstrueerd (d.w.z. dat haar bedrijf op BVI direct een contract aangaat met [bedrijf 2] , een bedrijf in [plaats] ), omdat het de "betalingsprocedure eenvoudiger maakt, gezien de beperkingen in Oezbekistan met betrekking tot betalingen aan buitenlandse entiteiten". Wie bij het Bedrijf heeft dat tegen ons gezegd? Dit lijkt een zwakke reden. Hebben wij kennis van de lokale situatie en de beperkingen in Oezbekistan om te valideren wat het Bedrijf zegt? Weten we verder waarom [bedrijf 2] eigenlijk in [plaats] is gevestigd, als ze beweren deskundigen te zijn voor de Oezbeekse markt?
3) We impliceren op vele plaatsen in ons memo (pagina 2 en 6) dat de afronding van de transactie met [bedrijf 2] en de verwerving van de vergunning bijna op hetzelfde moment gebeuren. Lijkt dit niet vreemd? Indien de diensten die zijn leveren zo onderbouwend zijn en de voorbereidingen/documentatie/onderhandelingen die zij moet aangaan met de Oezbeekse overheid zo uitgebreid zijn, hoe kunnen zij dan onmiddellijk de vergunning regelen voor het Bedrijf?
4) Zijn er andere operators in Oezbekistan met een 4G-vergunning? Weten we hoe zij daar aan zijn gekomen en hoeveel ze hebben betaald?
5) Begrijpen wij het juridisch klimaat in Oezbekistan? Hoe groot is de kans op omkoping, smeergeld daar? Zijn er collega's bij [bedrijf 16] die ervaring hebben in die markt en dan vooral de telecommarkt en die kunnen beoordelen of deze transactie redelijk lijkt of niet?
[..]” [39]
Uit een interne e-mail van [verdachte] van 8 november 2011 blijkt dat er geprobeerd is meer informatie over [bedrijf 2] te verzamelen. Het onderzoeksteam heeft niets in de gebruikelijke bronnen kunnen vinden maar er zijn wel een paar persartikelen waarin [bedrijf 2] genoemd wordt. In de e-mail staat verder:
“[..] Zie bijgaand. Daaruit blijkt dat er op zijn minst twijfels zijn of [bedrijf 2] niet een vehicle is van Uzbekistan’s president Islam Karimov, welke verdacht wordt van de nodige corruptie. Op basis van de feiten kan ik het nu niet goed beoordelen maar er zit wellicht een luchtje aan. Wil je dat we verder zoeken? [..]” [40]
Op 9 november 2011 is de 2011-transactie ook besproken in het Audit Committee van [bedrijf 1] en verdachte was daarbij aanwezig.
Uit het document “Uzbekistan License, Response to the e-mail of [naam 8] – dated 18 november 2011” [41] blijkt dat er bij verdachte nog veel vraagtekens bestonden over de 2011-transactie en waarover zij duidelijkheid wilde verkrijgen, onder meer van [bedrijf 1] .
In 2012 is er bij verdachte nog steeds discussie over de transactie. Zo heeft verdachte een memo opgesteld, “Topside memo Uzbekistan” d.d. 8 maart 2012. [42] Hierin staat onder meer:
“[..]The Netherlands
We have also considered this transaction in the context of the Netherlands regulatory environment (Wwft). Apart from the conclusion that no irregulatories occurred, we note that for such regulations to be applicable the transaction would need to be performed involving Dutch companies or Dutch nationals. This transaction however is involving non Dutch companies only and furthermore has been signed by non Dutch nationals.[..]”
Naar aanleiding van diverse artikelen in de media over de relatie tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 2] is er in oktober 2012 een interne mailwisseling over een televisie-uitzending op de Zweedse televisie over [bedrijf 7] en [bedrijf 2] , geadresseerd aan onder meer de heer [naam 6] . [43] Daaruit komt naar voren dat het kantoor van [bedrijf 2] op het vestigingsadres in [plaats] niet te vinden is, geen brievenbus heeft en zelfs geen naamplaatje. [44] Er blijkt niet uit het dossier dat [verdachte] hier actie op heeft ondernomen. [45]
Ook in februari 2013 is er binnen [verdachte] aandacht voor de recente aandacht in de media voor [bedrijf 2] . Naar aanleiding van een nieuwsbericht in de Financial Times, waarin wordt gesproken over corruptie, wordt geschreven:
“[..] I don’t want to jump to any conclusions but I think we need to follow up with the Company to get their point of view and if nothing else, to let them know that we are monitoring this. [..]” [46]
Verdachte heeft voor [bedrijf 1] een accountantsverslag gemaakt over het jaar 2012 d.d. 30 maart 2013 [47] waarin gewezen wordt op het risico rondom de 2011-transactie:
“[..] In 2011, the Company paid [bedrijf 2] USD 30 million related to the Company’s acquisition of frequency spectrum in Uzbekistan. The Company undertook due diligence at the time to satisfy itself as to the propriety of its frequency spectrum acquisition. While the Company is not aware of any current investigations relating to its relationship with [bedrijf 2] , the current year events increase the risk that [bedrijf 1] ’s relationship with and payments to [bedrijf 2] may be investigated by the US or other authorities with jurisdiction.[..]” [48]
Uit het stuk “Fraud considerations inquiries memo” van verdachte van 22 maart 2013 blijkt dat verdachte nog verdere informatie heeft ingewonnen bij [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft besloten, vanwege de nieuwsberichten over [bedrijf 7] en [bedrijf 2] en de relatie van [bedrijf 1] met [bedrijf 2] , dat het passend is om de eerdere relatie met [bedrijf 2] in het onderdeel “risk factors” van het 20F-formulier te vermelden. [49] Verdachte moest het uiteindelijke formulier ook voor akkoord ondertekenen. [50] [bedrijf 1] moet dergelijke formulieren inleveren bij de US Securities and Exchange Commission.
Een andere medewerker van verdachte, de heer [naam 9] , is ook gehoord en heeft aangegeven dat [naam 7] hen in september of oktober 2011 vroeg om een positiepaper te beoordelen. Hij wist nog dat de betaling via ING liep en dat er een speciale entiteit voor werd gebruikt. [51]
6.6.2. 2011-
transactie en 2011/2012-transacties
Op 24 februari 2014 stuurt [naam 10] , medewerker van [verdachte] in Zwitserland, een
e-mailbericht aan een aantal medewerkers van verdachte met de titel: [bedrijf 1] - potential illegal act discovered by management. Hij vermeldt onder meer dat uit het onderzoek van Miller & Chevalier naar voren is gekomen dat de zogenoemde 2011/2012-transacties met [bedrijf 2] hebben plaatsgevonden. [52] Het bericht wordt ook doorgestuurd naar de
Anti Money Laundering-officervan [verdachte] .
Op 3 maart 2014 vindt er een telefonische vergadering plaats tussen Miller & Chevalier en [verdachte] over de bevindingen van het onderzoek.
Uit de aantekeningen van een onbekende medewerker van verdachte van een interne bijeenkomst van 8 mei 2014 blijkt dat is besproken dat een directeur van een Nederlandse holdingmaatschappij goedkeuring heeft gegeven aan een overeenkomst met [bedrijf 2] van
USD 10.000.000,-. [53]
Verdachte heeft een “Memorandum on potential legal act” d.d. 14 mei 2014 opgesteld ten behoeve van de 2013
Audit File [bedrijf 1] [54] . Hierin worden de transacties ook genoemd. Ook staat hierin dat de heer [naam 6] eind januari 2014 door [bedrijf 1] op de hoogte werd gesteld dat [bedrijf 1] onderzoek had laten verrichten naar mogelijke
compliance mattersin relatie tot [bedrijf 2] .

7.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank dient te beoordelen of er sprake is van ongebruikelijke transacties, of die transacties dienen te gelden als transacties van of ten behoeve van [bedrijf 1] , of [verdachte] daarvan op de hoogte was en of er tijdig en volledig gemeld is.
7.1.
Ongebruikelijke transacties
Om te beoordelen of sprake is van een ongebruikelijke transactie dient te worden gekeken naar de Wwft en voor de interpretatie daarvan naar de Richtsnoeren van de NBA, de Leidraad van het Bft en de jurisprudentie. In zijn algemeenheid geldt een lage drempel voor de meldplicht. [55]
Krachtens artikel 15 Wwft zijn in de Bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft van 15 juli 2008 indicatoren opgenomen aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Daarmee kan de meldingsplichtige beoordelen of hij aanleiding heeft om te veronderstellen dat de transacties verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme. Indicatoren zijn bijvoorbeeld dat een transactie door de manier van uitvoeren ongebruikelijk is, dat een betaling excessief hoog lijkt in relatie tot de daarvoor verleende dienst, dat er facturen worden gebruikt waaraan geen reële tegenprestatie ten grondslag ligt, dat de overeengekomen prijs afwijkt van de marktprijs, of dat er mogelijk sprake is van steekpenningen/smeergelden.
Op grond van bovenstaand vastgestelde feiten en omstandigheden bestond er bij [verdachte] aanleiding om te veronderstellen dat zowel de 2011-transactie als de 2011/2012-transacties mogelijk verband hielden met witwassen. Betalingen van hoge bedragen zijn op verhullende wijze, via speciaal daarvoor bestemde entiteiten uitgevoerd, zonder duidelijke tegenprestaties, of althans tegen niet verklaarbaar hoge prijzen. De rechtbank hecht er aan op te merken dat het niet aan [verdachte] was om met een diepgravend onderzoek volledige helderheid te krijgen over de transacties, maar dat het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU er juist toe dient om die organisatie te laten bepalen of er een (strafrechtelijk) onderzoek nodig is.
7.2.
Van of ten behoeve van
De rechtbank dient dan te beoordelen of er sprake is van transacties van of ten behoeve van een cliënt van verdachte.
[bedrijf 1] was een cliënt van verdachte. Het staat vast dat [bedrijf 1] niet zelf vanaf haar eigen bankrekeningen de betalingen aan [bedrijf 2] heeft verricht. [bedrijf 3] en [bedrijf 4] waren zelf geen cliënt van verdachte, maar [bedrijf 4] was wel een dochtermaatschappij van [bedrijf 1] en [bedrijf 3] maakte deel uit de [bedrijf 1] -groep. De beoordeling draait daarom om de vraag of de, al dan niet indirecte, betalingen door [bedrijf 3] en [bedrijf 4] gelden als handelingen van of ten behoeve van [bedrijf 1] als moedermaatschappij.
De verdediging en het OM hanteren beiden hetzelfde uitgangspunt om te beoordelen of een transactie van een andere entiteit van of ten behoeve van de cliënt is. De rechtbank gaat daarin mee en neemt aan dat er sprake is van handelingen van of ten behoeve van de moedermaatschappij zoals bedoeld in het transactiebegrip, als de directe of indirecte betrokkenheid van de moedermaatschappij bij de handelingen zodanig groot is geweest dat gesproken kan worden van een gezamenlijke planning en uitvoering en/of indien de transactie feitelijk ten behoeve van de moeder is verricht.
De rechtbank stelt op basis van de feiten en omstandigheden zoals vermeld in het dossier vast dat zowel bij de 2011-transactie als bij de 2011/2012-transacties sprake is geweest van zodanig grote en actieve bemoeienis vanuit [bedrijf 1] dat het transacties van en/of ten behoeve van [bedrijf 1] zijn geweest.
Ten aanzien van de 2011-transactie geldt dat er binnen [bedrijf 1] veel tijd en aandacht is besteed aan de beoordeling, goedkeuring en wijze van uitvoering van de transactie. Er is uitvoerig onderzocht en besproken of de transactie moest plaatsvinden en hoe deze moest worden vormgegeven en uitgevoerd.
Er is op grond van dit alles sprake geweest van een zodanige samenwerking tussen de dochtermaatschappij en de moedermaatschappij en een zodanige betrokkenheid van de moedermaatschappij, dat de transactie niet enkel een handeling van de dochtermaatschappij [bedrijf 3] is geweest. Door de nauwe betrokkenheid van [bedrijf 1] is de transactie (ook) een handeling ten behoeve van de moedermaatschappij geworden.
De 2011/2012-transacties zijn naar voren gekomen in het onderzoek naar de 2011-transactie en hebben dezelfde begunstigde, te weten [bedrijf 2] , en de betalingen hebben ook toen middellijk plaatsgevonden. Nu deze transacties zodanig verweven zijn met de 2011-transacties beschouwt de rechtbank deze als onderdeel van hetzelfde geheel en van dezelfde besluitvorming. Bovendien komt uit de vastgestelde feiten en omstandigheden naar voren dat er ook bij de 2011/2012-transacties sprake is geweest van betrokkenheid van [bedrijf 1] . Naar het oordeel van de rechtbank hebben ook deze 2011/2012-transacties te gelden als een handeling van of ten behoeve van [bedrijf 1] .
7.3.
Verdachte is bekend met transacties
Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte al in 2011 op de hoogte was van de 2011-transactie. Weliswaar is verdachte pas vanaf 1 januari 2013 normadressaat geworden en kan niet van een instelling verwacht worden dat alle eerdere transacties van een cliënt met terugwerkende kracht opnieuw worden gecontroleerd, maar deze transactie blijft ook na 1 januari 2013 nog herhaaldelijk onderwerp van gesprek binnen het controlling team van verdachte.
Voor de 2011/2012-transacties geldt dat verdachte hiermee bekend was vanaf 24 februari 2014.
7.4.
Meldingsplicht verdachte
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte op basis van de destijds geldende wet- en regelgeving over ongebruikelijke transacties deze transacties moest melden.
Verdachte was in Nederland een overeenkomst aangegaan tot het verlenen van diensten aan [bedrijf 1] . Het betreft transacties ten behoeve van [bedrijf 1] en derhalve van een in Nederland gevestigde rechtspersoon. Er was sprake van een zogenaamde
red flagop diverse indicatoren, zoals bedoeld in de Bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft en die als leidraad golden.
Voor de 2011-transactie geldt dat er van het begin af aan sprake was van
red flags. Allereerst was er voorzichtigheid geboden vanwege het feit dat er zaken werden gedaan in Oezbekistan. Binnen [verdachte] zijn hier vragen over opgeworpen en is er getwijfeld of er wel genoeg expertise over Oezbekistan was. Verder heeft verdachte van het begin af aan haar vraagtekens gezet bij de constructie van de transactie in 2011. Ook zijn er diverse malen berichten uit de media gekomen, die argwaan opriepen en die de aanleiding hadden moeten zijn tot melding van de transacties. Verder was er onduidelijkheid over de diensten die [bedrijf 2] had geleverd voor dit hoge bedrag. [bedrijf 2] verdiende met een enorme snelheid grote bedragen, zonder dat veel bekend was over de expertise van en de uit te voeren werkzaamheden door [bedrijf 2] . Ook bleek het rapport waarvan bekend was dat het geleverd was niet veelomvattend en uit onderzoek door Miller & Chevalier bleek dat het grotendeels van een website gehaald was. Dit was allemaal al bekend bij verdachte toen zij op de hoogte raakte van de 2011/2012-transacties. De optelsom van dit alles maakt dat al deze
red flagsook voor die transacties hadden te gelden. Daar kwam de verhullende manier van uitvoering van de transacties nog bij.
De meldingsplicht is heel laagdrempelig. De melder hoeft niet zeker te weten dat het gaat om een transactie die verband houdt met witwassen of het financieren van terrorisme. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het gaat om een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of het financieren van terrorisme. De maatschappelijke taak van een registeraccountant is om poortwachter voor de samenleving te zijn en te melden wat ongebruikelijk is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een meldplicht had ten aanzien van de 2011-transactie en de 2011/2012-transacties. De meldplicht houdt niet in dat verdachte een eigen opsporingsonderzoek moet uitvoeren. Een accountant mag gezien zijn geheimhoudingsplicht niet lichtvaardig melden. Als er signalen zijn dat een transactie ongebruikelijk is, kan de accountant daar eerst zelf enig onderzoek doen. Hij hoeft echter geen sluitend bewijs aan te leveren dat er sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Als er voldoende serieuze indicatoren zijn, moet er gemeld worden. Verdachte heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ten onrechte gesteld dat zij de precieze achtergrond van de transacties zelf volledig had moeten onderzoeken. Echter, er was meer dan genoeg informatie voorhanden op grond waarvan de transacties moesten worden aangemerkt als ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft.
7.5.
Niet onverwijld
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte al in 2011 op de hoogte was van de 2011-transactie en dat de transactie herhaaldelijk onderwerp van gesprek is geweest. Verdachte is per 1 januari 2013 normadressaat geworden en had per die datum de verplichting om de 2011-transactie te melden. Omdat verdachte dat niet heeft gedaan, heeft verdachte vanaf dat moment de meldplicht overtreden. Verdachte heeft pas in september 2014 de ongebruikelijke transactie gemeld, terwijl het volgens de Wwft onverwijld, zijnde binnen 14 dagen, had gemoeten. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte de 2011-transactie niet tijdig heeft gemeld.
Voor de 2011/2012-transacties geldt dat verdachte hiermee bekend was vanaf 24 februari 2014. Verdachte heeft ook deze 2011/2012-transacties pas op 28 september 2014 gemeld. Dat is zeven maanden later en dus ook niet onverwijld, binnen 14 dagen. Ook de 2011/2012-transacties heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank dus niet tijdig gemeld.
Beide transacties zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onverwijld en dus niet tijdig gemeld bij de FIU.
7.6.
Opzet
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte opzettelijk het in artikel 16 Wwft opgenomen voorschrift heeft overtreden. Voor het tenlastegelegde feit gaat het om kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet enkel gericht hoeft te zijn op de strafbaar gestelde gedraging zelf en niet op het niet-naleven van een wettelijke verplichting.
Op verschillende momenten hebben diverse medewerkers op verschillende afdelingen en niveaus van verdachte informatie gekregen die aanleiding had moeten zijn om over te gaan tot het melden van de transacties. Bij alle betrokkenen bij het account [bedrijf 1] was er bewustzijn dat het ging om niet standaard alledaagse, ofwel ongebruikelijke transacties. Hierover is meerdere malen expliciet gesproken en gecorrespondeerd, zowel intern als met [bedrijf 1] . Desondanks heeft verdachte er gedurende lange tijd bewust voor gekozen om de transacties niet te melden.
De verplichting tot het melden van ongebruikelijke transacties rust op verdachte als rechtspersoon, omdat accountantskantoren door de Wwft worden aangewezen als instelling waarop die verplichting rust. Zeker grote kantoren zoals [verdachte] hebben interne procedures en afdelingen om transacties te beoordelen op ongebruikelijkheid en indien nodig te melden. Het niet melden van de ongebruikelijke transacties door de daartoe bestemde afdeling of medewerker is aan verdachte als rechtspersoon toe te rekenen en verdachte had daarop opzet.
7.7.
Niet onvolledig
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de 2011/2012-transacties onvolledig heeft gemeld. De wet vermeldt wel dat de identiteit van de cliënt in de melding moet worden opgegeven en – kort gezegd – alle informatie die een onderzoek door de FIU mogelijk maakt. Maar naar het oordeel van de rechtbank reikt de meldplicht niet zo ver dat ook alle namen van tussenpersonen, in dit geval de namen van betrokken offshore vennootschappen, opgenomen moeten worden in de melding aan de FIU. Ook in de Memorie van Toelichting staat hier niets over. Verdachte heeft de transactie gemeld en de omstandigheden op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt, waaronder dat er offshore vennootschappen zijn gebruikt. Deze informatie is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om voor de FIU als basis te kunnen dienen voor verder onderzoek. En hoewel daartoe voor de FIU wel de wettelijke mogelijkheid bestaat, heeft zij verdachte - na de melding - niet om verdere informatie gevraagd. Verdachte heeft aangegeven dat een verzoek om verdere informatie vaker voorkomt en dat zij dan ook bereid was geweest die informatie te verstrekken. Naar het inzicht van verdachte was de melding volledig. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van onvolledig melden, zodat de rechtbank verdachte daarvan vrij zal spreken.
7.8.
Aantal transacties
De rechtbank beschouwt de twee betalingen van een bedrag van in totaal USD 30.000.000,-, die zijn opgenomen onder het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging, als één transactie in de zin van artikel 1 van de Wwft. Het moet gaan om een handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt waarvan de instelling ten behoeve van haar dienstverlening aan de cliënt heeft kennisgenomen. De twee betalingen merkt de rechtbank aan als een samenstel van handelingen. Beide betalingen hebben plaatsgevonden ter nakoming van dezelfde overeenkomst. De registeraccountant controleert in beginsel niet de losse betalingen maar de boeking in zijn geheel. Verdachte heeft dus in totaal drie ongebruikelijke transacties niet tijdig gemeld.
7.9.
Periode
De rechtbank zal verdachte vrijspreken over de tenlastegelegde periode vóór 1 januari 2013, zoals ook verzocht door het OM en de verdediging. Tot die datum was de individuele accountant de normadressaat in de zin van de Wwft en pas vanaf die datum zijn kantoren en dus de rechtspersonen dat geworden. Verdachte is met ingang van 1 januari 2013 de normadressaat geworden, zodat per die datum op haar de meldplicht rustte.
7.10.
Geen medeplegen
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

8.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 6 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
in de periode van 1 januari 2013 tot 12 oktober 2014 in Nederland telkens als externe registeraccountant zelfstandig onafhankelijk haar beroepsactiviteiten uitoefenende, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijke transactie, niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft zij telkens opzettelijk geen melding gedaan van
- een in de periode van 19 september 2011 t/m 19 oktober 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een betaling van in totaal USD 30.000.000,-, door het aan [bedrijf 1] gelieerde [bedrijf 3] (gevestigd op de Britse Maagdeneilanden) aan [bedrijf 2] (gevestigd in [plaats] ) ter verkrijging van een LTE-licentie (4G) in Oezbekistan door [bedrijf 4] , een dochteronderneming van [bedrijf 1] .,
en
- een in de periode van 1 februari 2011 t/m 31 maart 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een betaling van in totaal, omgerekend USD 10.500.000,-, althans een soortgelijk hoog bedrag, door/via het aan [bedrijf 1] . gelieerde [bedrijf 4] via [bedrijf 9] en [bedrijf 11] aan en/of ten behoeve van [bedrijf 2] (gevestigd in [plaats] ),
en
- een in de periode van 1 maart 2012 t/m 31 maart 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een betaling van in totaal omgerekend USD 10.000.000,-, althans een soortgelijk hoog bedrag, door/via het aan [bedrijf 1] . gelieerde [bedrijf 4] via [bedrijf 12] en [bedrijf 13] en [bedrijf 10] en [bedrijf 14] ) aan [bedrijf 2] (gevestigd in [plaats] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

9.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

10.De strafbaarheid van verdachte

10.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat er sprake is van verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de 2011/2012-transactie. Verdachte meende dat er geen meldplicht bestond als er geen relatie met Nederland was, waarbij verdachte mocht vertrouwen op de richtsnoeren van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. Er moet daarom ontslag van alle rechtsvervolging volgen ten aanzien van de 2011/2012-transactie.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op dwaling toekomt.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
In de eventuele discussie over een vereist territorialiteitsbeginsel en op welk vlak dat dient te gelden, zijn de wettekst en uitleg van de wet leidend. De richtsnoeren vormen geen wettelijke bepaling en zijn niet leidend. Echter, aan een verdere beoordeling daarvan komt de rechtbank niet toe. De rechtbank heeft in het voorgaande al vastgesteld dat het wel degelijk ging om transacties van en/of ten behoeve van de in Nederland gevestigde rechtspersoon [bedrijf 1] , gedeeltelijk uitgevoerd door de Nederlandse ING Bank en gecontroleerd door een Nederlandse vestiging van het accountantskantoor [verdachte] . Op meerdere vlakken was er dus een band met Nederland, zodat verdachte niet heeft kunnen dwalen over de uitleg van de wet. Verdachte komt geen beroep op dwaling toe.
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

11.Motivering van de straffen en maatregelen

11.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van in totaal € 243.000,-. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank de straf kunnen matigen met € 2.500,- dan wel drie keer € 2.500,-.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de straf te matigen vanwege het onzorgvuldig handelen van het openbaar ministerie in deze strafzaak, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de overschrijding van de redelijke termijn.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet onverwijld melden van meerdere ongebruikelijke transacties, waartoe zij op grond van de Wwft wel gehouden was. Het gaat om transacties van in totaal ongeveer USD 50.000.000,-. Verdachte heeft jarenlang kennis gedragen van een deel van de ongebruikelijke transacties en heeft daar pas laat melding van gemaakt. Het (internationale) financiële stelsel kan misbruikt worden voor het witwassen van geld en het financieren van terrorisme en met het niet melden van de ongebruikelijke transacties heeft verdachte hieraan meegewerkt. Criminele geldstromen kunnen voor ontwrichting van de maatschappij zorgen. Het doel van de Wwft is om deze boven water te krijgen en zo de economische systemen in verschillende landen betrouwbaar te houden. Onder meer de registeraccountant heeft hierin een poortwachtersfunctie.
De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte, toen er op verschillende momenten sprake was van belastende en zeer alarmerende informatie, niet adequaat heeft opgetreden. Zij heeft als groot, professioneel, internationaal kantoor, dat enorme financiële belangen dient en ook internationaal opereert met vestigingen over de hele wereld, hierin een voorbeeldfunctie. Verdachte is bij de uitvoering van haar taken en het nemen van haar verantwoordelijkheid tekortgeschoten.
Voor overtreding van de in artikel 16 Wwft neergelegde verplichting kan een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd. Indien het feit is begaan door een rechtspersoon en de bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, kan een geldboete van de naast hogere categorie opgelegd worden. De rechtbank ziet in de ernst van het feit aanleiding om de categorie te verhogen en zal een geldboete van de vijfde categorie opleggen. Deze was in 2013 € 78.000,- en in 2014 € 81.000,-. Nu de 2011-transactie in 2013 al voor het eerst gemeld had moeten worden, zal de rechtbank voor dit feit in het voordeel van verdachte de in 2013 geldende geldboete aanhouden. De 2011/2012-transacties zijn in 2014 ter kennis van verdachte gekomen en de rechtbank zal daarvoor de in 2014 geldende boete aanhouden. Dit komt in totaal uit op een geldboete van € 240.000,-.
De redelijke termijn is met de betekening van de eerste dagvaarding op 31 augustus 2017 aangevangen. De rechtbank zal het eindvonnis in deze zaak wijzen op 15 december 2022, oftewel na een procedure van ongeveer vijfeneenhalf jaar. De rechtbank constateert dan ook dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Zij zal hier echter geen consequenties aan verbinden in deze zaak, waarin nog nader onderzoek heeft plaatsgevonden, mede naar aanleiding van onderzoekswensen van de verdediging.
Ook in het feit dat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken ten aanzien van het onderdeel “onvolledig melden” ziet de rechtbank geen aanleiding om tot matiging van de boete over te gaan, omdat het zwaartepunt voor de rechtbank in deze zaak onder deze feiten en omstandigheden ligt bij het melden en tijdig melden.
De rechtbank vindt in deze zaak een geldboete van € 240.000,- passend en geboden.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak Bimpliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het in zaak B impliciet subsidiair ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het in
zaak Aten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 8 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 240.000,- (tweehonderdveertigduizend) euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met ‘DOC’ en ‘D’ aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften.
2.Uittreksel Kamer van Koophandel, 57412-D-0009, pag. 62
3.Vordering tot uitlevering ter inbeslagname, AMB-001 en AMB001A t/m D, pag. 000033 t/m 000041
4.Rekeningafschrift [bedrijf 3] , 57412-D-0242, pag. 593
5.Overeenkomst [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , DOC-017, B-15, pag. 530-543
6.Rekeningafschrift [bedrijf 3] 57412-D-0243, pag. 594
7.Memo ‘ [bedrijf 1] Internal Investigations - Potential Illegal Payments’, DOC-017, B-08, pag. 000431-000432
8.Wwft-melding transactie september 2011, D-591, pag. 001186-001190
9.Wwft-melding transacties 2011/2012, D-592, pag. 001191-001193
10.Commonwealth of Independent States, ofwel Gemenebest van Onafhankelijke Staten. Dit is een los verband van ex-Sovjetstaten dat ontstond bij de val van de Sovjet-Unie in december 1991. Onder andere Oezbekistan maakt deel uit van de CIS.
11.Verklaring CEO [bedrijf 1] , dhr. J.O. Lunder, 57412-D-5171(a), pag. 1143
12.Chief Executive Officer
13.Chief Operating Officer
14.E-mailbericht van [naam 11] d.d. 7 juli 2011, 57412-D-5043, pag. 967
15.E-mailbericht van [naam 12] d.d. 18 juli 2011, 57412-D-5051, pag. 984
16.E-mailbericht van [naam 13] d.d. 18 juli 2011, 57412-D-0638(a), pag. 781 e.v.
17.E-mailbericht van [naam 11] d.d. 19 juli 2011, 57412-D-5020, pag. 878-879
18.E-mailbericht van [naam 14] d.d. 20 juli 2011, 57412-D0214, pag. 245
19.E-mailbericht van [naam 15] d.d. 17 augustus 2011, 57412-D0223(a), pag. 283
20.LTE Uzbekistan, DOC-017, B33, pag. 001006-001023
21.E-mailbericht van [naam 16] d.d. 13 september 2011, 57412-D-0420, pag. 746, E-mailbericht [naam 17] d.d. 14 september 2011, 57412-D-5027, pag. 928
22.Overeenkomst [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , DOC-017, B-15, pag. 000530-000543
23.Rekeningafschrift [bedrijf 3] , 57412-D-0242, p. 593
24.Brief van SCR RU d.d. 17 oktober 2011, 57412-D-0238, 414 e.v.
25.Rapport [bedrijf 2] d.d. 18 oktober 2011, 57412-D-0241, p. 423 e.v.
26.Rekeningafschrift [bedrijf 3] , DOC-017, B-17, pag. 000545
27.Memorandum ‘Re: [bedrijf 1] [bedrijf 2] Investigation’ d.d. 26 maart 2014, DOC-017, B-22, pag. 000572 e.v.
28.Discussion of [bedrijf 1] . Issues with [verdachte] (bij: Draft Memorandum), DOC-017, B-24, pag. 000946-000948
29.Memorandum on the Situation in Uzbekistan (bij: Draft Memorandum), DOC-017, B-24, p. 000956-000957
30.Memorandum ‘Re: [bedrijf 1] Internal Investigations - Potential Illegal Payments’, DOC-017, B-08, pag. 000433
31.Memo Bureau Financieel Toezicht d.d. 4 september 2011, DOC-017, pag. 000247, voetnoot 52
32.Uittreksel Kamer van Koophandel, 57412, D-0009, pag. 63
33.Aantekeningen, DOC-017, B-10, pag. 000441
34.Memo Bureau Financieel Toezicht d.d. 4 september 2011, DOC-017, pag. 000235
35.AMB-004, pag. 30
36.57421-G-014-01, pag. 1301
37.57412-G-014-01, pag. 1302
38.Memo ‘Re: [bedrijf 4] ’ d.d. 18 oktober 2011, 57412-D-0244 en D-0244(a), pag. 597 e.v.
39.57412-D-0244 (p. 597) en 244a, p. 616
40.E-mailbericht van [naam 18] d.d. 8 november 2011, 57412-D- 0247, pag. 619
41.57412-D-0249, pag. 624 e.v.
42.Memo ‘Topside memo Uzbekistan’ d.d. 8 maart 2012, DOC-017, B-38, pag. 001070
43.E-mailbericht [naam 19] d.d. 8 oktober 2012, 61624-DOC-033, pag. 1492
44.Bijlage bij e-mailbericht [naam 19] d.d. 8 oktober 2012, 61624-DOC-033, p. 1496-1497
45.Memo Bureau Financieel Toezicht d.d. 4 september 2011, 61624-DOC-017, p. 000252
46.E-mailbericht [naam 19] d.d. 1 februari 2013, 61624-DOC-031, p. 1487-1488
47.[bedrijf 1] . Audit results for the year ended 31 December 2012, 61264-DOC-027, pag. 1468-1471
48.[bedrijf 1] . Audit results for the year ended 31 December 2012, 61264-DOC-027, pag. 1471
49.Fraud considerations inquiries memo, 61264-DOC-023, pag. 1453
50.United States Securities and Exchange Commission Form 20-F, 61264-DOC-24, pag. 1460
51.57412-G018-01, pag. 1309
52.E-mailbericht [naam 19] d.d. 24 februari 2014, DOC-017, bijlage 21, p. 1386 e.v.
53.Aantekeningen, DOC-017, B-10, pag. 000441
54.Memorandum on potential illegal act d.d. 14 mei 2014, DOC-009, p. 000153 e.v.