ECLI:NL:RBAMS:2022:756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
13/752315-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Nederlandse staatsburger aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Duits overleveringsverzoek voor de vervolging van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een terugkeergarantie is verstrekt en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De detentieomstandigheden in Duitsland zijn beoordeeld en de rechtbank heeft geen algemeen gevaar aangenomen voor gedetineerden die de Duitse taal niet beheersen en gespecialiseerde gezondheidszorg nodig hebben. De overlevering wordt toegestaan.

De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, en is behandeld op een openbare zitting op 8 februari 2022. De opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, is bijgestaan door een advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) beoordeeld. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn strafbare feiten volgens Duits recht, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan krijgen.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat er een reëel gevaar is voor schending van de rechten van de opgeëiste persoon na overlevering, maar de rechtbank heeft dit verweer niet onderbouwd geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering en deze is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer:13/752315-21
RK nummer: 21/6471
Datum uitspraak: 22 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2021 door het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2022.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 29 november 2021 door het
Amtsgericht Düsseldorfuitgevaardigd aanhoudingsbevel met dossiernummer 136 Gs 439/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers, te weten:
18. Georganiseerde of gewapende diefstal
28. Opzettelijke brandstichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie van Düsseldorf heeft op 27 december 2021 de volgende garantie gegeven:
“(…)
Overlevering van de Nederlandse staatsburger [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , vanuit Nederland aan Duitsland
(…)
Verwijzend naar uw schrijven per e-mail van 24 december 2021 wordt hierbij gewaarborgd dat de vervolgde persoon in geval van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van het geldende Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5 december 2008, blz. 27), voor verdere strafuitvoering weer aan Nederland wordt overgeleverd.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt raadsman
De raadsman heeft ter zitting primair aangevoerd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Duitsland een reëel gevaar loopt dat de door artikel 4 Handvest gewaarborgde rechten zullen worden geschonden en dat op die grond de overlevering dient te worden geweigerd.
De opgeëiste persoon verblijft door een ernstig ongeval tot het eind van deze maand in revalidatiecentrum [naam] waar hij gebruik kan maken van de aldaar geboden medische faciliteiten. Het herstelproces veronderstelt een constructief gesprek tussen patiënt en de behandelend arts/fysiotherapeut. Indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan Duitsland kan hij niet de nodige medische zorg krijgen die hij in Nederland wel krijgt en doordat hij geen Duits of Engels spreekt kan hij niet communiceren met zijn behandelaars. De gezondheid van de opgeëiste persoon zal dan ook verslechteren na zijn overlevering aan Duitsland. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 35 OLW dient te worden opgeschort totdat de opgeëiste persoon volledig is hersteld van zijn ongeval.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een algemeen reëel gevaar op schending van artikel 4 Handvest aangezien er geen reden is om te veronderstellen dat Duitsland na overlevering niet de passende medische zorg aan de opgeëiste persoon kan verlenen. Er is al contact geweest met de Duitse autoriteiten en zij weten dat de opgeëiste persoon gebruik maakt van een rolstoel. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primaire verweer
De rechtbank vat het door de raadsman opgeworpen verweer op als heeft hij willen betogen dat gedetineerden die de Duitse taal niet beheersen en die revalideren van een ernstig ongeval als gevolg waarvan zij gespecialiseerde gezondheidszorg nodig hebben, in Duitse penitentiaire inrichtingen een reëel risico lopen op een onmenselijk of vernederende behandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raadsman het verweer echter niet door middel van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd. [1] Er is dan ook niet komen vast te staan dat gedetineerden die de Duitse taal niet beheersen en die revalideren van een ernstig ongeval als gevolg waarvan zij gespecialiseerde gezondheidszorg nodig hebben een reëel gevaar lopen dat hun gezondheid zal verslechteren door het uitblijven van adequate medische behandeling in Duitse penitentiaire inrichtingen. Nu geen algemeen gevaar is vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of een dergelijk gevaar concreet voor de opgeëiste persoon geldt.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer
Tenslotte is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de gezondheid van de opgeëiste persoon in het kader van de detentiegeschiktheid in Duitsland een kwestie is die beoordeeld dient te worden in het kader van artikel 35 OLW, welk artikel ziet op de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De beslissing om de feitelijke overlevering op te schorten is in de Overleveringswet niet bij de rechtbank neergelegd. Het subsidiaire verzoek wordt daarom afgewezen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) voor de feiten omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU (