ECLI:NL:RBAMS:2022:7554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
22/2568
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en vervolguitkering van een Duitse eiser door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2022, wordt het beroep van [eiser] tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. [eiser], woonachtig in Dernau, Duitsland, had per 1 september 2020 een vervolguitkering gekregen voor de arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65%. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 27 september 2022, waar [eiser] en zijn gemachtigde, mr. L.S.F. van Hommerich, aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van het Uwv.

De rechtbank constateert dat [eiser] in het verleden als internationaal chauffeur heeft gewerkt, maar na een motorongeval in 2017 arbeidsongeschikt is geraakt. Het Uwv had vastgesteld dat hij 54,83% arbeidsongeschikt was, maar dit percentage werd later in bezwaar verhoogd naar 57,82%. [eiser] betwist de besluitvorming van het Uwv en stelt dat de Duitse artsen hem volledig arbeidsongeschikt hebben verklaard, en dat de Nederlandse artsen de urenbeperking die door de Duitse artsen was vastgesteld, niet hebben overgenomen.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen urenbeperking is aangenomen, ondanks de medische informatie die beschikbaar was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van [eiser]. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van [eiser]. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met de besluitvorming en de communicatie naar de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Dernau (Duitsland), hierna: [eiser]

(gemachtigde: mr. L.E.I.K. Jaminon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna: het Uwv)
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank [eiser] beroep tegen besluit van het Uwv waarin hij per 1 september 2020 een vervolguitkering krijgt voor de arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65%.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , mr. L.S.F. van Hommerich als waarnemer van de gemachtigde van [eiser] , [naam] als tolk en de gemachtigde van het Uwv.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

1.1
[eiser] is in het verleden werkzaam geweest als internationaal chauffeur voor 65,77 uur per week. Hij is op 6 oktober 2012 uitgevallen voor dit werk. [eiser] heeft na het de einde wachttijd een WIA [1] -uitkering toegekend gekregen, hij was 49% arbeidsongeschikt. Tussen 2016 en 2017 heeft [eiser] weer gewerkt als automonteur tot hij op 5 juni 2017 is uitgevallen als gevolg van een motorongeval. Zijn uitkering is omgezet in een WGA [2] -loonaanvullingsuitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% per juli 2017.
1.2
Op 18 juni 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat [eiser] benutbare mogelijkheden had en dat hij 54,83% arbeidsongeschikt was. Er is hem aangekondigd dat hij per 1 september 2020 weer moet voldoen aan de inkomenseis omdat hij niet meer 80-100% arbeidsongeschikt was. Naar ter zitting is bevestigd door het UWV bleef de hoogte van [eiser] uitkering tot die datum ongewijzigd. Ook heeft het UWV aangekondigd dat indien [eiser] niet voldoet aan de inkomenseis per 1 september 2020, de WGA-uitkering zal worden omgezet in een vervolguitkering.
1.3
Het Uwv heeft per 1 september 2020 een vervolguitkering aan [eiser] toegekend. [eiser] was volgens het UWV 54,83% arbeidsongeschikt. Dat percentage is door het Uwv in bezwaar gewijzigd in 57,82%. [eiser] is daarmee per 1 september 2020 een arbeidsongeschiktheidsklasse hoger ingedeeld; te weten 55-65%.
1.4
Intussen had het Uwv bij beslissing van 13 oktober 2020 aan [eiser] medegedeeld dat zijn WIA-uitkering vanaf 1 mei 2018 is gewijzigd (lees: verlaagd) omdat hij ook een uitkering uit Duitsland ontvangt.
2. [eiser] voert in beroep aan dat de veelheid van en de chaos in de beslissingen van het Uwv voor hem verwarrend is en dat het Uwv zichzelf tegenspreekt en beloftes niet nakomt. Er is geen sprake van benutbare mogelijkheden. Dit is ook vastgesteld door de Duitse arts. Het Uwv is ten onrechte niet uitgegaan van de bevindingen van de Duitse arts. Hij is namelijk in Duitsland volledig arbeidsongeschikt verklaard. Ook is de urenbeperking die is aangenomen bij de Duitse arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten onrechte niet overgenomen door de Nederlandse artsen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
Zoals ter zitting is besproken heeft ook de rechtbank de nodige energie moeten steken in het kunnen doorgronden van de precieze gang van zaken in de besluitvorming van het Uwv. De rechtbank neemt dan ook zonder meer aan dat [eiser] (die ook de gevolgen daarvan feitelijk ondervond) daarmee ook de nodige problemen heeft gehad; helemaal indien wordt bedacht dat hij in Duitsland woonachtig is en ook door Duitse artsen is beoordeeld, waarop hij zich juist beroept.
3.2
Kerntaak van de rechtbank nu is om niet alleen die besluitvorming zo goed mogelijk op een rijtje te zetten, maar vooral om te beoordelen of het door [eiser] aangevochten besluit met betrekking tot zijn vervolguitkering per 1 september 2020 klopt of niet. De rechtbank zal dat doen aan de hand van de door [eiser] daartegen aangevoerde beroepsgronden.
4.1
Hoofdvraag die partijen verdeeld houdt is of het Uwv gebonden is aan het oordeel van de Duitse artsen. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Nederland en Duitsland zijn beide lid van de Europese Unie. Dat maakt echter niet dat zij verplicht zijn om eenzelfde systeem van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen te hanteren. Die systemen verschillen dan ook.
4.2
In de Nederlandse WIA wordt gewerkt met het zogeheten CBBS-systeem waarin op diverse punten de belastbaarheid van een verzekerde in kaart wordt gebracht door een verzekeringsarts.
In artikel 2 van het Schattingsbesluit is opgenomen wanneer door de verzekeringsarts aangenomen moet worden dat iemand op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Dan gaat het om de volgende vier situaties:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling;
b. betrokkene is bedlegerig;
c. betrokkene is voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
4.3
Zoals ter zitting is besproken verkeert [eiser] (gelukkig) niet in een van deze situaties.
4.4
Dat betekent dat het Uwv [eiser] op grond van de Nederlandse wet niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt heeft hoeven te achten.
4.5
[eiser] klaagt erover dat hij niet (weer) is gezien door de verzekeringsarts van het Uwv. De rechtbank begrijpt dat die manier van werken door hem als onpersoonlijk en onzorgvuldig is overgekomen. Maar dat is niet doorslaggevend.
De rechtbank kan de verzekeringsartsen van het Uwv volgen dat nader onderzoek op een spreekuur niet noodzakelijk is omdat [eiser] uitgebreid is onderzocht in Duitsland. Er is ook voldoende concrete medische informatie aanwezig in het dossier waaruit [eiser] zijn gezondheidssituatie blijkt, en er is op de zitting ook nog gesproken over de gezondheidstoestand van [eiser] . Hetgeen [eiser] daar heeft verteld wijkt ook niet af van de informatie in het dossier. Anders gezegd: de rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat het Uwv alle belangrijke medische gegevens van [eiser] in kaart heeft gebracht.
5.1
Uitgaande van de gegevens in het dossier ziet de rechtbank echter niet waarom geen urenbeperking is aangenomen in het geval van [eiser] . De rechtbank is van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht en/of gemotiveerd waarom op grond van deze concrete medische informatie geen sprake is van een urenbeperking.
De rechtbank verwijst hierbij naar de informatie van de Rehab van 18 maart 2020 tot 8 april 2020 pagina 2 onder Sozialmedizinische Eplkrise. In dit rapport staat dat een urenbeperking van 3 uur tot minder dan 6 uur werken orthopedisch en cardiologisch medisch geïndiceerd is. [eiser] heeft in het verleden ook nog werkzaamheden verricht ondanks arbeidsongeschiktheid. Indien hij dan uitdrukkelijk aangeeft dat een urenbeperking nodig is, maakt dat het achterwege laten van een urenbeperking extra onbegrijpelijk. Dat leidt tot vernietiging van het bestreden besluit.
6.1
[eiser] doet ook een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat hij pas acht maanden na de aangekondigde datum waarop zijn uitkering zou wijzigen (1 september 2020) bericht heeft ontvangen van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheidspercentage en de gewijzigde uitkering. [eiser] stelt dat hij ervan uit mocht gaan dat zijn uitkering ongewijzigd doorliep vanaf 1 september 2020.
6.2
De rechtbank kan [eiser] hierin niet volgen. Daarbij verwijst de rechtbank allereerst terug naar hetgeen zij hiervóór heeft overwogen over de wijze van communiceren van het Uwv. Daaraan voegt de rechtbank nog toe dat het Uwv ook ter zitting heeft erkend dat [eiser] vooraf volledig geïnformeerd had dienen te zijn. Er is dus zonder meer een en ander misgegaan bij het Uwv. Dat is echter onvoldoende om een beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren. Met de brief van 9 augustus 2018 was [eiser] vooraf wel geïnformeerd dat zijn uitkering vanaf 1 september 2020 zou gaan wijzigen. [eiser] heeft vanaf deze datum ook daadwerkelijk een lagere uitkering gekregen. Hij is ook geen extra financiële verplichtingen aangegaan, ervan uitgaande dat zijn uitkering even hoog of zelfs nog hoger zou worden.
Conclusie en gevolgen
7.1
Gelet op het voorgaande, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv zal opnieuw dienen te beslissen op het bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank kan niet beoordelen of er nog functies te duiden zijn en zo ja, welke. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat het nader onderzoek van het Uwv, gelet op de beperkte scope ervan, snel moet kunnen worden afgerond.
7.2
De rechtbank bepaalt dat het Uwv aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het Uwv in de proceskosten. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.