In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door het Openbaar Ministerie. De vordering dateert van 15 april 2022 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen. Tijdens de openbare zitting op 8 juni 2022 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn identiteit werd bevestigd. Op 7 juni 2022 heeft het Openbaar Ministerie echter de vordering tot behandeling van het EAB ingetrokken, omdat de Poolse autoriteiten hadden aangegeven het EAB niet te willen handhaven. Hierdoor was er geen mogelijkheid voor de rechtbank om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de vordering was ingetrokken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de vordering op een te laat moment heeft plaatsgevonden, namelijk slechts één dag voor de zitting. Dit heeft geleid tot verlies van voorbereidingstijd voor de rechtbank, en de rechtbank heeft besloten dat in toekomstige gevallen de vordering uiterlijk één week voor de behandeling kan worden ingetrokken. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.