ECLI:NL:RBAMS:2022:7502

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
13.004665.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord door een minderjarige verdachte met een pedagogische en affectieve aanpak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 16-jarige verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van moord op een 56-jarige man in Amstelveen op 22 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de moord zorgvuldig heeft voorbereid en uitgevoerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om het volwassenenstrafrecht toe te passen afgewezen, omdat de verdachte nog in de ontwikkelingsfase van een minderjarige verkeert. De rechtbank heeft geoordeeld dat een pedagogische en affectieve aanpak noodzakelijk is voor de behandeling van de verdachte, die lijdt aan een ongespecificeerde gedragsstoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden en de PIJ-maatregel opgelegd, die kan leiden tot een langdurige behandeling in een gesloten setting. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële en materiële schadevergoeding, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor een deel toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de ernst van het feit niet voldoende is om af te wijken van het jeugdstrafrecht, gezien de leeftijd en de ontwikkelingsstatus van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.004665.22 (promis)
Datum uitspraak: 16 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2005,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2022, 24 november 2022 en 16 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R. Bosman en mr. U.E.A. Weitzel (hierna gezamenlijk aangeduid als de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, de heer A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog en door de vader en stiefmoeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door of namens de benadeelde partijen/nabestaanden [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , bijgestaan door mr. D. Bouwmeester, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het op 22 december 2021 te Amstelveen medeplegen van moord op [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen bewijsverweer gevoerd. Verdachte heeft zich gedurende het hele proces beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen uit het dossier en de (bekennende) verklaring van verdachte [medeverdachte] het volgende af.
Op 22 december 2021 rond 10:45 uur komen bij de politie Amsterdam meerdere meldingen binnen van een schietincident in de Wieringerstraat in Amstelveen. Het slachtoffer is de 56-jarige [slachtoffer] . Uit onderzoek blijkt dat zevenmaal met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] is geschoten, waarvan drie kogels hem (dodelijk) hebben geraakt. Onderzoek ter plaatse op dezelfde dag wijst uit dat er onder de auto van [slachtoffer] een baken is geplaatst.
De historische telecomgegevens van dit baken leiden twee dagen na het schietincident al naar verdachte [medeverdachte] , waarop hij wordt aangehouden.
Na de aanhouding van [medeverdachte] is uitgebreid onderzoek gedaan in zijn telefoon. Uit onder andere de gegevens van zijn telefoon, de historische gegevens en de camerabeelden volgt dat verdachte [medeverdachte] van 15 december 2021 tot en met 22 december 2021 (intensief) met een ander heeft samengewerkt om de geplande moord op [slachtoffer] uit te voeren. Deze persoon – hierna ook aan te duiden als ‘de latere schutter’ of ‘de schutter’- blijkt gebruik te maken van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] .
Zo is een op 15 december 2021 ontvangen foto van [slachtoffer] in de telefoon van verdachte [medeverdachte] aangetroffen (waarna [medeverdachte] aan het nummer eindigend op * [nummer] een bericht stuurt: ‘kijk snap’), is verdachte [medeverdachte] – volgens zijn verklaring – samen met de latere schutter op 16 december 2021 een vuurwapen gaan ophalen en diezelfde avond zouden zij samen hebben proefgeschoten in het Bijlmerpark, zoals tevens blijkt uit filmpjes die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte [medeverdachte] .
Uit de GPS track en trace gegevens van de door verdachte [medeverdachte] gehuurde auto via Snappcar, de historische telefoongegevens van zijn telefoon en de camerabeelden rond de woning van [slachtoffer] is op te maken dat [medeverdachte] samen met de latere schutter op 17 december 2021 bij de woning van [slachtoffer] in [woonplaats] is geweest.
Uit bovengenoemde gegevens, de GPS track en trace gegevens van de door [medeverdachte] gehuurde Volkswagen Golf en de historische gegevens van telefoonnummer * [nummer] volgt dat [medeverdachte] samen met de latere schutter op 20 december 2021 opnieuw bij de woning van [slachtoffer] was, waar een baken onder de auto van [slachtoffer] werd geplakt. Uit de gegevens van dit baken blijkt dat verdachte [medeverdachte] degene was die daarmee contact onderhield.
Uit de telefoongegevens van [medeverdachte] en de GPS track en trace gegevens van de Volkswagen Golf is verder op te maken dat [medeverdachte] op de dag van de moord, 22 december 2021, eerst samen met de latere schutter naar [woonplaats] is gereden. Op camerabeelden is te zien dat de latere schutter langs de woning van [slachtoffer] loopt en dat hij en [slachtoffer] elkaar kruisen als [slachtoffer] zijn woning verlaat. Vervolgens blijkt uit het dossier dat [medeverdachte] en de latere schutter [slachtoffer] van [woonplaats] naar zijn tandarts in Amstelveen volgen. De latere schutter blijft dan op straat wachten in de nabijheid van de geparkeerde auto van [slachtoffer] , terwijl [medeverdachte] in de Volkswagen Golf achter blijft. Nadat [slachtoffer] de tandartsenpraktijk verlaat, rent de schutter op hem af en vuurt hij zevenmaal met een wapen op [slachtoffer] . De schutter en [medeverdachte] vluchten samen weg in de Volkswagen Golf en verplaatsen zich naar de bij de woning van [medeverdachte] behorende kelderbox. In deze kelderbox is tijdens de doorzoeking een vuilniszak met onder andere kleding aangetroffen, die daar – blijkens de verklaring van [medeverdachte] – door de schutter is achtergelaten.
Uit verder onderzoek blijkt nog dat verdachte [medeverdachte] in de avond van 22 december 2021 iemand via Snapchat heeft benaderd om het baken onder de auto van [slachtoffer] weg te halen. Ook blijkt dat er contact is geweest tussen [medeverdachte] en het Snapchataccount ‘ [account] ’ over de uitbetaling die nog moest volgen.
Verdachte [medeverdachte] heeft op 18 juli 2022 een verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] . Hij verklaart onder andere dat hij via Snapchat is benaderd om tegen betaling een liquidatie uit te voeren, maar dat hij heeft aangegeven alleen te willen rijden en niet de trekker over te willen halen. Hij bleek de schutter al te kennen, vanuit ‘de omgeving’. Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard de bestuurder te zijn geweest van (onder andere) een Volkswagen Golf die de schutter naar de verschillende locaties heeft gereden en contact te hebben gehouden met het baken. Over de identiteit van de schutter verklaart verdachte [medeverdachte] niet.
Op basis van bovengenoemde onderzoeksresultaten is door de politie onderzoek gedaan naar de identiteit van de tweede verdachte, de schutter. Daarbij is allereerst onderzoek gedaan naar de gebruiker van telefoonnummer * [nummer] .
Uit dit onderzoek is gebleken dat de meest voorkomende tegennummers van * [nummer] de telefoonnummers van de vader van verdachte, het huistelefoonnummer van verdachte en de werkgever van verdachte zijn. Tevens blijkt dat dit telefoonnummer gedurende de nachtelijke uren gebruik maakt van cell-ID’s in de buurt van de woning van verdachte en op weekdagen tussen 08:00 uur en 16:00 uur van cell-ID’s in de buurt van de school van verdachte. Ook blijkt het nummer – volgens het opgevraagde werkrooster van verdachte – gedurende de dagen dat verdachte aan het werk was gebruik te maken van cell-ID’s in de omgeving van het bedrijf.
Tot slot blijkt het telefoonnummer * [nummer] in de telefoon van [medeverdachte] opgeslagen te zijn onder de naam ‘ [bijnaam] ’, de bijnaam van verdachte, zoals onder andere uit onderzoek naar de telefoon van verdachte en internetonderzoek blijkt.
Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] en dus dat hij in de periode van 15 tot en met 22 december 2021 nauw in contact stond met verdachte [medeverdachte] .
Zoals hierboven besproken blijkt uit de historische gegevens van het telefoonnummer van verdachte dat hij samen met [medeverdachte] op 20 december 2021 bij de woning van [slachtoffer] is geweest op het tijdstip dat het baken onder auto van [slachtoffer] werd geplaatst. Uit vergelijkend DNA-onderzoek volgt dat verdachte en verdachte [medeverdachte] als mogelijke donoren kunnen worden geïdentificeerd van het DNA-mengprofiel dat afkomstig is van het celmateriaal dat is gevonden op en in het baken. Tevens blijkt uit vergelijkend DNA-onderzoek dat verdachte als mogelijke donor kan worden geïdentificeerd van het DNA-mengprofiel dat afkomstig is van het celmateriaal dat is gevonden op de simkaart in het baken.
Dit, in combinatie met de camerabeelden en de verklaring van [medeverdachte] , maakt dat de rechtbank er vanuit gaat dat het verdachte is die is te zien op de beelden bij de auto van [slachtoffer] en dus het baken onder de auto van [slachtoffer] heeft geplaatst.
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte tevens de schutter is geweest op 22 december 2021.
Uit de historische telefoongegevens van de verdachten blijkt dat er in de ochtend van 22 december 2021 meermaals contact is tussen hen en dat de telefoon van [medeverdachte] zich verplaatst naar de woning van verdachte, vermoedelijk om verdachte op te halen, en vervolgens doorreist naar [woonplaats] , naar de woning van [slachtoffer] . Op de camerabeelden bij de woning van [slachtoffer] is vervolgens een persoon te zien met een spijkerbroek en een North Face jas en wiens haardracht overeenkomt met de haardacht die verdachte destijds had. Diezelfde persoon is even later te zien bij de tandartsenpraktijk in Amstelveen waar [slachtoffer] door deze persoon wordt neergeschoten.
Naar de jas en de broek die in de vuilniszak in de kelderbox van verdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen is onderzoek verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat deze kleding grote overeenkomsten vertoont met de kleding die door de schutter wordt gedragen, namelijk een North Face jas met letters op de rechtermouw en een spijkerbroek met lichtere plekken. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte [medeverdachte] dat deze kleding door de schutter zou zijn achtergelaten. Uit vergelijkend DNA-onderzoek naar de jas en broek volgt dat op meerdere plekken – waaronder de binnenzijde van de kraag van de jas en de binnenzijde van de tailleband van de broek – celmateriaal is aangetroffen waarvan verdachte als mogelijke donor kan worden geïdentificeerd. Tevens zijn op de North Face jas (categorie A en categorie B) schotrestdeeltjes aangetroffen.
Na de aanhouding van verdachte is onderzoek verricht in zijn telefoon. Uit dit onderzoek blijkt onder andere dat de Snapchatnaam die verdachte gebruikte ‘ [account] ’ was en dat hij dus degene is geweest die na de moord op [slachtoffer] het gesprek met [medeverdachte] heeft gevoerd over de uitbetaling die nog moest volgen.
In de telefoon van verdachte wordt tevens een rap aangetroffen, waar hij onder andere het volgende rapt:
“ [slachtoffer] is gezet in kist al gewist van die listLaat family upset Maak geen fout of een moveMet een upset voor ik blaas en je gaans ook omhoog zet korte lont en bossen meteen in je face alsje doet als een suspectGuns worden gestest ik ben toch niet modEyes ,belly ,Nekk 5+ bullits op hem gebost”
Ook zijn in zijn telefoon meerdere filmpjes aangetroffen met grote hoeveelheden geld en lijkt hij in de dagen na de moord meerdere luxegoederen te hebben aangeschaft.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat het verdachte is geweest die op 22 december 2021 de dodelijke schoten op [slachtoffer] heeft afgevuurd. Deze moord is blijkens het dossier door de verdachten samen voorbereid en zij hebben hierin allebei een cruciaal aandeel gehad.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide verdachten als medepleger kunnen worden aangemerkt van de ten laste gelegde moord op slachtoffer [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 december 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere malen in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd het volwassenstrafrecht toe te passen. Aan alle drie de criteria, die overigens niet cumulatief zijn, van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Er is sprake van een zeer ernstig strafbaar feit en uit het dossier komt een beeld naar voren van een uitvoerder die niet impulsief, ondoordacht of jeugdig heeft gehandeld, maar juist kalm en goed voorbereid. Uit de rapportages komt een tweeledig beeld naar voren van verdachte. Enerzijds dat van een zorgzame en lieve jongen, maar anderzijds dat van een kille, onthechte en stoere jongen. Hij bagatelliseert zijn problematische en strafbare gedrag en laat niet het achterste van zijn tong zien, waardoor geen volledig beeld van verdachte is verkregen. Verder is door de deskundigen geen rekening gehouden met de berekenende proceshouding van verdachte en is hij al meermalen gecorrigeerd voor eerder begane strafbare feiten. De mate van geweld in de feiten die hij heeft gepleegd is alleen maar toegenomen. Een pedagogische insteek is daarom niet per definitie passend.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 jaren en aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) op te leggen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de gedragsbeïnvloedende vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachteheeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. In alle zaken waarin eerder het volwassenenstrafrecht is toegepast, is hiervoor ook een rechtvaardiging te vinden in bijvoorbeeld de adviezen van de deskundigen of de persoonlijkheid van de dader. Ook indien sprake is van een zeer ernstig feit blijft toepassing van het jeugdstrafrecht het uitgangspunt. De ernst van het feit kan weliswaar bijdragen aan het toepassen van het volwassenenstrafrecht, maar is hierin niet leidend of doorslaggevend.
Daarnaast zijn vanuit de deskundigen in de persoonlijkheid van verdachte geen redenen gezien tot toepassing van het volwassenenstrafrecht, maar juist voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De deskundigen zien nog mogelijkheden voor behandeling en zij hebben aangegeven dat deze behandeling dient plaats te vinden binnen de PIJ-maatregel.
Verder heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat een pedagogische insteek en setting van belang zijn voor de behandeling van verdachte en dat indien hij volgens het volwassenstrafrecht berecht zou worden, en dus terecht zou komen in een volwassen instelling, hij nog meer zal verharden en meer criminele ervaring op zou doen. De kans op verdere beschadiging is daarmee aanwezig. De PIJ-maatregel biedt meer mogelijkheden voor succesvolle behandeling. De raadsvrouw van verdachte heeft dan ook verzocht niet af te wijken van de adviezen van de deskundigen en geen toepassing te geven aan artikel 77b Sr.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 8 september 2022 waaruit blijkt dat verdachte op 13 april 2021 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met een afpersing in vereniging.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het rapport van het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, observatieafdeling Teylingereind, opgemaakt op 17 augustus 2022 door A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog, en R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater;
  • het rapport van de Raad opgemaakt op 17 november 2022;
  • het rapport van JBRA opgemaakt op 17 november 2022;
De
psycholoog en de psychiaterkomen in hun Klinisch Multidisciplinair Onderzoek tot de volgende conclusie.
Op de observatieafdeling maakt verdachte in het algemeen op een positieve manier contact met groepsgenoten en groepsleiding. Hij is in het algemeen vriendelijk, maar houdt ook afstand en geeft weinig informatie. Verder dient te worden opgemerkt dat uit het testpsychologisch onderzoek, maar ook uit het gespreksonderzoek, aanwijzingen naar voren komen die er op duiden dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
Uit hoe verdachte over eerder delictgedrag spreekt, komen aanwijzingen naar voren voor bagatelliseren van eigen antisociaal gedrag, gebrekkige empathische vermogens, een gebrek aan schuldgevoel en berouw en hiaten in de gewetensontwikkeling. Het gebrek aan gevoelens is dermate opmerkelijk, dat moet worden gedacht aan “callous unemotional traits”. Dit wil zeggen dat sprake lijkt van aanzienlijke kilheid en een onvermogen om te doorvoelen. Dit kan te maken hebben met ernstige traumatisering. In dat kader is het van belang om op te merken dat verdachte de enige bron van directe informatie is ten aanzien van zijn vroege kinderjaren. De ernst van wat hij heeft meegemaakt, laat zich daardoor moeilijk taxeren.
Gezien de beschrijving van de gedragingen en de persoonlijkheid van verdachte wordt geconcludeerd dat sprake is van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis (kort gezegd: een ongespecificeerde gedragsstoornis) en wordt er tevens gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De diagnose ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis wordt gesteld, omdat geen sprake is van een specifieke gedragsstoornis; zo voldoet hij niet aan de criteria van een normoverschrijdend-gedragsstoornis.
Classificatie DSM 5312.9 Ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis
Bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken
De gevoelloze en onthechte presentatie van verdachte en het gebrek aan affectiviteit en emotionaliteit, hebben geleid tot de overweging door onderzoekers of mogelijk sprake is van consolidatie van de antisociale trekken in de persoonlijkheid van verdachte. Met andere woorden, of het mogelijk zou zijn dat reeds sprake is van een voltooide persoonlijkheidsontwikkeling, in plaats van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. In onderhavig onderzoek is onvoldoende zicht verkregen op een mogelijk veel meer verharde en uitgerijpte kant van de persoonlijkheid, noch via gesprekken met verdachte zelf, noch via andere onderzoeksmethoden. De vraag of kilheid en verharding al een stevig en op zichzelf staand onderdeel van de persoonlijkheid vormen, of nog in enige mate het resultaat van een massale afweer, in het heden, van gevoelens ten gevolge van traumatisering, kon dus niet worden beantwoord. Het ontbreken van passende emotionele reacties en affectiviteit wordt in elk geval als zeer zorgelijk gezien, omdat dit verdachte zal belemmeren om zijn gedrag mede te laten sturen door zijn emoties en om met anderen mee te voelen. Forensisch relevante functies die in onderhavig onderzoek als gebrekkig naar voren komen, zijn het gebrekkig ontwikkelde geweten, de beperkte empathische vermogens en het onvermogen om gevoelens van spijt of schuld te voelen. Deze disfuncties hebben klaarblijkelijk tot op heden niet geleid tot een patroon van frequent voorkomend delictgedrag. Dit pleit er mogelijk tegen dat bij verdachte reeds sprake is van geconsolideerde antisociale persoonlijkheid, die het functioneren dagelijks en fors beïnvloedt.
De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd. Waarschijnlijk heeft verdachte, ten gevolge van een traumatische voorgeschiedenis, een aantal sociaal-emotionele ontwikkelingsmijlpalen nog niet bereikt. Verdachte functioneert desondanks op een aantal terreinen van het dagelijks leven op een niveau dat conform zijn leeftijd is. Daarnaast levert het onderzoek geen aanwijzingen op waaruit blijkt dat verdachte functioneert als een volwassene. Onderzoekers zien – vanuit de persoonlijkheid – geen argumenten om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
De pathologie is al langere tijd aanwezig, getuige de terugkerende incidenten met een antisociaal karakter en derhalve al langere tijd zichtbaar in het gedrag van verdachte. Derhalve was deze pathologie ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Vanuit de vastgestelde stoornis wordt geen aanleiding gezien om te verwachten dat er sprake is geweest van inperking van de wils- en keuzevrijheid in die mate dat verdachte niet meer zelf keuzes kon maken. De koude, antisociale kenmerken van verdachte hebben hem naar alle waarschijnlijkheid niet geremd in zijn handelen, maar zullen hem niet hebben beperkt in zijn keuzevrijheid. Geconstateerd is dat het bij verdachte ontbreekt aan directe impulsiviteit, onverantwoordelijkheid en onnadenkendheid.
Zowel klinisch als op basis van de risicotaxatie-instrumenten wordt een hoog risico op recidive gezien.
Vanuit een gedragskundig perspectief kan behandeling van de psychopathologie van verdachte het risico op toekomstig gewelddadig en ander antisociaal gedrag verminderen. De behandeling dient zich naar de mening van onderzoekers te richten op de sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte. Gelet op de traumatische voorgeschiedenis concluderen onderzoekers dat behandeling een pedagogische en een affectieve component zal moeten hebben. Daarnaast kan verdachte hulp en behandeling krijgen om betere en meer pro-sociale keuzes te maken. Gezien de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek verwachten onderzoekers dat een behandeltraject meerdere jaren in beslag zal nemen.
Gelet op het door de vastgestelde pathologie bepaalde hoge risico op recidive (op agressie), met daarbij de gevoelloze, onthechte presentatie van verdachte en de beschreven antisociale persoonlijkheidskenmerken en het feit dat hij weinig openheid over zijn binnenwereld of over zijn doen en laten geeft, concluderen onderzoekers dat het recidiverisico in een ambulante setting niet hanteerbaar is. In plaats daarvan is behandeling nodig in een setting met een hoog beveiligingsniveau. Gezien het hoge recidive risico en de noodzaak tot langdurige klinische behandeling, adviseren onderzoekers een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ter zitting hebben de
psycholoog en de psychiaterverwezen naar het ingediende rapport. Volgens hen maakt het enkele feit dat bij verdachte geen sprake is van impulsief gedrag nog niet dat er aanleiding is om hem als volwassene te zien. Er wordt bij verdachte nog een bereikbare en emotionele kant gezien waardoor behandeling mogelijk is. Binnen de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) is veel mogelijk en de behandeling binnen de PIJ-maatregel is vergelijkbaar met de behandeling binnen een TBS-maatregel. Bij een TBS-maatregel is meer aandacht voor de beheersmatige kant, maar die specifieke aandacht is in het geval van verdachte niet nodig. Verdachte is een puber met veel problemen en waar behandeling langere tijd in beslag zal gaan nemen. Het toepassen van het volwassenstrafrecht en dus het opleggen van een TBS-maatregel kan zwaar demotiverend werken voor jonge jongens. Een jeugdaanpak zal bij verdachte beter werken.
Ter zitting hebben
JBRA en de Raadzich aangesloten bij het advies vanuit de psycholoog en de psychiater. Het is volgens hen van belang dat verdachte de behandeling gaat krijgen die hij nodig heeft. Zowel JBRA als de raad adviseren verdachte niet als volwassene te bestraffen.
De vader van verdachteheeft ter zitting verklaard dat hij achter het advies van de deskundigen staat.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte, die destijds pas zestien jaar oud was, heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de moord op de 56-jarige [slachtoffer] . Zoals hierboven beschreven blijkt uit het dossier dat deze moord zorgvuldig is voorbereid en gepland.
Moord is een buitengewoon ernstig misdrijf. Met deze brute daad hebben verdachten blijk gegeven van een volledig gebrek aan respect voor het leven van een ander, en hebben zij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht. Ter zitting is duidelijk naar voren gekomen hoeveel verdriet de onverwachte en gewelddadige dood van hun partner en vader bij hen heeft veroorzaakt. Daar komt bij dat de moord op klaarlichte dag op straat is gepleegd in het bijzijn van meerdere getuigen, waaronder twee kinderen. Dit moet zeer beangstigend voor hen zijn geweest. In totaal is zeven keer geschoten, waarvan drie kogels het slachtoffer hebben geraakt. Er is in de richting van een speelveldje geschoten waar op dat moment kinderen aan het spelen waren en een van de kogels is door een raam van een woning gegaan waar op dat moment iemand zat te werken. Het mag een wonder genoemd worden dat niemand anders is geraakt. Verdachten hebben kennelijk op geen enkel moment stil gestaan bij deze gevolgen.
Tot op de dag van vandaag heeft verdachte geen inzicht willen geven in hoe hij in dit criminele milieu betrokken is geraakt en wat hem heeft bewogen om deze daad te plegen. De rechtbank vindt dat zeer zorgelijk. Temeer nu het erop lijkt dat deze moord is gepleegd omwille van financieel gewin en status, gelet ook op de onrustbarende rap die op de telefoon van verdachte is aangetroffen. Onrustbarend vanwege het gemak en de schijnbare trots waarmee over een moord op een persoon wordt gerapt.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor minderjarigen of voor volwassen moet worden toegepast.
Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit was verdachte zestien jaar oud. Hoofdregel conform artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is dat het jeugdstrafrecht van toepassing is, in beginsel ongeacht de ernst van het feit. Slechts bij wijze van uitzondering kan, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van de minderjarige het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen (artikel 77b Sr). Dat het om een uitzondering gaat, blijkt ook uit de beperkte toepassing ervan in de praktijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat toepassing van artikel 77b Sr, mede gelet op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), terughoudend moet plaatsvinden en met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om af te wijken van de hoofdregel en acht in dit kader het volgende van belang.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
De rechtbank onderkent dat het gepleegde feit een buitengewoon ernstig feit betreft. De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd getuigen van een planmatige, berekenende houding en planning en niet van ondoordacht of impulsief handelen.
Het is verdachte geweest die de trekker meermalen heeft overgehaald en dus het slachtoffer heeft vermoord. Na afloop van de liquidatie heeft verdachte zich ontdaan van de kleding en heeft hij zijn haardracht veranderd om herkenning te voorkomen.
De persoonlijkheid van de verdachte
Enerzijds volgt uit het dossier en de opgemaakte rapportages een kille en berekenende houding van verdachte, waarbij verdachte zich lijkt te hebben ingebed in het criminele milieu. Verdachte laat ook een sociaal wenselijke houding zien.
Anderzijds lijkt deze kille en sociaalwenselijke houding van verdachte voort te komen uit de traumatische gebeurtenissen die verdachte in het verleden heeft meegemaakt. Ook komt zijn houding mogelijk voort uit het feit dat zijn opvoeders de problemen bagatelliseren en binnenshuis willen houden. Verdachte functioneert bovendien op een aantal terreinen van het dagelijks leven op een niveau dat conform zijn leeftijd is. Er zijn geen aanwijzingen waaruit blijkt dat verdachte functioneert als een volwassene.
De deskundigen hebben ter zitting aangegeven dat zij nog mogelijkheden zien tot pedagogische beïnvloeding en dat de behandeling een pedagogische en affectieve component dient te bevatten. Tevens hebben de deskundigen ter zitting aangegeven dat de inhoud van de behandeling binnen de PIJ-maatregel en de TBS-maatregel niet veel verschilt, maar wel de manier van aanpak van verdachten buiten de behandelingen om. Die is binnen de TBS-maatregel met name gericht op beheersen en beveiligen, en binnen de PIJ-maatregel op opvoeden.
Conclusie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig, planmatig uitgevoerd misdrijf. Dit op zichzelf acht de rechtbank echter onvoldoende om af te wijken van de hoofdregel dat het strafrecht voor jeugdigen moet worden toegepast. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte - ondanks de ernst van het feit - qua doen en laten een jonge jongen is die functioneert op een niveau dat bij zijn leeftijd past. Een minderjarige bovendien met problematiek waarbij langdurige behandeling nodig zal zijn om tot een gedragsverandering te komen, zodat sprake kan zijn van een veilige terugkeer in de maatschappij. Volgens de deskundigen is het daarbij noodzakelijk dat die behandeling een pedagogische en affectieve component bevat. Van een pedagogische en affectieve aanpak is geen sprake binnen een TBS-maatregel. Hierin voorziet wel de PIJ-maatregel. Nu deze component door de deskundigen noodzakelijk wordt geacht in het kader van het beperken van het recidiverisico, acht de rechtbank oplegging van de PIJ-maatregel in plaats van de TBS-maatregel ook in het belang van de maatschappij. Daarnaast heeft de rechtbank er ernstige twijfels over of verdachte zich op deze jonge leeftijd zal kunnen handhaven binnen een TBS-kliniek, waar de gemiddelde leeftijd van groepsgenoten een stuk hoger is. Dit zou averechts kunnen werken in de behandeling. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte dus belangrijke argumenten om niet af te wijken van de hoofdregel en is van oordeel dat deze argumenten in dit geval – zowel in het belang van de verdachte als dat van de maatschappij - zwaarder dienen te wegen dan de ernst van het feit of de omstandigheden waaronder het is begaan.
Belangrijk om te benadrukken is, tot slot, de ernst en zwaarte van de PIJ-maatregel. Het gaat hier om de zwaarste jeugdsanctie, die zeven jaar kan duren en waarvan de mogelijkheid bestaat die daarna om te zetten naar een voor onbepaalde duur verlengbare TBS-maatregel in geval van onvoldoende verminderd recidivegevaar. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van dat het jeugdsanctierecht in dit geval tekortschiet om de ernst van het feit uit te drukken.
De op te leggen straf of maatregel
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en JBRA in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat langdurige behandeling noodzakelijk is en dat deze behandeling niet kan plaatsvinden binnen het ambulante kader.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht het, gelet op de ernst van het feit, passend en geboden om naast de PIJ-maatregel aan verdachte de maximale jeugddetentie op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ook de gedragsbeïnvloedende vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding. De PIJ-maatregel kan pas beëindigd worden nadat eerst sprake is geweest van een voorwaardelijke beëindiging met het stellen van voorwaarden, in welk kader het gedrag van verdachte reeds zal kunnen worden beïnvloed.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140025, Apple iPhone);
  • 1 STK Schoeisel (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140084, zwart, merk: Nike Dimsix);
  • 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140962, zwart, merk: Tommy Hilfiger);
  • 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140976, blauw, merk: Moncler);
  • 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6186013, grijs, merk: Hmp Mini Tel).
De officier van justitieheeft gevorderd de iPhone, de twee jassen en de schoenen te retourneren aan verdachte. Het vermoeden bestaat dat deze goederen zijn aangeschaft met inkomsten verkregen uit het feit, maar omdat er geen ontnemingsvordering zal worden ingediend, dienen de goederen te worden geretourneerd aan verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd de Mini telefoon verbeurd te verklaren, omdat verdachte deze in de JJI onrechtmatig in zijn bezit had.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen iPhone en Moncler jas volgt uit het dossier dat deze goederen kort na de moord zijn gekocht met geld dat verdachte vermoedelijk voor de moord heeft gekregen. Een andere verklaring voor de herkomst van de uitgegeven bedragen is niet gegeven en volgt niet uit het dossier. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat deze goederen uit baten van het misdrijf zijn verkregen en deze zullen daarom ook verbeurd worden verklaard.
Ten aanzien van de Nike schoenen en de Tommy Hilfiger jas overweegt de rechtbank dat deze goederen reeds voor het misdrijf in het bezit van verdachte waren en dat geen verband met het misdrijf kan worden aangetoond. Tevens is het bezit van deze goederen niet in strijd met de wet of het algemeen belang, zodat deze goederen zullen worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten verdachte.
Ten aanzien van de Mini telefoon overweegt de rechtbank dat dit goed onder verdachte in beslag is genomen binnen de JJI. Het bezit van een telefoon in de JJI is weliswaar volgens hun regels niet toegestaan, maar het bezit van dit goed is niet in strijd met de wet of het algemeen belang, zodat dit goed zal worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten verdachte.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 205.273,47 aan materiële schadevergoeding en € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 17.437,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering. De gederfde inkomsten zijn berekend aan de hand van de verwachte winsten van het bedrijf en de nog openstaande schulden. Dit is gebaseerd op de jaarcijfers van 2021. Een rapport zoals dat is opgemaakt door Laumen is in eerdere rechtszaken gebruikt en wordt derhalve door rechtbanken geaccepteerd.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de kosten van de uitvaart en de reiskosten volledig toe te wijzen. Ten aanzien van de schade door het derven van levensonderhoud en de kosten van de Laumen expertise heeft de officier van justitie gevorderd de vordering op deze punten niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. Ten aanzien van de affectieschade, de kosten van lijkbezorging en de factuur voor het opstellen van het rapport van Laumen heeft de raadsvrouw geen opmerkingen. De vordering kan op deze punten worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade, niet zijnde affectieschade, heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het wettelijke stelsel geen ruimte laat voor vergoeding van deze schade aan nabestaanden, zodat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van het gederfde levensonderhoud heeft de raadsvrouw gesteld dat de behandeling van deze schadepost een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. De vordering betreft een zeer hoog schadebedrag en is pas enkele dagen voor de zitting ingediend. Gelet op de complexiteit van de vordering is er onvoldoende gelegenheid geweest voor de verdediging om zich hier op voor te bereiden of eventueel een contra-expertise te laten uitvoeren.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat er een gezamenlijke bespreking is geweest van alle vorderingen en de zittingen voor alle benadeelde partijen hetzelfde zijn. Er moet daarom worden uitgegaan van de kosten voor één benadeelde partij. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht het liquidatietarief te baseren op het toegewezen bedrag van de vordering en niet op de hoogte van de ingediende vordering.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de levensgezel van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder b BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 20.000,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank overweegt dat nabestaanden, naast affectieschade, recht kunnen hebben op immateriële schadevergoeding indien zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 BW. Deze grond geldt voor nabestaanden echter alleen indien sprake is van shockschade. Dit is onder andere bepaald in het zogenaamde Taxibus-arrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) en het Vilt-arrest (ECLI:NL:HR:2009:B18583). Uit die arresten kan worden afgeleid dat ten aanzien van
nabestaandenin het wettelijk systeem geen plaats is voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is. Niet is gesteld, noch onderbouwd dat deze schade tevens als shockschade is gevorderd.
De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom afwijzen.
Materiële schade
Kosten uitvaart
De benadeelde partij heeft € 4.969,90 gevorderd voor de kosten van de uitvaart en het overbrengen van het lichaam van [slachtoffer] naar Israël. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Schade door het derven van levensonderhoud
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 198.356,- gevorderd voor het derven van levensonderhoud.
De rechtbank stelt vast dat het strafproces en de deelname daaraan in de eerste plaats strafrechtelijk georiënteerd is. In het strafproces moeten daarom bij voorkeur alleen die vorderingen worden ingesteld die door de strafrechter eenvoudig kunnen worden behandeld en afgedaan, zodat geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Bij dergelijke vorderingen kan van de strafrechter en alle procespartijen worden verwacht dat zij zonder al te veel voorwerk en kennis van het civiele recht adequaat kunnen ingaan op en/of beslissen over de vorderingen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat zij de vordering van mevrouw [benadeelde partij 1] heeft ontvangen op 16 november 2022. Deze vordering beslaat meer dan honderd pagina’s, die met name zien op onderbouwing van de post gederfd levensonderhoud. Gelet op de hoogte van dit onderdeel van de vordering, de complexiteit van de berekening en de cijfers die hieraan ten grondslag liggen, had de benadeelde partij de vordering eerder moeten indienen dan drie werkdagen voorafgaand aan de zitting. Dit vooral nu de berekeningen die aan deze vordering ten grondslag liggen niet op voorhand duidelijk zijn, omdat [slachtoffer] niet in loondienst was, er veel onduidelijkheid bestaat over hoe het precies zat met het bedrijf en hoe tot de verwachte omzet is gekomen. De verdediging heeft op deze manier onvoldoende tijd gehad om de vordering op dit punt onderbouwd te betwisten, bijvoorbeeld door een contra-expertise uit te laten voeren.
De zaak in deze fase van het geding aanhouden om de verdediging alsnog voldoende tijd te geven zou, gelet op de belangen van alle procespartijen (ook de benadeelden zelf) een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering zal daarom op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten deskundigen
De benadeelde partij heeft € 1.815,- gevorderd voor de kosten van het rapport van Laumen ten behoeve van het vaststellen van het gederfde levensonderhoud. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft € 132,57 gevorderd aan reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 17.710,47 aan proceskosten gevorderd.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank dat redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ gehanteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van het Liquidatietarief rechtbanken en hoven (geldend per 1 februari 2021) en het daarin genoemde tarief III van € 721,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
Bij de berekening gaat de rechtbank uit van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. De rechtbank ziet geen aanleiding om het aantal punten slechts voor één van de benadeelde partijen toe te wijzen, nu wettelijk is bepaald dat iedere benadeelde partij voor zich recht heeft op de vergoeding van zijn of haar proceskosten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (721 x 7 =) € 5.047,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 1] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 20.000,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 6.917,47 voor materiële schade;
  • een bedrag van € 5.047,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 6.372,06 aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 7.798 aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. Ten aanzien van de affectieschade heeft de raadsvrouw geen opmerkingen. De vordering kan op dit punt worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade, niet zijnde affectieschade, heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het wettelijke stelsel geen ruimte laat voor vergoeding van deze schade ten aanzien van nabestaanden, zodat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van het verlies van inkomen heeft de raadsvrouw opgemerkt dat dit geen schade is die voortvloeit uit shockschade en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. Tevens is onvoldoende gebleken dat het inkomensverlies een rechtstreeks gevolg is van het gepleegde misdrijf. De raadsvrouw heeft daarom verzocht de vordering op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw wederom verzocht uit te gaan van de kosten voor één benadeelde partij en het liquidatietarief te baseren op het toegewezen bedrag van de vordering en niet op de hoogte van de ingediende vordering.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Materiële schade
Verlies van inkomen
De benadeelde partij heeft € 6.372,06 aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW.
Artikel 6:108 geeft een regeling voor materiële kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Artikel 6:108 lid 1 en 2 BW biedt aan nabestaanden een aanspraak op vergoeding van schade voor derving van levensonderhoud en van kosten van lijkbezorging. Daarnaast bieden artikel 6:107 lid 1, aanhef en onder b, en 6:108 lid 3 BW aan een in beginsel in de wet limitatief omschreven kring van naasten en nabestaanden een aanspraak op vergoeding van affectieschade. Het stelsel van artikelen 6:107, 107a en 108 BW is limitatief, omdat enkel de daar genoemde personen aanspraak hebben op vergoeding van enkel de daar vermelde schadeposten. Dit is alleen anders indien op grond van artikel 6:162 BW, als aan de daartoe gestelde eisen is voldaan, vergoeding wordt gevorderd van materiële schade die het gevolg is van zogenoemde shockschade.
Het is voorstelbaar dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het enorme verdriet dat zij heeft ondervonden vanwege het overlijden van haar vader en het rouwproces dat zij doormaakt vanwege zijn gewelddadige dood.
In de vordering van de benadeelde partij is echter uitdrukkelijk niet verzocht om shockschade. Dit betekent dat enkel aanspraak op vergoeding kan worden gemaakt van materiële schade bestaande uit het derven van levensonderhoud en de kosten voor de lijkbezorging. Nu het verlies van inkomen hier niet onder valt bestaat er geen wettelijke basis om de gevorderde schade te vergoeden. De vordering zal op dit punt daarom worden afgewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 7.798,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 4] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 885,65 aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 5.047,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. Ten aanzien van de affectieschade heeft de raadsvrouw geen opmerkingen. De vordering kan op dit punt worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade, niet zijnde affectieschade, heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het wettelijke stelsel geen ruimte laat voor vergoeding van deze schade ten aanzien van nabestaanden, zodat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouw heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw wederom verzocht uit te gaan van de kosten voor één benadeelde partij en het liquidatietarief te baseren op het toegewezen bedrag van de vordering en niet op de hoogte van de ingediende vordering.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Materiële schade
Kosten notaris
De benadeelde partij heeft € 885,65 gevorderd aan kosten voor de notaris ten behoeve van het afwikkelen van de nalatenschap. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 5.047,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 3] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 885,65 voor materiële schade;
  • een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 15.072,- aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 7.798,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. Ten aanzien van de affectieschade heeft de raadsvrouw geen opmerkingen. De vordering kan op dit punt worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade, niet zijnde affectieschade, heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het wettelijke stelsel geen ruimte laat voor vergoeding van deze schade ten aanzien van nabestaanden, zodat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van het verlies van inkomen heeft de raadsvrouw opgemerkt dat dit geen schade is die voortvloeit uit shockschade en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. Tevens is onvoldoende gebleken dat het inkomensverlies een rechtstreeks gevolg is van het gepleegde misdrijf. De raadsvrouw heeft daarom verzocht de vordering op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw wederom verzocht uit te gaan van de kosten voor één benadeelde partij en het liquidatietarief te baseren op het toegewezen bedrag van de vordering en niet op de hoogte van de ingediende vordering.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Materiële schade
Verlies van inkomen
De benadeelde partij heeft € 15.072,- aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 4] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 7.798,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 2] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Hoofdelijkheid, wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal alle vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en tevens aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel zullen niet worden opgelegd ten behoeve van de genoemde toegewezen proceskosten, nu deze kosten daarvoor niet in aanmerking komen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140025, Apple iPhone);
  • 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140976, blauw, merk: Moncler);
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 1 STK Schoeisel (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140084, zwart, merk: Nike Dimsix);
  • 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6140962, zwart, merk: Tommy Hilfiger);
  • 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6186013, grijs, merk: Hmp Mini Tel).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 26.917,47 (zegge: zesentwintig duizend negenhonderd zeventien euro en zevenenveertig cent), waarvan € 6.917,47 (zegge: zesduizend negenhonderd zeventien euro en zevenenveertig cent) voor materiële schade en € 20.000 (zegge: twintigduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 5.047,- (zegge: vijfduizend zevenenveertig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de kosten voor het derven van levensonderhoud niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] ter hoogte van € 26.917,47 (zegge: zesentwintig duizend negenhonderd zeventien euro en zevenenveertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 3.378,- (zegge: drieduizend driehonderd achtenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade en het verlies van inkomen.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 4] ter hoogte van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van € 18.385,65 (zegge: achttien duizend driehonderd vijfentachtig euro en vijfenzestig cent), waarvan € 885,65 (zegge: achthonderd vijfentachtig euro en vijfenzestig cent) voor materiële schade en € 17.500,- (zegge: zeventien duizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 3.378,- (zegge: drieduizend driehonderd achtenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 3] ter hoogte van € 18.385,65 (zegge: achttien duizend driehonderd vijfentachtig euro en vijfenzestig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 3.378,- (zegge: drieduizend driehonderd achtenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade en het verlies van inkomen.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 2] ter hoogte van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2022.