ECLI:NL:RBAMS:2022:7501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
13.343475.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van moord met afwijzing adolescentenstrafrecht

Op 16 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van moord op 22 december 2021 te Amstelveen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer heeft beëindigd door meerdere keren met een vuurwapen op hem te schieten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om het adolescentenstrafrecht toe te passen afgewezen, omdat er geen doorslaggevende redenen waren om van het volwassenenstrafrecht af te wijken. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de voorbereiding en de impact op de nabestaanden. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen, gezien de ernst van de gepleegde moord en de rol van de verdachte in het criminele milieu. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld en schadevergoedingen toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.343475.21
Datum uitspraak: 16 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2000,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2022, 24 november 2022 en 16 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R. Bosman en mr. U.E.A. Weitzel (hierna gezamenlijk aangeduid als de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, waarnemend voor mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw S.A. Moonen, GZ-psycholoog, naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door of namens de benadeelde partijen/nabestaanden [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , bijgestaan door mr. D. Bouwmeester, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
op 22 december 2021 te Amstelveen medeplegen van moord op [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen uit het dossier en de (bekennende) verklaring van verdachte het volgende af.
Op 22 december 2021 rond 10:45 uur komen bij de politie Amsterdam meerdere meldingen binnen van een schietincident in de Wieringerstraat in Amstelveen. Het slachtoffer is de 56-jarige [slachtoffer] . Uit onderzoek blijkt dat zevenmaal met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] is geschoten, waarvan drie kogels hem (dodelijk) hebben geraakt. Onderzoek ter plaatse op dezelfde dag wijst uit dat er onder de auto van [slachtoffer] een baken is geplaatst.
De historische telecomgegevens van dit baken leiden twee dagen na het schietincident al naar verdachte, waarop hij wordt aangehouden.
Na de aanhouding van verdachte is uitgebreid onderzoek gedaan in zijn telefoon. Uit onder andere de gegevens van zijn telefoon, de historische gegevens en de camerabeelden volgt dat verdachte van 15 december 2021 tot en met 22 december 2021 (intensief) met een ander heeft samengewerkt om de geplande moord op [slachtoffer] uit te voeren. De rechtbank heeft bij vonnis van 16 december 2022 geconcludeerd dat deze persoon – hierna ook aan te duiden als ‘de latere schutter’ of ‘de schutter’- medeverdachte [medeverdachte] is geweest.
Zo is een op 15 december 2021 ontvangen foto van [slachtoffer] in de telefoon van verdachte aangetroffen (waarna verdachte aan het nummer eindigend op * [nummer] een bericht stuurt: ‘kijk snap’), is verdachte – volgens zijn verklaring – samen met de latere schutter op 16 december 2021 een vuurwapen gaan ophalen en diezelfde avond zouden zij samen hebben proefgeschoten in het Bijlmerpark, zoals tevens blijkt uit filmpjes die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte.
Uit de GPS track en trace gegevens van de door verdachte gehuurde auto via Snappcar, de historische telefoongegevens van zijn telefoon en de camerabeelden rond de woning van [slachtoffer] is op te maken dat verdachte samen met de latere schutter op 17 december 2021 bij de woning van [slachtoffer] in [woonplaats] is geweest.
Uit diezelfde gegevens en de historische gegevens van telefoonnummer * [nummer] volgt dat verdachte samen met de latere schutter op 20 december 2021 opnieuw bij de woning van [slachtoffer] was, waar een baken onder de auto van [slachtoffer] werd geplakt. Uit de gegevens van dit baken blijkt dat verdachte degene was die daarmee contact onderhield.
Uit de telefoongegevens van verdachte en de GPS track en trace gegevens van de Volkswagen Golf is verder op te maken dat verdachte op de dag van de moord, 22 december 2021, eerst samen met de latere schutter naar [woonplaats] is gereden. Op camerabeelden is te zien dat de latere schutter langs de woning van [slachtoffer] loopt en dat hij en [slachtoffer] elkaar kruisen als [slachtoffer] zijn woning verlaat. Vervolgens blijkt uit het dossier dat verdachte en de latere schutter [slachtoffer] van [woonplaats] naar zijn tandarts in Amstelveen volgen. De latere schutter blijft dan op straat wachten in de nabijheid van de geparkeerde auto van [slachtoffer] , terwijl verdachte in de gehuurde Volkswagen Golf achter blijft. Nadat [slachtoffer] de tandartsenpraktijk verlaat, rent de schutter op hem af en vuurt hij zevenmaal met een wapen op [slachtoffer] . De schutter en verdachte vluchten samen weg in de Volkswagen Golf en verplaatsen zich naar de bij de woning van verdachte behorende kelderbox. In deze kelderbox is tijdens de doorzoeking een vuilniszak met onder andere kleding aangetroffen, die daar – blijkens de verklaring van verdachte – door de schutter is achtergelaten.
Uit verder onderzoek blijkt nog dat verdachte in de avond van 22 december 2021 iemand via Snapchat heeft benaderd om het baken onder de auto van [slachtoffer] weg te halen. Ook blijkt dat er contact is geweest tussen verdachte en het Snapchataccount ‘ [account] ’ over de uitbetaling die nog moest volgen.
Verdachte heeft op 18 juli 2022 een verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] . Hij verklaart onder andere dat hij via Snapchat is benaderd om tegen betaling een liquidatie uit te voeren, maar dat hij heeft aangegeven alleen te willen rijden en niet de trekker over te willen halen. Hij bleek de schutter al te kennen, vanuit ‘de omgeving’. Verdachte heeft verklaard de bestuurder te zijn geweest van (onder andere) een gehuurde Volkswagen Golf die de schutter naar de verschillende locaties heeft gereden en contact te hebben gehouden met het baken. Over de identiteit van de schutter verklaart verdachte niet.
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 december 2022 geconcludeerd dat [medeverdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] en het Snapchataccount ‘ [account] ’. Tevens heeft de rechtbank geconcludeerd dat het [medeverdachte] is geweest die op 22 december 2021 de dodelijke schoten op [slachtoffer] heeft afgevuurd.
De moord is blijkens het dossier door de verdachten samen voorbereid en zij hebben hierin allebei een cruciaal aandeel gehad. Verdachte had immers de controle over het baken, heeft het wapen opgehaald en daarmee samen met [medeverdachte] proef geschoten, heeft [medeverdachte] overal naartoe gereden, en heeft op het moment van de moord in de buurt staan wachten tot [medeverdachte] terugkwam zodat deze snel weg kon komen van de plaats delict. Verdachte is daarmee een belangrijke en onmisbare schakel geweest bij het uitvoeren van de moord.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide verdachten als medepleger kunnen worden aangemerkt van de ten laste gelegde moord op slachtoffer [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 december 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere malen in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de gedragsbeïnvloedende vrijheidsbenemende maatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat toepassing dient te worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht (ASR) ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Oftewel: dat verdachte als minderjarige moet worden bestraft. Verdachte is een beïnvloedbare jongen die keuzes maakt zonder de gevolgen daarvan te overzien. Uit de rapportages komt naar voren dat verdachte een jonge man is die emotioneel erg kwetsbaar is. Een pedagogische aanpak is daarom noodzakelijk. Verdachte erkent dat hij hulp nodig heeft en die zal hem in de Penitentiaire Inrichting (PI) niet worden geboden. Verdachte wil leren ‘nee’ zeggen.
Er is bij verdachte geen sprake van een criminele levensstijl. Hij is slechts één keer eerder veroordeeld, drie jaar geleden. Daarnaast is de ernst van het feit geen wegingsfactor om wel of niet ASR toe te passen. Er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling bij verdachte, die zonder behandeling mogelijk kan door ontwikkelen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht aan verdachte de maximale jeugddetentie op te leggen met mogelijk een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) of gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM).
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding van de zaak om een nieuwe rapporteur aan te stellen waarbij met een frisse blik wordt gekeken naar verdachte en zijn hulpvraag, indien de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de op te leggen gevangenisstraf sterk te matigen, omwille van de bekennende verklaring van verdachte, zijn geringere aandeel in het feit en om hem een stip op de horizon te bieden, en een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 9 maart 2022. Hieruit blijkt dat verdachte op 13 september 2019 door de kinderrechter is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met wapenbezit, handelen in harddrugs en het uitgeven van valse bankbiljetten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Psychologisch Pro Justitia Rapport, opgesteld door S.A. Moonen, GZ-psycholoog, op 2 juni 2022;
  • Aanvullend Psychologisch Pro Justitia Rapport, opgesteld door S.A. Moonen, GZ-psycholoog, op 2 november 2022;
  • de rapporten van Reclassering Nederland, opgemaakt op 28 maart 2022 en 9 augustus 2022.
De
psycholoogkomt in haar rapport tot de volgende conclusie.
In de gesprekken imponeert verdachte als een leeftijdsadequate, emotioneel weinig stabiele jongeman die zich coöperatief heeft opgesteld. Er is sprake van een hoge mate van depressieve klachten en angstklachten, die periodiek de kop opsteken en momenteel (naar zijn zeggen) een uitingsvorm zouden zijn van een toestandsbeeld samenhangend met zijn verblijf in detentie. De stemmingsproblematiek waarvan hij melding maakt, ging ook gepaard met schommelingen in zijn eetpatroon en gewicht. Hij presenteert zich als onzeker, beperkt veerkrachtig en beschikkend over een lage zelfwaardering. Er is nooit hulpverlening bij verdachte (of zijn gezin) betrokken geweest. Verdachte maakt passend bij zijn enigszins achterlopende ego-ontwikkeling een egocentrische indruk. In diagnostisch opzicht is van verdachte een tweeledig beeld ontstaan: enerzijds dat van een onzekere, emotioneel labiele en afgaand op zijn verhaal mogelijk in zijn voorgeschiedenis getraumatiseerde jongeman, anderzijds (en mogelijk reactief op de door hem gepresenteerde voorgeschiedenis) dat van een wat egocentrisch en materialistisch ingestelde jongeman die van jongs af aan in enige mate (antisociale) gedragsproblemen laat zien. Al met al zijn er zeker zorgen over de (persoonlijkheids)ontwikkeling van verdachte, maar deze laten zich thans anders dan een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling niet vertalen in een volgens de DSM-5 te classificeren stoornis.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, zijn er bij afwezigheid van een psychische stoornis geen gedragskundige gronden om te komen tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Over de indicaties voor toepassen minderjarigenstrafrecht kan het volgende worden gezegd: verdachte is niet cognitief beperkt en komt in het contact leeftijdsadequaat over. Hij lijkt zijn gedrag tot op zekere hoogte zelf te kunnen organiseren en imponeert niet opvallend onnadenkend of impulsief. Ondanks het feit dat verdachte nog bij zijn ouders woonachtig was en in die zin ingebed is in een gezinssysteem, is er geen noodzaak voor pedagogische beïnvloeding noch voor gezinsgerichte hulpverlening. Het voorgaande overziend zijn er enkele, maar te weinig doorslaggevende argumenten om te adviseren tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
In het aanvullende rapport komt de
psycholoogtot de volgende conclusie:
De aanvullende gespreksgegevens in combinatie met de informatie vanuit de PI, geven geen reden om de diagnostische overwegingen zoals eerder uiteengezet te wijzigen of aan te vullen. Het is opvallend hoe ogenschijnlijk gemakkelijk de opdracht als chauffeur door verdachte werd aanvaard; vanuit een financieel motief, daarbij niet gehinderd door morele principes.
Ter zitting heeft de
psycholoognaar voren gebracht dat zij een jongen ziet die in de knoop zit, maar dat hier behandeling voor kan worden geboden in de PI. De psycholoog komt niet tot een behandeladvies in het kader van de strafoplegging, omdat zij bij verdachte geen stoornis heeft kunnen vaststellen. Verdachte heeft wel normen en waarden, maar zijn egocentrische en materialistische kant hebben bij het plegen van het feit de boventoon gevoerd. Er zal ook sprake zijn geweest van egostreling, dat verdachte voor zo iets groots benaderd werd. De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is niet per definitie een reden om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de
reclasseringsadviezen. In het rapport van 9 augustus 2022 gaat de reclassering nader in op de vraag of verdachte volgens het jeugdstrafrecht zou moeten worden berecht. De reclassering schrijft dat in de beïnvloedbaarheid van de verdachte en het matig kunnen inschatten van de risico’s en het organiseren van zijn eigen gedrag aanwijzingen gevonden zouden kunnen worden voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Daar staat tegenover dat er op het gebied van de pedagogische mogelijkheden weinig argumenten zijn om tot het jeugdstrafrecht te komen. Verder leidt de reclassering uit de informatie uit het proces verbaal en zijn verklaring af dat hij heeft gekozen voor een criminele levensstijl en lijkt de liquidatie bewust gepland. Daarbij kan de ernst van de tenlastelegging ook als een contra indicatie gezien worden voor jeugdstrafrecht. Concluderend ziet de reclassering te weinig doorslaggevende argumenten om jeugdstrafrecht te adviseren.
De reclassering heeft zich verder uitgelaten over de wenselijkheid van een behandeling. De reclassering schrijft daarover in het rapport van 9 augustus 2022: “Wij achten een reclasseringstoezicht en training of behandeling gericht op zijn persoonlijkheid wel geïndiceerd. Echter indien betrokkene wordt veroordeeld is er een kans aanwezig dat er geen voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd gezien de hoge strafverwachting. Er kan dan in een later traject, bijvoorbeeld in het kader van VI of re-integratie, gekeken worden naar mogelijkheden en noodzaak voor ondersteuning en begeleiding gericht op het houden van toezicht, het versterken van zijn persoonlijkheid en/of ondersteunende gesprekken met een psycholoog voor delict verwerking”.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de moord op de 56-jarige [slachtoffer] . Zoals hierboven beschreven blijkt uit het dossier dat deze moord zorgvuldig is voorbereid en gepland.
Moord is een buitengewoon ernstig misdrijf. Met deze brute daad hebben verdachten blijk gegeven van een volledig gebrek aan respect voor het leven van een ander, en hebben zij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht. Ter zitting is duidelijk naar voren gekomen hoeveel verdriet de onverwachte en gewelddadige dood van hun partner en vader bij hen heeft veroorzaakt. Daar komt bij dat de moord op klaarlichte dag op straat is gepleegd in het bijzijn van meerdere getuigen, waaronder twee kinderen. Dit moet zeer beangstigend voor hen zijn geweest. In totaal is zeven keer geschoten, waarvan drie kogels het slachtoffer hebben geraakt. Er is in de richting van een speelveldje geschoten waar op dat moment kinderen aan het spelen waren en een van de kogels is door een raam van een woning gegaan waar op dat moment iemand zat te werken. Het mag een wonder genoemd worden dat niemand anders is geraakt. Verdachten hebben kennelijk op geen enkel moment stil gestaan bij deze gevolgen.
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. Het blijft voor de rechtbank echter onduidelijk hoe verdachte in dit criminele milieu betrokken is geraakt. Verdachte heeft wel verklaard dat hij via Snapchat is benaderd, maar niet hoe en waarom de opdrachtgevers bij hem terecht zijn gekomen. De rechtbank vindt dat zorgelijk. Temeer nu het erop lijkt dat verdachte de opdracht tot deze moord heeft aangenomen omwille van status en financieel gewin.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de zaak aan te houden en een nieuwe rapporteur te benoemen, indien de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht over toepassing van ASR of oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft met het rapport van de psycholoog en de aanvulling daarop, alsmede met de toelichting van de psycholoog ter zitting en de twee reclasseringsadviezen, op zichzelf voldoende informatie voorhanden om een beslissing te kunnen nemen over het toepassen van ASR en de op te leggen straf of maatregel. Weliswaar ontbreekt een rapport van een psychiater - hetgeen overigens een voorwaarde is voor het opleggen van een PIJ-maatregel, maar dit komt doordat verdachte niet heeft willen meewerken aan een psychiatrisch onderzoek. Ter zitting heeft hij bovendien aangegeven dat nog altijd niet te willen, ook niet als de zaak zou worden aangehouden.
Gelet op deze proceshouding van verdachte, acht de rechtbank zich met voornoemde rapporten en adviezen voldoende voorgelicht. Het verzoek van de raadsvrouw om de zaak aan te houden zal worden afgewezen.
Het toe te passen sanctiestelsel
Verdachte was van ten tijde van het plegen van het strafbare feit twintig jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c Sr is het mogelijk om bij jongvolwassenen tussen de 16 en 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan moet daarvoor dan aanleiding geven.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Persoonlijkheid van de dader
Zowel de reclassering als de psycholoog kwamen in hun eerdere rapporten tot het advies om geen jeugdstrafrecht toe te passen op verdachte. Naar aanleiding van de bekennende verklaring van verdachte van 18 juli 2022, en op expliciet verzoek van de rechtbank, hebben zij zich nogmaals over de vraag naar ASR uitgelaten. Zij hebben hierbij gebruik gemaakt van de daarvoor ontwikkelde wegingskaders om tot een professioneel oordeel te kunnen komen. Uit de rapporten komt naar voren dat verdachte weliswaar een kwetsbare jongen is, maar dat geen sprake is van noodzaak tot pedagogische beïnvloeding. Er zijn weliswaar geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht geconstateerd, maar er is ook geen doorslaggevende reden om
weltoepassing te geven aan het bepaalde in artikel 77c Sr.
Gelet op hetgeen uit de vermelde rapporten omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, sluit de rechtbank zich aan bij de adviezen van de deskundigen en ziet zij in de persoonlijkheid van de verdachte geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Omstandigheden waaronder het feit is begaan
Evenmin is daartoe aanleiding gevonden in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt dat hij zich ten tijde van het plegen van het feit bezig hield met ‘foute dingen’, status en geld. Kennelijk bevond verdachte zich in het criminele milieu. Verdachte heeft achteraf berouw getoond, maar hij heeft geen openheid willen geven over hoe hij hiertoe is gekomen of hoe hij in het criminele milieu terecht is gekomen. Verdachte heeft, zo zegt hij zelf, de opdracht aanvaard met het doel om zijn ‘street credibility’ te vergroten en het heeft hem daarbij niet uitgemaakt wie het doelwit was. De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd getuigen van een planmatige, berekenende houding en planning en niet van ondoordacht of impulsief handelen.
De rechtbank zal verdachte derhalve berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
De op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord. Hij is niet degene die daadwerkelijk de trekker heeft overgehaald, en zeven kogels heeft afgevuurd. Maar zoals de rechtbank reeds eerder heeft overwogen is verdachte een belangrijke en onmisbare schakel geweest bij het uitvoeren van de moord op slachtoffer [slachtoffer] , het ernstigste feit dat het Wetboek van Strafrecht kent.
Bij verdachte is geen stoornis vastgesteld en tevens is geen behandeling geadviseerd. Hoewel de rechtbank zich wel kan voorstellen dat verdachte baat kan hebben bij een behandeling, ziet de rechtbank daarom geen andere mogelijkheid dan een zeer lange gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en ziet daarin geen aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is en zij zal deze straf aan verdachte opleggen.
De rechtbank merkt nog op dat de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de PI, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde gedragsbeïnvloedende vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. Het recidiverisico wordt door de deskundigen niet als hoog ingeschat en daarnaast zijn er binnen de voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijkheden om voorwaarden aan verdachte op te leggen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat naast de voorwaarden die bij de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen worden opgelegd, nog extra voorwaarden nodig zijn.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Baken met tape (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134455, zwart, merk: Apple iPhone);
  • 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134922, Apple iPhone);
  • 1 STK Trui (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136564, wit, merk: Dior);
  • 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137539, Moncler);
  • 1 STK Zendapparatuur (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137545, Baken)
  • 1 STK (simkaarthouder) Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136570);
  • 1 STK Computer (omschrijving: PL1300-2021262750-G6135003, zilverkleurig, merk: Apple Imac).
De officier van justitieheeft gevorderd het baken met tape, de telefoon en de simkaarthouder verbeurd te verklaren. Deze goederen zijn gebruikt bij de uitvoering van het feit. De Imac dient tevens verbeurd verklaard te worden omdat op deze computer backups zijn aangetroffen van de telefoons die zijn gebruikt bij het plegen van het feit.
Het baken dat in de gehuurde Volkswagen Golf is aangetroffen dient te worden onttrokken aan het verkeer. De merkkleding kan volgens de officier van justitie worden geretourneerd aan verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat de bakens en de simkaarthouder vernietigd kunnen worden, evenals de iPhone, indien deze is gebruikt bij het plegen van het feit.
De kleding en computer dienen aan verdachte te worden geretourneerd, nu deze goederen niet gebruikt zijn bij het plegen van het strafbare feit, noch een direct gevolg daarvan zijn.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat het baken met tape, de iPhone en de simkaarthouder verbeurd dienen te worden verklaard, nu deze goederen zijn gebruikt bij het plegen van het feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het andere baken, onder nummer 5 op de beslaglijst, aangetroffen in de Volkswagen Golf, dat dit baken op basis van het dossier niet zonder meer herleid kan worden naar het gepleegde feit of naar verdachte. Waarschijnlijker is dat het onderdeel was van de huurauto om zo de locatie van de huurauto te volgen. Derhalve dient dit baken te worden geretourneerd aan de rechtmatige eigenaar.
Ten aanzien van de Dior trui overweegt de rechtbank dat deze trui een dag na het misdrijf is gekocht met grotendeels contant geld. Uit het proces-verbaal van politie blijkt dat verdachte onverklaarbaar beschikte over grote hoeveelheden geld, zodat het vermoeden bestaat dat deze trui is aangekocht met geld dat is verkregen voor het plegen van het misdrijf, een andere verklaring voor de herkomst van de uitgegeven bedragen is niet gegeven en volgt niet uit het dossier. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het goed uit baten van het misdrijf is verkregen en deze zal daarom ook verbeurd worden verklaard.
Tot slot overweegt de rechtbank dat tussen het misdrijf, de Moncler jas en de Imac geen verband kan worden aangetoond. Het enkele feit dat een back-up van de gebruikte telefoon op de Imac staat, maakt nog niet dat er een verband bestaat tussen het misdrijf en de Imac. Derhalve dienen de Imac en de jas aan verdachte te worden geretourneerd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 205.273,47 aan materiële schadevergoeding en € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 17.437,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering. De gederfde inkomsten zijn berekend aan de hand van de verwachte winsten van het bedrijf en de nog openstaande schulden. Dit is gebaseerd op de jaarcijfers van 2021. Een rapport zoals dat is opgemaakt door Laumen is in eerdere rechtszaken gebruikt en wordt derhalve door rechtbanken geaccepteerd.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de kosten van de uitvaart en de reiskosten volledig toe te wijzen. Ten aanzien van de schade door het derven van levensonderhoud en de kosten van de Laumen expertise heeft de officier van justitie gevorderd de vordering op deze punten niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de kosten van het derven van levensonderhoud niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is kort voor de zitting ingediend en het is een complexe en uitgebreide vordering. Mogelijk kunnen bij een eventueel hoger beroep schriftelijke rondes plaatsvinden, zodat iemand met expertise van het civiele recht kan worden geraadpleegd door de raadsvrouw. Ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade heeft de raadsvrouw verzocht de vordering op dit punt af te wijzen, omdat geen sprake is van shockschade en naast shockschade en affectieschade geen ruimte is voor immateriële schade voor nabestaanden binnen het wettelijke stelsel. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade, reiskosten en uitvaartkosten. Deze schadeposten komen voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de levensgezel van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder b BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 20.000,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank overweegt dat nabestaanden, naast affectieschade, recht kunnen hebben op immateriële schadevergoeding indien zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 BW. Deze grond geldt voor nabestaanden echter alleen indien sprake is van shockschade. Dit is onder andere bepaald in het zogenaamde Taxibus-arrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) en het Vilt-arrest (ECLI:NL:HR:2009:B18583). Uit die arresten kan worden afgeleid dat ten aanzien van
nabestaandenin het wettelijk systeem geen plaats is voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is. Niet is gesteld, noch onderbouwd dat deze schade tevens als shockschade is gevorderd.
De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom afwijzen.
Materiële schade
Kosten uitvaart
De benadeelde partij heeft € 4.969,90 gevorderd voor de kosten van de uitvaart en het overbrengen van het lichaam van [slachtoffer] naar Israël. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Schade door het derven van levensonderhoud
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 198.356,- gevorderd voor het derven van levensonderhoud.
De rechtbank stelt vast dat het strafproces en de deelname daaraan in de eerste plaats strafrechtelijk georiënteerd is. In het strafproces moeten daarom bij voorkeur alleen die vorderingen worden ingesteld die door de strafrechter eenvoudig kunnen worden behandeld en afgedaan, zodat geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Bij dergelijke vorderingen kan van de strafrechter en alle procespartijen worden verwacht dat zij zonder al te veel voorwerk en kennis van het civiele recht adequaat kunnen ingaan op en/of beslissen over de vorderingen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat zij de vordering van mevrouw [benadeelde partij 1] heeft ontvangen op 16 november 2022. Deze vordering beslaat meer dan honderd pagina’s, die met name zien op onderbouwing van de post gederfd levensonderhoud. Gelet op de hoogte van dit onderdeel van de vordering, de complexiteit van de berekening en de cijfers die hieraan ten grondslag liggen, had de benadeelde partij de vordering eerder moeten indienen dan drie werkdagen voorafgaand aan de zitting. Dit vooral nu de berekeningen die aan deze vordering ten grondslag liggen niet op voorhand duidelijk zijn, omdat [slachtoffer] niet in loondienst was, er veel onduidelijkheid bestaat over hoe het precies zat met het bedrijf en hoe tot de verwachte omzet is gekomen. De verdediging heeft op deze manier onvoldoende tijd gehad om de vordering op dit punt onderbouwd te betwisten, bijvoorbeeld door een contra-expertise uit te laten voeren.
De zaak in deze fase van het geding aanhouden om de verdediging alsnog voldoende tijd te geven zou, gelet op de belangen van alle procespartijen (ook de benadeelden zelf) een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering zal daarom op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten deskundigen
De benadeelde partij heeft € 1.815,- gevorderd voor de kosten van het rapport van Laumen ten behoeve van het vaststellen van het gederfde levensonderhoud. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft € 132,57 gevorderd aan reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 17.710,47 aan proceskosten gevorderd.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank dat redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ gehanteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van het Liquidatietarief rechtbanken en hoven (geldend per 1 februari 2021) en het daarin genoemde tarief III van € 721,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
Bij de berekening gaat de rechtbank uit van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. De rechtbank ziet geen aanleiding om het aantal punten slechts voor één van de benadeelde partijen toe te wijzen, nu wettelijk is bepaald dat iedere benadeelde partij voor zich recht heeft op de vergoeding van zijn of haar proceskosten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (721 x 7 =) € 5.047,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 1] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 20.000,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 6.917,47 voor materiële schade;
  • een bedrag van € 5.047,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 6.372,06 aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 7.798 aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat voor deze schade voor nabestaanden geen ruimte is binnen het wettelijke stelsel.
De raadsvrouw heeft verzocht de kosten voor het verlies van inkomen af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren, omdat dit geen materiële schade betreft die uit shockschade voortkomt. Derhalve is er geen wettelijke grondslag voor deze schade.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade. Deze schadepost komt voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Materiële schade
Verlies van inkomen
De benadeelde partij heeft € 6.372,06 aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW.
Artikel 6:108 geeft een regeling voor materiële kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Artikel 6:108 lid 1 en 2 BW biedt aan nabestaanden een aanspraak op vergoeding van schade voor derving van levensonderhoud en van kosten van lijkbezorging. Daarnaast bieden artikel 6:107 lid 1, aanhef en onder b, en 6:108 lid 3 BW aan een in beginsel in de wet limitatief omschreven kring van naasten en nabestaanden een aanspraak op vergoeding van affectieschade. Het stelsel van artikelen 6:107, 107a en 108 BW is limitatief, omdat enkel de daar genoemde personen aanspraak hebben op vergoeding van enkel de daar vermelde schadeposten. Dit is alleen anders indien op grond van artikel 6:162 BW, als aan de daartoe gestelde eisen is voldaan, vergoeding wordt gevorderd van materiële schade die het gevolg is van zogenoemde shockschade.
Het is voorstelbaar dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het enorme verdriet dat zij heeft ondervonden vanwege het overlijden van haar vader en het rouwproces dat zij doormaakt vanwege zijn gewelddadige dood.
In de vordering van de benadeelde partij is echter uitdrukkelijk niet verzocht om shockschade. Dit betekent dat enkel aanspraak op vergoeding kan worden gemaakt van materiële schade bestaande uit het derven van levensonderhoud en de kosten voor de lijkbezorging. Nu het verlies van inkomen hier niet onder valt bestaat er geen wettelijke basis om de gevorderde schade te vergoeden. De vordering zal op dit punt daarom worden afgewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 7.798,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 4] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 885,65 aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 5.047,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat voor deze schade voor nabestaanden geen ruimte is binnen het wettelijke stelsel.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade en de kosten voor de notaris. Deze schadeposten komen voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Materiële schade
Kosten notaris
De benadeelde partij heeft € 885,65 gevorderd aan kosten voor de notaris ten behoeve van het afwikkelen van de nalatenschap. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 5.047,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 3] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 885,65 voor materiële schade;
  • een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 15.072,- aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 7.798,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat voor deze schade voor nabestaanden geen ruimte is binnen het wettelijke stelsel.
De raadsvrouw heeft verzocht de kosten voor het verlies van inkomen af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren, omdat er geen wettelijke grondslag is voor deze schade.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade. Deze schadepost komt voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Materiële schade
Verlies van inkomen
De benadeelde partij heeft € 15.072,- aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 4] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 7.798,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 2] voor het volgende bedrag toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Hoofdelijkheid, wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal alle vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en tevens aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel slechts op te leggen voor de helft van het bedrag. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. De schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd ‘indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is’. Nu verdachte aansprakelijk is voor het gehele bedrag, al is het hoofdelijk met de medeverdachte, zal de maatregel ook voor het gehele bedrag worden opgelegd.
De wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel zullen niet worden opgelegd ten behoeve van de toegewezen proceskosten. Deze kosten komen immers niet in aanmerking voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Baken met tape (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134455, zwart, merk: Apple iPhone);
  • 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134922, Apple iPhone);
  • 1 STK (simkaarthouder) Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136570);
  • 1 STK Trui (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136564, wit, merk: Dior);
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
1 STK Zendapparatuur (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137545, Baken)
Gelast de teruggave aan verdachte [verdachte] van:
  • 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137539, Moncler);
  • 1 STK Computer (omschrijving: PL1300-2021262750-G6135003, zilverkleurig, merk: Apple Imac).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 26.917,47 (zegge: zesentwintig duizend negenhonderd zeventien euro en zevenenveertig cent), waarvan € 6.917,47 (zegge: zesduizend negenhonderd zeventien euro en zevenenveertig cent) voor materiële schade en € 20.000 (zegge: twintigduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 5.047,- (zegge: vijfduizend zevenenveertig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de kosten voor het derven van levensonderhoud niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] ter hoogte van € 26.917,47 (zegge: zesentwintig duizend negenhonderd zeventien euro en zevenenveertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 169 (honderdnegenenzestig) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 3.378,- (zegge: drieduizend driehonderd achtenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade en het verlies van inkomen.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 4] ter hoogte van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 122 (honderdtweeëntwintig) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van € 18.385,65 (zegge: achttien duizend driehonderd vijfentachtig euro en vijfenzestig cent), waarvan € 885,65 (zegge: achthonderd vijfentachtig euro en vijfenzestig cent) voor materiële schade en € 17.500,- (zegge: zeventien duizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 3.378,- (zegge: drieduizend driehonderd achtenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 3] ter hoogte van € 18.385,65 (zegge: achttien duizend driehonderd vijfentachtig euro en vijfenzestig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 126 (honderdzesentwintig) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 3.378,- (zegge: drieduizend driehonderd achtenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade en het verlies van inkomen.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 2] ter hoogte van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 122 (honderdtweeëntwintig) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2022.