8.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de moord op de 56-jarige [slachtoffer] . Zoals hierboven beschreven blijkt uit het dossier dat deze moord zorgvuldig is voorbereid en gepland.
Moord is een buitengewoon ernstig misdrijf. Met deze brute daad hebben verdachten blijk gegeven van een volledig gebrek aan respect voor het leven van een ander, en hebben zij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht. Ter zitting is duidelijk naar voren gekomen hoeveel verdriet de onverwachte en gewelddadige dood van hun partner en vader bij hen heeft veroorzaakt. Daar komt bij dat de moord op klaarlichte dag op straat is gepleegd in het bijzijn van meerdere getuigen, waaronder twee kinderen. Dit moet zeer beangstigend voor hen zijn geweest. In totaal is zeven keer geschoten, waarvan drie kogels het slachtoffer hebben geraakt. Er is in de richting van een speelveldje geschoten waar op dat moment kinderen aan het spelen waren en een van de kogels is door een raam van een woning gegaan waar op dat moment iemand zat te werken. Het mag een wonder genoemd worden dat niemand anders is geraakt. Verdachten hebben kennelijk op geen enkel moment stil gestaan bij deze gevolgen.
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. Het blijft voor de rechtbank echter onduidelijk hoe verdachte in dit criminele milieu betrokken is geraakt. Verdachte heeft wel verklaard dat hij via Snapchat is benaderd, maar niet hoe en waarom de opdrachtgevers bij hem terecht zijn gekomen. De rechtbank vindt dat zorgelijk. Temeer nu het erop lijkt dat verdachte de opdracht tot deze moord heeft aangenomen omwille van status en financieel gewin.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de zaak aan te houden en een nieuwe rapporteur te benoemen, indien de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht over toepassing van ASR of oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft met het rapport van de psycholoog en de aanvulling daarop, alsmede met de toelichting van de psycholoog ter zitting en de twee reclasseringsadviezen, op zichzelf voldoende informatie voorhanden om een beslissing te kunnen nemen over het toepassen van ASR en de op te leggen straf of maatregel. Weliswaar ontbreekt een rapport van een psychiater - hetgeen overigens een voorwaarde is voor het opleggen van een PIJ-maatregel, maar dit komt doordat verdachte niet heeft willen meewerken aan een psychiatrisch onderzoek. Ter zitting heeft hij bovendien aangegeven dat nog altijd niet te willen, ook niet als de zaak zou worden aangehouden.
Gelet op deze proceshouding van verdachte, acht de rechtbank zich met voornoemde rapporten en adviezen voldoende voorgelicht. Het verzoek van de raadsvrouw om de zaak aan te houden zal worden afgewezen.
Het toe te passen sanctiestelsel
Verdachte was van ten tijde van het plegen van het strafbare feit twintig jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c Sr is het mogelijk om bij jongvolwassenen tussen de 16 en 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan moet daarvoor dan aanleiding geven.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Persoonlijkheid van de dader
Zowel de reclassering als de psycholoog kwamen in hun eerdere rapporten tot het advies om geen jeugdstrafrecht toe te passen op verdachte. Naar aanleiding van de bekennende verklaring van verdachte van 18 juli 2022, en op expliciet verzoek van de rechtbank, hebben zij zich nogmaals over de vraag naar ASR uitgelaten. Zij hebben hierbij gebruik gemaakt van de daarvoor ontwikkelde wegingskaders om tot een professioneel oordeel te kunnen komen. Uit de rapporten komt naar voren dat verdachte weliswaar een kwetsbare jongen is, maar dat geen sprake is van noodzaak tot pedagogische beïnvloeding. Er zijn weliswaar geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht geconstateerd, maar er is ook geen doorslaggevende reden om
weltoepassing te geven aan het bepaalde in artikel 77c Sr.
Gelet op hetgeen uit de vermelde rapporten omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, sluit de rechtbank zich aan bij de adviezen van de deskundigen en ziet zij in de persoonlijkheid van de verdachte geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Omstandigheden waaronder het feit is begaan
Evenmin is daartoe aanleiding gevonden in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt dat hij zich ten tijde van het plegen van het feit bezig hield met ‘foute dingen’, status en geld. Kennelijk bevond verdachte zich in het criminele milieu. Verdachte heeft achteraf berouw getoond, maar hij heeft geen openheid willen geven over hoe hij hiertoe is gekomen of hoe hij in het criminele milieu terecht is gekomen. Verdachte heeft, zo zegt hij zelf, de opdracht aanvaard met het doel om zijn ‘street credibility’ te vergroten en het heeft hem daarbij niet uitgemaakt wie het doelwit was. De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd getuigen van een planmatige, berekenende houding en planning en niet van ondoordacht of impulsief handelen.
De rechtbank zal verdachte derhalve berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord. Hij is niet degene die daadwerkelijk de trekker heeft overgehaald, en zeven kogels heeft afgevuurd. Maar zoals de rechtbank reeds eerder heeft overwogen is verdachte een belangrijke en onmisbare schakel geweest bij het uitvoeren van de moord op slachtoffer [slachtoffer] , het ernstigste feit dat het Wetboek van Strafrecht kent.
Bij verdachte is geen stoornis vastgesteld en tevens is geen behandeling geadviseerd. Hoewel de rechtbank zich wel kan voorstellen dat verdachte baat kan hebben bij een behandeling, ziet de rechtbank daarom geen andere mogelijkheid dan een zeer lange gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en ziet daarin geen aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is en zij zal deze straf aan verdachte opleggen.
De rechtbank merkt nog op dat de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de PI, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde gedragsbeïnvloedende vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. Het recidiverisico wordt door de deskundigen niet als hoog ingeschat en daarnaast zijn er binnen de voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijkheden om voorwaarden aan verdachte op te leggen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat naast de voorwaarden die bij de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen worden opgelegd, nog extra voorwaarden nodig zijn.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Baken met tape (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134455, zwart, merk: Apple iPhone);
- 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134922, Apple iPhone);
- 1 STK Trui (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136564, wit, merk: Dior);
- 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137539, Moncler);
- 1 STK Zendapparatuur (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137545, Baken)
- 1 STK (simkaarthouder) Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136570);
- 1 STK Computer (omschrijving: PL1300-2021262750-G6135003, zilverkleurig, merk: Apple Imac).
De officier van justitieheeft gevorderd het baken met tape, de telefoon en de simkaarthouder verbeurd te verklaren. Deze goederen zijn gebruikt bij de uitvoering van het feit. De Imac dient tevens verbeurd verklaard te worden omdat op deze computer backups zijn aangetroffen van de telefoons die zijn gebruikt bij het plegen van het feit.
Het baken dat in de gehuurde Volkswagen Golf is aangetroffen dient te worden onttrokken aan het verkeer. De merkkleding kan volgens de officier van justitie worden geretourneerd aan verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat de bakens en de simkaarthouder vernietigd kunnen worden, evenals de iPhone, indien deze is gebruikt bij het plegen van het feit.
De kleding en computer dienen aan verdachte te worden geretourneerd, nu deze goederen niet gebruikt zijn bij het plegen van het strafbare feit, noch een direct gevolg daarvan zijn.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat het baken met tape, de iPhone en de simkaarthouder verbeurd dienen te worden verklaard, nu deze goederen zijn gebruikt bij het plegen van het feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het andere baken, onder nummer 5 op de beslaglijst, aangetroffen in de Volkswagen Golf, dat dit baken op basis van het dossier niet zonder meer herleid kan worden naar het gepleegde feit of naar verdachte. Waarschijnlijker is dat het onderdeel was van de huurauto om zo de locatie van de huurauto te volgen. Derhalve dient dit baken te worden geretourneerd aan de rechtmatige eigenaar.
Ten aanzien van de Dior trui overweegt de rechtbank dat deze trui een dag na het misdrijf is gekocht met grotendeels contant geld. Uit het proces-verbaal van politie blijkt dat verdachte onverklaarbaar beschikte over grote hoeveelheden geld, zodat het vermoeden bestaat dat deze trui is aangekocht met geld dat is verkregen voor het plegen van het misdrijf, een andere verklaring voor de herkomst van de uitgegeven bedragen is niet gegeven en volgt niet uit het dossier. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het goed uit baten van het misdrijf is verkregen en deze zal daarom ook verbeurd worden verklaard.
Tot slot overweegt de rechtbank dat tussen het misdrijf, de Moncler jas en de Imac geen verband kan worden aangetoond. Het enkele feit dat een back-up van de gebruikte telefoon op de Imac staat, maakt nog niet dat er een verband bestaat tussen het misdrijf en de Imac. Derhalve dienen de Imac en de jas aan verdachte te worden geretourneerd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 205.273,47 aan materiële schadevergoeding en € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 17.437,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering. De gederfde inkomsten zijn berekend aan de hand van de verwachte winsten van het bedrijf en de nog openstaande schulden. Dit is gebaseerd op de jaarcijfers van 2021. Een rapport zoals dat is opgemaakt door Laumen is in eerdere rechtszaken gebruikt en wordt derhalve door rechtbanken geaccepteerd.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de kosten van de uitvaart en de reiskosten volledig toe te wijzen. Ten aanzien van de schade door het derven van levensonderhoud en de kosten van de Laumen expertise heeft de officier van justitie gevorderd de vordering op deze punten niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de kosten van het derven van levensonderhoud niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is kort voor de zitting ingediend en het is een complexe en uitgebreide vordering. Mogelijk kunnen bij een eventueel hoger beroep schriftelijke rondes plaatsvinden, zodat iemand met expertise van het civiele recht kan worden geraadpleegd door de raadsvrouw. Ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade heeft de raadsvrouw verzocht de vordering op dit punt af te wijzen, omdat geen sprake is van shockschade en naast shockschade en affectieschade geen ruimte is voor immateriële schade voor nabestaanden binnen het wettelijke stelsel. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade, reiskosten en uitvaartkosten. Deze schadeposten komen voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de levensgezel van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder b BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 20.000,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank overweegt dat nabestaanden, naast affectieschade, recht kunnen hebben op immateriële schadevergoeding indien zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 BW. Deze grond geldt voor nabestaanden echter alleen indien sprake is van shockschade. Dit is onder andere bepaald in het zogenaamde Taxibus-arrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) en het Vilt-arrest (ECLI:NL:HR:2009:B18583). Uit die arresten kan worden afgeleid dat ten aanzien vannabestaandenin het wettelijk systeem geen plaats is voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is. Niet is gesteld, noch onderbouwd dat deze schade tevens als shockschade is gevorderd. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom afwijzen.
De benadeelde partij heeft € 4.969,90 gevorderd voor de kosten van de uitvaart en het overbrengen van het lichaam van [slachtoffer] naar Israël. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Schade door het derven van levensonderhoud
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 198.356,- gevorderd voor het derven van levensonderhoud.
De rechtbank stelt vast dat het strafproces en de deelname daaraan in de eerste plaats strafrechtelijk georiënteerd is. In het strafproces moeten daarom bij voorkeur alleen die vorderingen worden ingesteld die door de strafrechter eenvoudig kunnen worden behandeld en afgedaan, zodat geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Bij dergelijke vorderingen kan van de strafrechter en alle procespartijen worden verwacht dat zij zonder al te veel voorwerk en kennis van het civiele recht adequaat kunnen ingaan op en/of beslissen over de vorderingen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat zij de vordering van mevrouw [benadeelde partij 1] heeft ontvangen op 16 november 2022. Deze vordering beslaat meer dan honderd pagina’s, die met name zien op onderbouwing van de post gederfd levensonderhoud. Gelet op de hoogte van dit onderdeel van de vordering, de complexiteit van de berekening en de cijfers die hieraan ten grondslag liggen, had de benadeelde partij de vordering eerder moeten indienen dan drie werkdagen voorafgaand aan de zitting. Dit vooral nu de berekeningen die aan deze vordering ten grondslag liggen niet op voorhand duidelijk zijn, omdat [slachtoffer] niet in loondienst was, er veel onduidelijkheid bestaat over hoe het precies zat met het bedrijf en hoe tot de verwachte omzet is gekomen. De verdediging heeft op deze manier onvoldoende tijd gehad om de vordering op dit punt onderbouwd te betwisten, bijvoorbeeld door een contra-expertise uit te laten voeren.
De zaak in deze fase van het geding aanhouden om de verdediging alsnog voldoende tijd te geven zou, gelet op de belangen van alle procespartijen (ook de benadeelden zelf) een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering zal daarom op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft € 1.815,- gevorderd voor de kosten van het rapport van Laumen ten behoeve van het vaststellen van het gederfde levensonderhoud. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft € 132,57 gevorderd aan reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft € 17.710,47 aan proceskosten gevorderd.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank dat redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ gehanteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van het Liquidatietarief rechtbanken en hoven (geldend per 1 februari 2021) en het daarin genoemde tarief III van € 721,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
Bij de berekening gaat de rechtbank uit van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. De rechtbank ziet geen aanleiding om het aantal punten slechts voor één van de benadeelde partijen toe te wijzen, nu wettelijk is bepaald dat iedere benadeelde partij voor zich recht heeft op de vergoeding van zijn of haar proceskosten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (721 x 7 =) € 5.047,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 1] voor het volgende bedrag toewijzen:
- een bedrag van € 20.000,- voor affectieschade;
- een bedrag van € 6.917,47 voor materiële schade;
- een bedrag van € 5.047,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 6.372,06 aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 7.798 aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat voor deze schade voor nabestaanden geen ruimte is binnen het wettelijke stelsel.
De raadsvrouw heeft verzocht de kosten voor het verlies van inkomen af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren, omdat dit geen materiële schade betreft die uit shockschade voortkomt. Derhalve is er geen wettelijke grondslag voor deze schade.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade. Deze schadepost komt voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
De benadeelde partij heeft € 6.372,06 aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW.
Artikel 6:108 geeft een regeling voor materiële kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Artikel 6:108 lid 1 en 2 BW biedt aan nabestaanden een aanspraak op vergoeding van schade voor derving van levensonderhoud en van kosten van lijkbezorging. Daarnaast bieden artikel 6:107 lid 1, aanhef en onder b, en 6:108 lid 3 BW aan een in beginsel in de wet limitatief omschreven kring van naasten en nabestaanden een aanspraak op vergoeding van affectieschade. Het stelsel van artikelen 6:107, 107a en 108 BW is limitatief, omdat enkel de daar genoemde personen aanspraak hebben op vergoeding van enkel de daar vermelde schadeposten. Dit is alleen anders indien op grond van artikel 6:162 BW, als aan de daartoe gestelde eisen is voldaan, vergoeding wordt gevorderd van materiële schade die het gevolg is van zogenoemde shockschade.
Het is voorstelbaar dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het enorme verdriet dat zij heeft ondervonden vanwege het overlijden van haar vader en het rouwproces dat zij doormaakt vanwege zijn gewelddadige dood.
In de vordering van de benadeelde partij is echter uitdrukkelijk niet verzocht om shockschade. Dit betekent dat enkel aanspraak op vergoeding kan worden gemaakt van materiële schade bestaande uit het derven van levensonderhoud en de kosten voor de lijkbezorging. Nu het verlies van inkomen hier niet onder valt bestaat er geen wettelijke basis om de gevorderde schade te vergoeden. De vordering zal op dit punt daarom worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft € 7.798,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 4] voor het volgende bedrag toewijzen:
- een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
- een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 885,65 aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 5.047,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat voor deze schade voor nabestaanden geen ruimte is binnen het wettelijke stelsel.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade en de kosten voor de notaris. Deze schadeposten komen voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
De benadeelde partij heeft € 885,65 gevorderd aan kosten voor de notaris ten behoeve van het afwikkelen van de nalatenschap. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft € 5.047,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 3] voor het volgende bedrag toewijzen:
- een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
- een bedrag van € 885,65 voor materiële schade;
- een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 15.072,- aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 7.798,- aan proceskosten.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft verwezen naar de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van minimaal € 25.000,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting vormen voor het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet zijnde affectieschade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat voor deze schade voor nabestaanden geen ruimte is binnen het wettelijke stelsel.
De raadsvrouw heeft verzocht de kosten voor het verlies van inkomen af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren, omdat er geen wettelijke grondslag is voor deze schade.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van de affectieschade. Deze schadepost komt voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat aansluiting moet worden gezocht bij liquidatietarief II, gelet op het bedrag dat zal worden toegewezen en dat het aantal punten voor de pro forma zittingen dient te worden gematigd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan beide verdachten voor de helft van de toegewezen vordering op te leggen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de meerderjarige kinderen van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder d BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade, niet zijnde affectie- of shockschade
De benadeelde partij heeft naast de affectieschade immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
De benadeelde partij heeft € 15.072,- aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW.
De rechtbank verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde partij 4] . De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
De benadeelde partij heeft € 7.798,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank zal zoals voornoemd aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en hoven, geldend per 1 februari 2021.
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van tarief II van € 563,- per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals de rechtbank die zal toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel recht is op toekenning van zeven punten, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Echter is bepaald dat bij tarief II sprake is van een maximum van zes toe te kennen punten.
De rechtbank begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 =) € 3.378,-.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [benadeelde partij 2] voor het volgende bedrag toewijzen:
- een bedrag van € 17.500,- voor affectieschade;
- een bedrag van € 3.378,- voor proceskosten.
Hoofdelijkheid, wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal alle vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en tevens aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel slechts op te leggen voor de helft van het bedrag. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. De schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd ‘indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is’. Nu verdachte aansprakelijk is voor het gehele bedrag, al is het hoofdelijk met de medeverdachte, zal de maatregel ook voor het gehele bedrag worden opgelegd.
De wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel zullen niet worden opgelegd ten behoeve van de toegewezen proceskosten. Deze kosten komen immers niet in aanmerking voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.