Op 6 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 16 juli 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een vrijheidsstraf van tien maanden die de opgeëiste persoon nog moet ondergaan. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De officier van justitie heeft echter betoogd dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Daarnaast heeft de rechtbank de vraag van dubbele strafbaarheid en de mogelijkheid van gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat de opgelegde straf niet het toepasselijke Nederlandse strafmaximum overstijgt. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.