ECLI:NL:RBAMS:2022:7493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
13/752084-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de waarborgen van verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een arrest van het District Court in Opole, Polen, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1976 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer kon worden gehandhaafd.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het arrest in Polen. De officier van justitie betoogde echter dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat een gemachtigd advocaat de verdediging had gevoerd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op basis van artikel 12 OLW kan worden geweigerd, maar heeft besloten om van deze bevoegdheid af te zien. De rechtbank overwoog dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het hoger beroep en dat hij de mogelijkheid had om zich te laten informeren over de procedure. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752084-21
RK nummer: 21/6211
Datum uitspraak: 25 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2021 door
the Circuit Court Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court in Opolevan
27 januari 2011, referentienummer VII K 450/10. Uit de aanvullende informatie van
15 december 2021 en 6 oktober 2022 blijkt dat er een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij
the District Court in Opoleop 16 september 2011, referentienummer VII Ka 266/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren en vierentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot het arrest heeft geleid, terwijl ook geen sprake is van één van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden. Er is hoger beroep ingesteld door de opgeëiste persoon maar er is, ondanks nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, onvoldoende informatie over het verloop en de uitkomst van de procedure in hoger beroep. Er kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, aangezien een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd (artikel 12, aanhef en onder b, OLW). Subsidiair heeft zij aangevoerd dat van de weigeringsgrond kan worden afgezien omdat de opgeëiste persoon van de zitting in hoger beroep wist en overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 15 december 2021 en 6 oktober 2022 blijkt niet of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Daarom zal de rechtbank zekerheidshalve zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Procedure in eerste aanleg
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig is geweest bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.
Procedure in hoger beroep
De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij het proces in hoger beroep dat heeft geleid tot het arrest van de
the District Court in Opolevan 16 september 2011. De rechtbank stelt verder vast dat dit arrest is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. Daarbij overweegt de rechtbank dat, anders dan de officier van justitie betoogt, een machtiging tot het instellen van hoger beroep niet zonder meer ook een machtiging inhoudt om bij afwezigheid van de verdachte ter zitting zijn verdediging te voeren.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken blijkt dat het hoger beroep op verzoek van de opgeëiste persoon is ingesteld door een daartoe gemachtigd advocaat, hetgeen de opgeëiste persoon tijdens de terechtzitting van 11 oktober 2022 heeft bevestigd. De opgeëiste persoon was er dus van op de hoogte dat er een hoger beroep aanhangig was. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het alsdan op de weg van de opgeëiste persoon om (al dan niet bij zijn advocaat) te informeren naar de datum voor de zitting in hoger beroep en het verdere verloop van die procedure in de gaten te houden. Overlevering levert onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen schending op van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerstgenoemde voorwaarde voor gelijkstelling en heeft daartoe de volgende gegevens overgelegd:
  • jaarrekeningen van [naam] B.V. van 2019 en 2020;
  • salarisspecificaties die zien op de periode van augustus 2021 tot en met oktober 2021;
  • een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [naam] B.V. met als inschrijfdatum 18 juli 2019.
Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank erop gewezen dat de opgeëiste persoon sinds 30 september 2014 ingeschreven staat op Nederlandse adressen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen aan een Nederlander en de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling, omdat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De verstrekte inkomensgegevens beslaan slechts een periode van drie jaren, te weten 2019 tot en met 2021. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Opole(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).