ECLI:NL:RBAMS:2022:7489

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
13/752221-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de niet-naleving van verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 9 januari 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1967. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet meer kon worden verlengd.

De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en de rechtbank heeft de inhoud van het EAB onderzocht. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het arrest in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk was opgeroepen. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was gesteld van de procedure en de mogelijkheid om in persoon te verschijnen.

De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752221-19
RK nummer: 20/573
Datum uitspraak: 25 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 oktober 2019 door
the Regional Court in Piotrków(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, advocaat te Breda, die waarneemt voor mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement issued by the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen) van 17 maart 2017, met nummer III K 96/16. Uit aanvullende informatie van 29 januari 2020 blijkt dat er vervolgens een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden, waarbij op 24 januari 2018 arrest is gewezen door
the Court of Appeals in Lódź, met nummer II Aka 188/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te voldoen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de zitting die tot het arrest heeft geleid. Hij betwist dat hij in persoon is opgeroepen en daarnaast was de advocaat die aanwezig was bij de procedure in hoger beroep niet gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De opgeëiste persoon heeft niet geprobeerd zich aan het proces te onttrekken of aan de betekening van de stukken. Dat betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, aangezien de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de procedure in hoger beroep (artikel 12, aanhef en onder a, OLW).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 29 januari 2020, gelezen in samenhang met de vraagstelling van het IRC, leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Alleen de procedure in hoger beroep die geleid heeft tot het arrest van
the Court of Appeals in Lódźvan 24 januari 2018 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 29 januari 2020 volgt dat de oproep voor de zitting in hoger beroep naar de opgeëiste persoon is verstuurd en dat hij die oproep op 22 december 2017 in persoon in ontvangst heeft genomen. Verder is hij er op gewezen dat, conform artikel 450 van het Poolse Wetboek van Strafvordering: “
the accused party's non-appearance at the trial shall not obstruct examination on the case”. De rechtbank stelt dan ook vast dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Derhalve doet de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW zich voor, zodat de weigeringsgrond niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de in onderdeel e) van het EAB vermelde feiten I en II, waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit die feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de in onderdeel e) van het EAB vermelde feiten III en IV niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederland gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee voorwaarden, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. De opgeëiste persoon woont sinds eind 2017 in Nederland en is vanaf 2019 ingeschreven op zijn huidige adres. Daarnaast zijn er financiële stukken overgelegd, waaronder de belastingaanslagen over de jaren 2018 tot en met 2021. Ten aanzien van het jaar 2022 zijn er facturen van het eigen bedrijf van de opgeëiste persoon overgelegd ter onderbouwing van zijn inkomsten. De raadsvrouw heeft verzocht om een bevraging van de IND om te kunnen beoordelen of aan de tweede voorwaarde wordt voldaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een ononderbroken rechtmatig verblijf gedurende vijf jaren niet is aangetoond.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De opgeëiste persoon heeft verklaard eind 2017 naar Nederland te zijn gekomen, maar hij staat pas sinds 2019 in Nederland ingeschreven. Uit een verklaring van de verhuurder volgt dat de opgeëiste persoon vanaf 1 februari 2018 een woning in Best huurde maar er zijn geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk eerder dan 2018 in Nederland gevestigd was. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak aan te houden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Piotrków(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).