3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW ten aanzien van het verzamelvonnis en de twee onderliggende vonnissen van 4 maart 2010 en 10 september 2015. Ter terechtzitting bleek de officier van justitie op meerdere punten over aanvullende informatie te beschikken, die niet aan het dossier was toegevoegd en daarom nog niet bekend was bij de raadsvrouw en de rechtbank. In het kader van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW bleek pas tijdens de tweede termijn van de raadsvrouw dat er sprake was van aanvullende informatie (uit 2021) over de machtiging van de advocaat van de opgeëiste persoon in Polen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht laatstgenoemde informatie buiten beschouwing te laten nu het Openbaar Ministerie heeft verzuimd deze aanvullende informatie tijdig aan het dossier toe te voegen. Nu daarmee niet is gebleken dat de opgeëiste persoon van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, heeft de raadsvrouw verzocht de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erkend dat de aanvullende informatie niet tijdig aan de raadsvrouw en de rechtbank is toegezonden. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de informatie niettemin moet worden betrokken in het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 12 OLW geen beletsel vormt voor de overlevering.
Met de raadsvrouw constateert de rechtbank dat er kennelijk bij het Openbaar Ministerie aanvullende informatie bekend was, die niet aan de rechtbank en raadsvrouw was toegezonden. Wat betreft de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW gaat het om e-mails van 15 april 2021 en 6 juli 2021. Deze stukken hadden in het dossier moeten zitten. De officier van justitie heeft terecht laten weten dat deze gang van zaken niet naar behoren is en daarvoor zijn excuses aangeboden. De rechtbank zal de aanvullende informatie echter wel meenemen bij de beoordeling van het EAB. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon hiermee niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. Het gaat om informatie van overzichtelijke aard en omvang (één zin) en gesteld noch gebleken is dat aanhouding van de behandeling noodzakelijk is om de raadsvrouw de gelegenheid te geven de informatie nader te bestuderen en/of te bespreken met de opgeëiste persoon.
De rechtbank zal hieronder het verweer inhoudelijk bespreken.
Zoals reeds eerder overwogen, ligt aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag, waarin drie eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II K 1482/17/S
Anders dan in het EAB is vermeld, blijkt uit de aanvullende informatie van 15 april 2021 dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat heeft geleid tot het verzamelvonnis.
De rechtbank stelt vast dat het verzamelvonnis – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. Daarbij overweegt de rechtbank dat, anders dan de officier van justitie stelt, het machtigen van een advocaat om een verzamelvonnis te vragen niet zonder meer ook een machtiging inhoudt om bij afwezigheid van de verdachte ter zitting zijn verdediging te voeren.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 15 april 2021 en 6 juli 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon – via zijn daartoe gemachtigde raadsman - zelf heeft verzocht om dit verzamelvonnis.
Hij was er dus van op de hoogte dat de betreffende procedure liep. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de opgeëiste persoon om (al dan niet bij zijn advocaat) te informeren naar het verdere verloop van die procedure. Blijkens de aanvullende informatie van 15 april 2021 is de opgeëiste persoon behoorlijk opgeroepen voor de zitting op het door hem eerder opgegeven adres. Gelet op deze omstandigheden, die op zijn minst genomen een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. Overlevering levert onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen schending op van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van vonnis met kenmerk VIII K 325/10/N
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de aanvullende informatie van 31 januari 2020 en het daarbij gevoegde onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 8 februari 2010 in persoon is opgeroepen voor de zitting die tot dit vonnis heeft geleid en daarbij in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen als hij niet op het proces verschijnt. Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van deze informatie. Dit betekent dat de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, sub a, OLW zich ten aanzien van dit vonnis voordoet en de weigeringsgrond daarmee op dit vonnis niet van toepassing is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van vonnis met kenmerk XIV K 528/14/S
Uit de aanvullende informatie van 31 januari 2020 en het daarbij gevoegde onderdeel D) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon met zijn raadsman is verschenen op de zitting die heeft geleid tot het vonnis van 15 september 2014, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis niet van toepassing is.
Ten aanzien van vonnis met kenmerk XIV K 332/15/S
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de aanvullende informatie van 31 januari 2020 en het daarbij gevoegde onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 25 mei 2015 in persoon is opgeroepen voor de zitting die tot dit vonnis heeft geleid en daarbij in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen als hij niet op het proces verschijnt. Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verstrekte informatie. Dit betekent dat de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, sub a, OLW zich ten aanzien van het vonnis voordoet en de weigeringsgrond daarmee op dit vonnis niet van toepassing is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.