ECLI:NL:RBAMS:2022:7468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
C/13/724503 / HA ZA 22-896
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over verplichting tot afronding verbouwing tussen appartementseigenaren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben twee partijen, aangeduid als [gedaagden] en [gedaagde], een geschil over de voortgang van verbouwingen aan een pand dat in appartementsrechten is gesplitst. De rechtbank heeft op 21 december 2022 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat door [gedaagden] was ingediend. [gedaagden] vorderden dat [gedaagde] zou worden gelast om zijn verbouwing binnen een bepaalde termijn af te ronden, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering ongegrond is. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgrond is om [gedaagde] te verplichten de verbouwing binnen een bepaalde termijn af te ronden, omdat er geen afspraken zijn gemaakt over een einddatum in de overeenkomst die partijen hebben gesloten. Bovendien is de rechtbank van mening dat de vordering niet past binnen de definitie van een ordemaatregel, aangezien het een materieel geschil betreft. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagden] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De proceskosten zijn vastgesteld op € 563,-, vermeerderd met wettelijke rente. De zaak zal op 8 februari 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/724503 / HA ZA 22-896
Vonnis in incident van 21 december 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. R.R. Beuker te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. F.J. Pijls te Amsterdam.
Partijen worden hierna [gedaagden] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 september 2022 tevens houdende de incidentele vordering, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat vandaag het vonnis in het incident wordt gegeven.

2.Feiten van belang in het incident

2.1.
Het pand aan de [adres 1] (hierna:
het pand) is gesplitst in twee appartementsrechten: [adres 2] , gelegen in het souterrain en de belétage van het pand (hierna:
A-1) en [adres 3] (hierna:
A-2). [gedaagde] is eigenaar van A-1 en [gedaagden] is eigenaar van het A-2. [gedaagden] wonen op de derde verdieping van het pand. De eerste en tweede verdieping hebben zij bestemd voor verhuur.
2.2.
[gedaagden] en [gedaagde] waren beiden voornemens hun delen van het pand te verbouwen. In dat kader hebben zij op 18 februari 2018 met de Vereniging van Eigenaars van het pand een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). Daarin staan onder andere afspraken over welke werkzaamheden zullen worden uitgevoerd (onder meer aan de fundering) en de manier waarop dat zal gebeuren. Ook is daarin toestemming verleend om werkzaamheden te verrichten aan gemeenschappelijke gedeelten van het pand.
2.3.
Kort na het sluiten van de overeenkomst zijn in 2018 de verbouwingen van start gegaan. [gedaagde] is nog bezig met de verbouwing van A-1.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
Samengevat vordert [gedaagden] dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om aan hen te betalen:
- € 53.945,67 aan schadevergoeding,
- € 2.775,- aan buitengerechtelijke kosten,
- de proceskosten en de wettelijke rente.
[gedaagden] vorderen dat de rechtbank hierbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (dat het vonnis dus uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard).

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank
[gedaagde] gelast om zijn verbouwing uiterlijk drie maanden na betekening van de dagvaarding te hebben afgerond, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft,
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
[gedaagden] vorderen hierbij dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
4.2.
Samengevat stellen [gedaagden] dat [gedaagde] al sinds 2018 bezig is met een ingrijpende verbouwing van het pand. Zij ervaren daarvan zelf als bewoners van het bovenste appartement veel overlast. Ook kunnen zij door de verbouwing de tussengelegen appartementen niet tegen een marktconforme huur verhuren. De verbouwing is nu stilgelegd en het is onduidelijk wanneer de verbouwing klaar zal zijn. Het kan van [gedaagden] redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij tot einde van dagen met een onvoltooide verbouwing worden geconfronteerd. [gedaagden] hebben er daarom belang bij dat [gedaagde] wordt gedwongen de verbouwing af te ronden.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zijn conclusie is dat [gedaagden] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard of dat de vorderingen moeten worden afgewezen met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
4.4.
Onder het kopje ‘de beoordeling in het incident’ gaat de rechtbank in op wat partijen hebben aangevoerd, voor zover dat nodig is.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
[gedaagden] en [gedaagde] verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] bij incident kan worden veroordeeld tot het afronden van de verbouwing binnen een bepaalde termijn. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De redenen daarvoor zijn de volgende.
5.2.
[gedaagde] voert aan dat geen sprake is van een ordemaatregel omdat de vordering de verbouwing te voltooien een onomkeerbaar resultaat beoogt. Om die reden kan geen sprake zijn van een voorlopige voorziening. Ook is volgens hem geen sprake van een ander in de wet genoemd geval van een incidentele vordering. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat [gedaagden] niet hebben toegelicht dat sprake is van een buitenwettelijke grondslag voor deze incidentele vordering en dat die grondslag er ook niet is.
5.3.
Incidenten zijn in beginsel bedoeld voor processuele verwikkelingen waarover een rechterlijk oordeel wordt gevraagd. [1] Het opgeworpen incident betreft echter een materieel geschil. De rechtbank kan daarvoor een voorlopige voorziening treffen in de vorm van een bevel tot het verrichten van een handeling. Een voorlopige voorziening is een ordemaatregel die geldt zolang er nog geen einduitspraak is in de hoofdzaak. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat een bevel om het werk te voltooien niet in lijn is met het tijdelijke karakter van een ordemaatregel. De vraag of de rechtbank toch een dergelijk bevel kan geven, kan echter in het midden gelaten worden.
5.4.
[gedaagden] stelt dat partijen in het kader van de verbouwingen die zij wilden uitvoeren afspraken hebben gemaakt. Deze afspraken hebben zij neergelegd in een overeenkomst. Niet is gesteld en niet is gebleken dat zij daarbij ook afspraken hebben gemaakt over een einddatum waarop de verbouwing van [gedaagde] klaar moet zijn. Verder is niet gebleken van een rechtsbetrekking tussen [gedaagden] en [gedaagde] . Zonder een nadere toelichting, die [gedaagden] niet hebben gegeven, is niet duidelijk welke rechtsgrond bestaat om aan [gedaagde] een verplichting op te leggen jegens [gedaagden] om de verbouwing binnen een bepaalde termijn af te ronden.
5.5.
Daarbij komt dat, zoals [gedaagde] terecht aanvoert, er allerlei praktische bezwaren zijn tegen de toewijzing van de vordering. Het gaat immers om een ingrijpende verbouwing waarbij het verloop en de duur afhankelijk zijn van allerlei factoren. Op sommige van die factoren heeft [gedaagde] geen enkele of slechts een beperkte invloed. Zo kunnen er onvoorziene omstandigheden zijn die pas in de uitvoering duidelijk worden en voor vertraging kunnen zorgen. [gedaagde] noemt als voorbeelden: nieuwe problemen met de grondwaterstanden, buren die in verband daarmee verzoeken om het werk stil te leggen en tekorten aan materiaal of personeel.
5.6.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de incidentele vordering als ongegrond moet worden afgewezen.
5.7.
[gedaagden] krijgen dus ongelijk. Zij moeten daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. Zijn proceskosten tot nu toe worden vastgesteld op € 563,- aan salaris advocaat.
5.8.
De rechtbank veroordeelt [gedaagden] ook in de over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zoals in de beslissing staat.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 563,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 februari 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.

Voetnoten

1.Zie artikel 208 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering