ECLI:NL:RBAMS:2022:7467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
13/337611-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling na steekincident met een mes

Op 14 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 58-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 oktober 2021, waarbij de verdachte tijdens een conflict met zijn huisgenoot, [slachtoffer], met een mes in diens rug stak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al langere tijd spanningen waren tussen de verdachte en [slachtoffer]. Tijdens een confrontatie in de keuken, waarbij de verdachte een mes vasthield, raakte hij [slachtoffer] per ongeluk in de rug. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van [slachtoffer], maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 140 dagen op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Tevens werd het in beslag genomen mes verbeurd verklaard en werd de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van €800,- toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/337611-21 (Promis)
Datum uitspraak: 14 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 1 januari 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.G. Specker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 17 oktober 2021 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag op [slachtoffer] , door met een mes stekende/snijdende bewegingen te maken in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] . Dit is subsidiair tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte dient van het primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De officier van justitie heeft hierover het volgende aangevoerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam kwetsbare organen bevinden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, heeft verdachte willens wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door de messteek zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft aangever [slachtoffer] , als gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, per ongeluk met het mes geraakt. Ook als verdachte aangever [slachtoffer] in een schermutseling zou hebben geraakt, kan van opzet – ook niet in de voorwaardelijke vorm – geen sprake zijn. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een bewuste steek-of snijbeweging en dus van het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 oktober 2021 bevinden aangever [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) en verdachte zich in de woning waar zij beiden verblijven. Er bestaan al langere tijd spanningen tussen verdachte en [slachtoffer] . Op een gegeven moment is verdachte in de keuken eten aan het bereiden, waarbij hij een mes in zijn handen heeft. Als [slachtoffer] de keuken binnen wil komen, duwt verdachte de deur dicht om te voorkomen dat [slachtoffer] binnenkomt. De deur gaat toch open en er ontstaat een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij verdachte het mes van ongeveer dertig centimeter nog in zijn handen heeft. [slachtoffer] wordt op enig moment door verdachte met het mes in zijn rug geraakt, waarbij hij een steek/snijwond in zijn rug oploopt. [slachtoffer] krijgt in het ziekenhuis acht hechtingen. Hij houdt een wond van 1.5 centimeter over, zonder letsel aan de onderliggende spieren. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om [slachtoffer] met het mes te raken, maar dat hij hem tijdens de worsteling, waarbij zijn armen om hem heen gingen, per ongeluk heeft geraakt.
4.3.2
Vrijspraak van poging tot doodslag (feit 1 primair)
De rechtbank vindt – met de raadsman van verdachte en de officier van justitie – niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De bewegingen van verdachte met het mes richting [slachtoffer] zijn op verschillende wijzen omschreven door aangever en door verdachte. Uit geen van de omschrijvingen kan worden afgeleid met welke kracht verdachte bewegingen met het mes heeft gemaakt en op welke afstand verdachte van aangever stond op het moment dat de bewegingen met het mes zijn gemaakt. De rechtbank stelt vast dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte met zijn handelingen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op het feit dat [slachtoffer] één keer met het mes geraakt is en dat de wond van [slachtoffer] relatief oppervlakkig is. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
4.3.3
Poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair)
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] en overweegt hiertoe als volgt. De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte over het moment van raken van de rug van [slachtoffer] verschillen. Er zijn geen getuigen die hebben waargenomen wat er precies gebeurde. De rechtbank zal daarom uitgaan van de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] uit de keuken wilde hebben, er een worsteling bij de deur was waarbij hij met het mes in zijn handen [slachtoffer] heeft omarmd en hem met de het mes in de rug heeft geraakt. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte met zijn handelen de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
Het maken van stekende en ongecontroleerde bewegingen in de dichte nabijheid van iemands bovenlichaam in zijn algemeenheid, brengt een aanmerkelijke kans met zich mee dat diegene daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Op die plaats bevinden zich kwetsbare organen, bloedvaten, spieren en pezen. Een messteek kan ernstig letsel veroorzaken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 17 oktober 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, meermalen stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] en die [slachtoffer] daarbij in zijn rug heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Op het moment dat verdachte in de keuken bezig was en [slachtoffer] de keuken betrad, ontstond een ruzie. Verdachte had op dat moment het mes nog vast en heeft zichzelf hiermee proberen te beschermen. Er is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij is van belang dat verdachte de keuken niet uit kon, omdat hij dan eerst langs [slachtoffer] moest. [slachtoffer] is een stuk groter en sterker dan verdachte, waardoor een lichamelijk gevecht geen optie was.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Hij heeft daarvoor gewezen op het gegeven dat het noodweerscenario geen steun vindt in het dossier. Er is geen letsel van verdachte, geen aangifte en bovendien verklaart verdachte er op zitting ook niet over. Van enig geweld van [slachtoffer] jegens verdachte blijkt niet. Bovendien blijkt uit het steken in de rug van verdachte, dat [slachtoffer] verdachte op dat moment letterlijk de rug toekeerde en er dus geen sprake was van een noodweersituatie. Als er sprake is geweest van een bepaalde dreiging, was die op het moment van steken niet meer aanwezig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich diende te verweren. Verdachte heeft daar op zitting niets over verklaard. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat er sprake was van een worsteling, maar hoe deze is begonnen en wat daar over en weer zou zijn gedaan, is niet duidelijk geworden. De rechtbank wordt hierin gesterkt door hetgeen verdachte daarover verklaart, te weten dat hij [slachtoffer] per ongeluk met het mes heeft geraakt, en niet dat dit is gebeurd omdat hij zich tegen [slachtoffer] moest verweren.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn ook geen omstandigheden aannemelijk geworden die leiden tot straffeloosheid van verdachte. Aan een beoordeling van noodweerexces komt de rechtbank niet toe, omdat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdacht zich diende te verweren. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte poging zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen mes verbeurd wordt verklaard.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht om, in het geval van een veroordeling, aan verdachte geen langere gevangenisstraf dan zes maanden op te leggen. Daarbij heeft de raadsman aangegeven dat verdachte binnenkort naar Marokko zal worden uitgezet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich op dat moment in zijn eigen woning, bij uitstek een omgeving waar hij zich veilig moet kunnen voelen. Daar is hij onverhoeds door verdachte in zijn rug gestoken. [slachtoffer] heeft daardoor een wond in zijn rug opgelopen en heeft in het ziekenhuis acht hechtingen gekregen. Uit het verzoek tot schadevergoeding van [slachtoffer] blijkt dat hij aan het feit psychische klachten en slapeloosheid heeft overgehouden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, waarvoor een gevangenisstraf op zijn plaats is. Verdachte heeft bovendien geen echte spijt betuigd voor zijn daad. Hij lijkt de schuld vooral bij [slachtoffer] te leggen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 augustus 2022. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren geen strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte is wel een keer eerder veroordeeld voor een geweldsdelict, maar dit is langer dan vijf jaar geleden.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het PJ-rapport over verdachte, opgemaakt door GZ-psycholoog E. Stam. Hieruit komt het beeld naar voren van een kwetsbare man. Verdachte kan zich moeilijk redden en heeft angst- en spanningsklachten, die vooral lijken voort te komen uit de positie van verdachte in de maatschappij. Verdachte verblijft illegaal in Nederland en het lijkt lastig om terug te keren naar Marokko. Dit zorgt voor een gevoel van beklemming. Desondanks is geen sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld. Het advies van psycholoog Stam is dan ook om verdachte toerekeningsvatbaar te achten. Dat advies neemt de rechtbank over.
Ter zitting heeft verdachte nog verteld dat hij graag terug wil naar Marokko, maar geld moet verdienen voor zijn zieke moeder.
Tot slot heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd . Die schrijven bij een zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden voor. In het geval van verdachte is sprake geweest van een poging, waardoor de straf met een derde wordt verminderd. Volgens de berekening van de rechtbank blijft dan een gevangenisstraf over van 140 dagen. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden en zal dan ook aan verdachte worden opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte is een mes in beslag genomen. Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder feit 1 subsidiair bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.500,- dient te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen over de vordering van de benadeelde partij.
Vast staat dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde poging zware mishandeling van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, omdat aan hem lichamelijk letsel is toegebracht. Op grond van de door [slachtoffer] gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de immateriële schade voor een bedrag van € 800,- toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 800,- met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (17 oktober 2021). De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte tegenover het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door hem met de bewezen geachte poging zware mishandeling is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 800,- (achthonderd euro).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
140 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in minderinggebracht zal worden.
Verklaart
verbeurd:
1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2021213262-G6110123)
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 800,- (achthonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 800,- (achthonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De voorlopige hechtenis is bij afzonderlijk bevel opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2022.