ECLI:NL:RBAMS:2022:7466

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
13.297444.21, 13.314990.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met meerdere straatroven en afpersingen, vrijspraak voor enkele feiten en oplegging van voorwaardelijke PIJ-maatregel

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van meerdere straatroven en afpersingen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13.297444.21 (A) en 13.314990.21 (B) zijn geregistreerd, behandeld. De verdachte is in deze zaak vrijgesproken van verschillende feiten, waaronder het medeplegen van afpersing en diefstal met geweld, omdat de rechtbank van oordeel was dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte betrokken was bij de berovingen. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op de openbare weg, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de noodzaak van behandeling. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatieverbod voor het centrum van Amsterdam en toezicht door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen gevorderd, waarvan een deel is toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens gebrek aan onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.297444.21 (A) en 13.314990.21 (B)
Parketnummers vorderingen tul: 13.215844.18 en 13.256867.18
Datum uitspraak: 8 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren van 26 april 2022 en 24 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S van den Berg, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer naar voren is gebracht door:
- de heer R.A. Sterk, psycholoog,
- de heer R.E. Breuk, kinder- en jeugdpsychiater,
- mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
- mevrouw [naam 2] , namens de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS)
- mevrouw [naam 3] en mevrouw [naam 4] namens Eigen Kracht.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam 5] , namens Slachtofferhulp Nederland.

2.Tenlastelegging

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 26 april 2022 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1.
het medeplegen van een poging afpersing op de openbare weg van [benadeelde partij 2] op 23 oktober 2021 te Amsterdam;
2.
het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg van [benadeelde partij 3] op 23 oktober 2021 te Amsterdam;
subsidiair: het medeplegen van afpersing op de openbare weg van [benadeelde partij 3] op 23 oktober 2021 te Amsterdam;
3.
het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg van [benadeelde partij 4] op 23 oktober 2021 te Amsterdam;
subsidiair: het medeplegen van afpersing op de openbare weg van [benadeelde partij 4] op 23 oktober 2021 te Amsterdam;
4.
het medeplegen van afpersing op de openbare weg van [benadeelde partij 5] op 8 augustus 2021 te Amsterdam;
subsidiair: het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg van [benadeelde partij 5] op 8 augustus 2021 te Amsterdam;
5.
het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg van [benadeelde partij 6] op 15 augustus 2021 te Amsterdam;
6.
het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg van [benadeelde partij 7] op 18 augustus 2021 te Amsterdam;
7.
het medeplegen van afpersing op de openbare weg van [benadeelde partij 8] op 18 augustus 2021 te Amsterdam;
8.
het medeplegen van afpersing op de openbare weg van [benadeelde partij 9] op 18 augustus 2021 te Amsterdam;
9.
het medeplegen van afpersing op de openbare weg van [benadeelde partij 10] op 13 september 2021 te Amsterdam;
10.
het medeplegen van afpersing en/of diefstal met geweld op de openbare weg van [benadeelde partij 1] op 26 oktober 2021 te Amsterdam;
11.
het in vereniging voorhanden hebben van een revolver en munitie, beiden van categorie III van de Wet Wapens en Munitie op 1 november 2021 te Amsterdam;
Zaak B
het medeplegen van een poging diefstal met geweld op de openbare weg van [benadeelde partij 11] op 1 september 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A feiten 1, 2 en 3
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als medepleger is betrokken bij de beroving van aangevers [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] op 23 oktober 2021 te Amsterdam.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er een groep van tien personen betrokken zou zijn geweest bij de beroving. De aangevers geven een algemene beschrijving van de daders. Alleen ten aanzien van NN1 zou het meer specifiek gaan om een grotere/dikkere jongen met een muts of pet op een gele fiets die Engels en Arabisch of Marokkaans spreekt. Verder worden geen specifieke, onderscheidende signalementen van de daders van de beroving gegeven. Slechts dat het gaat om jongens tussen de 16 en 20 jaar oud met een donkere huidskleur en donkere kleding. Er is gezocht naar camerabeelden van de beroving. De feitelijk beroving staat niet op de bekeken camerabeelden. Wel zijn camerabeelden gevonden van de omgeving van de straatroof. Verdachte is herkend op de beelden waarop een zestal fietsende jongens is te zien zodat kan worden vastgesteld dat hij in de omgeving van de beroving aanwezig is geweest. Verdachte is een Antilliaanse jongen met een fors postuur en op de beelden zat hij op een grijze fiets. Hij voldoet dus niet onmiskenbaar aan het signalement van NN1. De enkele aanwezigheid van verdachte in de buurt van de beroving leidt niet automatisch tot feitelijke betrokkenheid van de beroving, zeker nu de beroving op een zaterdagavond heeft plaatsgevonden in een druk gebied in het centrum in Amsterdam. Ook de omstandigheid dat verdachte 2.5 uur na de beroving in het centrum van Amsterdam is staande gehouden samen met een andere jongen op een gele fiets is onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de beroving. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
Zaak A feit 9
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als medepleger is betrokken bij de beroving van aangever [benadeelde partij 10] op 13 september 2021 te Amsterdam.
Aangever is benaderd door zeven jongens waarvan aangever de rol van drie feitelijke daders expliciet beschrijft (NN1, NN2 en NN4). Verdachte, de jongen op de step (NN3), wordt wel beschreven door aangever maar hem worden geen feitelijke gedragingen toegeschreven anders dan dat hij achter de groep aan stept. Dat is ook de enige handeling van verdachte die op de beelden te zien is.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen onvoldoende blijk geven van een wezenlijke bijdrage van verdachte om als medepleger van de afpersing te worden aangemerkt. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Zaak A feit 10
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als medepleger is betrokken bij de beroving van aangever [benadeelde partij 1] op 26 oktober 2021 te Amsterdam.
Aangever [benadeelde partij 1] en getuige [getuige 1] verklaren over een groep van vijf personen, donker gekleed, licht getint of donkere huidskleur. Eén jongen zou op de fiets zijn en volgens aangever een gezet postuur hebben. De getuige schrijft aan de jongen met de fiets een normaal/gespierd postuur toe.
Er is gezocht naar camerabeelden van de omgeving van de beroving. De feitelijke beroving staat niet op de beschikbare beelden. Op grond van de beschikbare camerabeelden van de coffeeshop [naam coffeeshop] kan worden vastgesteld dat verdachte rondom het tijdstip van de beroving samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nabije omgeving van de beroving aanwezig was. Verdachte ontkent ook niet dat hij daar was. De door de aangever en de getuige gegeven signalementen zijn echter te weinig onderscheidend om op grond daarvan daderschap van verdachte vast te stellen. Op grond van de bewijsmiddelen kan geen directe feitelijke betrokkenheid van verdachte worden vastgesteld zodat verdachte ook van dit feit zal worden vrijgesproken.
Zaak A feit 11
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 1 november 2021 een wapen met munitie voorhanden heeft gehad.
Ten tijde van de aanhouding van verdachte in zijn woning werd gezien dat er iets uit een slaapkamerraam op de eerste verdieping van de woning werd gegooid. Op deze verdieping bevindt zich de slaapkamer van de broer van verdachte, [naam broer] . De slaapkamer van verdachte bevindt zich op de onderste verdieping van de woning. Er werd op die plek (het dak van de berging) een vuurwapen met munitie aangetroffen en in beslaggenomen. Sporen zijn veiliggesteld en onderzocht.
Uit het onderzoek blijkt dat op spoor [kenmerknummer 1] een kleiner dan 1 op 1 miljard match is aangetroffen met [naam broer] , de broer en dus bloedverwant van verdachte. Spoor [kenmerknummer 2] betreft een
DNA-mengprofielmet DNA van minimaal vier personen, waarvan onder meer verdachte en zijn broer mogelijke donors zijn.
Om een uitspraak te doen over het mogelijk aanwezig zijn van celmateriaal van verdachte
in de bemonstering [kenmerknummer 2] is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
De volgende hypothesen zijn daarbij gebruikt:
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van verdachte en drie onbekende,
niet verwantepersonen. Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van vier onbekende,
niet verwantepersonen.
Aangezien in de onderhavige zaak nu juist wel sprake is van een verwant persoon (te weten de broer van verdachte met dezelfde ouders) waarvan op het aangetroffen wapen een (frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard) match is aangetroffen, heeft de likelihood-berekening geen bewijswaarde en is dus onvoldoende komen vast te staan dat er DNA van verdachte op het wapen is aangetroffen. Op grond van het forensisch onderzoek kan gelet op het voorgaande niet zonder meer worden vastgesteld dat er DNA van verdachte op het vuurwapen is aangetroffen. Dit was wellicht anders geweest indien een vergelijking was gemaakt met het DNA-profiel van de broer van verdachte. Dat het wapen uit de woning van verdachte lijkt te zijn gegooid is eveneens onvoldoende om vast te stellen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Daarom wordt verdachte ook van dit feit vrijgesproken.
Waardering van het bewijs
Zaak A feit 4
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder primair tenlastegelegde afpersing in vereniging van aangever [benadeelde partij 5] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de rol van verdachte bevat om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen en dat de subjectieve beleving van de aangever over de rol van verdachte hiervoor onvoldoende is.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de afpersing en overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde partij 5] zag ter hoogte van de Etos op [locatie] in Amsterdam twee jongens staan. Eén van hen herkende hij als [medeverdachte 3] . Hij werd door [medeverdachte 3] aangesproken en even later stevig bij zijn pols beetgepakt. Aangever [benadeelde partij 5] probeerde zich los te maken en toen kwam de andere jongen met een donkere huidskleur, een gezet postuur en een bol gezicht, achter hem staan. Hij werd geblokt door de beide jongens waardoor hij niet weg kon komen. Aangever [benadeelde partij 5] werd meerdere keren geslagen door [medeverdachte 3] en gedwongen zijn telefoon af te geven.
Ook uit de verklaringen van de (anonieme) getuigen blijkt dat de beide jongens bij aangever stonden, dat aangever werd geslagen en dat hij iets aan hen gaf. Beide getuigen omschrijven verdachte samen met [medeverdachte 3] als dader van de beroving.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 3] in de stad was en dat [medeverdachte 3] ter hoogte van de Etos stond te praten met een jongen. Hij heeft niets van een beroving gezien of gemerkt. Deze verklaring is in het licht van de voornoemde bewijsmiddelen ongeloofwaardig. Verdachte was samen met [medeverdachte 3] en op grond van de bewijsmiddelen kan ook worden vastgesteld dat hij op zodanige wijze achter aangever is gaan staan dat deze ten tijde van de beroving niet weg kon komen.
De rechtbank concludeert dat verdachte hiermee een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de beroving.
Zaak A feit 5
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging van aangever [benadeelde partij 6] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft zich gemengd in de vechtpartij maar hij heeft geen weet gehad van de diefstal van de eigendommen van aangever. Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan volgens de raadsvrouw ook niet uit enig bewijsmiddel worden afgeleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal met geweld en overweegt daartoe als volgt.
De bewijsmiddelen geven blijk van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en de medeverdachten gericht op de diefstal van de eigendommen van de aangever. Verdachte en de medeverdachten komen samen aanfietsen. Bij de McDonald’s gaan zij bij en om I aangever staan, die daar met een collega staat te roken. Er wordt meteen naar zijn fietsbatterij gegrepen, maar die weet aangever terug te pakken. Ook wordt geprobeerd zijn telefoon uit zijn handen te trekken. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat verdachte en een medeverdachte herhaaldelijk aan aangever zitten en dat aangever hun handen van zich af slaat.
Aangever wordt geslagen en geduwd en hij vlucht de McDonald’s binnen. Hij wordt gevolgd door verdachte en de medeverdachten. Aangever beschrijft dat hij door alle drie de jongens wordt geslagen, dat hij wordt geschopt en dat de jongens toen kans hebben gezien de fietsbatterij, de sleutel en de telefoon weg te nemen. Uit de beschrijving van de beelden volgt ook dat de drie jongens aangever samen belagen en dat zij uiteindelijk ook samen weer wegfietsen.
Wie welke (wegnemings)handelingen precies heeft verricht is op de beelden niet zichtbaar en doet naar het oordeel van de rechtbank hier ook niet ter zake. Verdachte en zijn medeverdachten zijn steeds als een groep opgetrokken, hebben elkaars aanwezigheid versterkt en zijn over en weer verantwoordelijk voor elkaars handelingen. Daarbij is al vanaf het begin geprobeerd de eigendommen van de aangever weg te nemen, eerst de fietsbatterij en toen de telefoon. Het wegnemen van de eigendommen is zodoende duidelijk het oogmerk geweest en toen dit buiten niet lukte hebben verdachte en de medeverdachten het geweld binnen voortgezet waarna zij de eigendommen van aangever alsnog hebben weggenomen.
Zaak A feiten 6, 7 en 8
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van de tenlastegelegde diefstal met geweld ten aanzien van aangever [benadeelde partij 7] en het medeplegen van de afpersing ten aanzien van aangevers [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 8] wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het vermoeden van de aangever [benadeelde partij 7] dat de daders wapens bij zich hadden op geen enkele wijze wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Zij heeft verzocht verdachte hiervan partieel vrij te spreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal met geweld van aangever [benadeelde partij 7] en bij de afpersingen van aangevers [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 8] .
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte deel uitmaakte van de groep jongens die de aangevers heeft beroofd. De rechtbank ziet de feiten 6, 7 en 8 als één situatie waarbij door de groep waarvan verdachte deel uitmaakte zowel [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 9] als [benadeelde partij 8] zijn beroofd. Verdachte is op camerabeelden in de omgeving van de straatroof herkend en hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanwezig was op het moment dat de aangevers [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] blijkbaar zijn overvallen. Hij heeft zelf niet gezien dat er spullen zijn weggenomen en heeft zelf niets weggenomen. Hij kan zich niet meer goed herinneren hoe zij met de aangevers in contact zijn gekomen en wat er precies is gebeurd. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf met een jongen bij aangever [benadeelde partij 9] stond en dat de andere jongens bij de andere twee aangevers stonden. Nu de drie verschillende aangiftes elkaar grotendeels ondersteunen, een van de aangevers heeft verklaard dat de jas van [benadeelde partij 7] door een van de verdachten onder zijn jas wordt gedaan, op de beelden te zien is dat een van de medeverdachten vlak na de beroving in de buurt van verdachte een jas onder zijn jas vandaan haalt en verdachte heeft bevestigd op dat moment in contact te zijn geweest met de aangevers is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij niets te maken heeft met de beroving ongeloofwaardig is.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet zondermeer kan worden vastgesteld dat er is gedreigd met wapens. Alleen aangever [benadeelde partij 9] spreekt van een vermoeden dat verdachten wapens bij zich hadden en er zijn geen bewijsmiddelen die dit verder ondersteunen. Verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken.
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde poging diefstal met geweld in vereniging van aangever [benadeelde partij 11] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het gedeelte ‘suggestie van vuurwapenbezit’ nu dit wordt weersproken door de camerabeelden. Voorts is zij van mening dat de bewijsmiddelen onvoldoende blijk geven van uitvoeringshandelingen van de medeverdachte zodat vrijspraak van ‘medeplegen’ moet volgen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging diefstal met geweld in vereniging.
Anders dan de raadsvrouw vindt de rechtbank dat de bewijsmiddelen in voldoende mate blijk geven van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Aangever [benadeelde partij 11] en de getuige [getuige 2] werden door verdachte en de medeverdachte benaderd en verzocht om een sigaret. Verdachte en de medeverdachte zijn aangever en de getuige gevolgd en hebben hen de weg geblokkeerd met hun fietsen. Daarbij is ook gezegd ‘wat ga je in mijn zakken leggen’ of ‘hoe gaan jullie onze zakken vullen’. Verdachte en zijn medeverdachte zijn weggefietst, maar vervolgens samen omgekeerd en achter [benadeelde partij 11] aangegaan. Verdachte begon aan de tas van aangever [benadeelde partij 11] te trekken maar [benadeelde partij 11] wilde zijn tas niet geven en hij trok terug. De getuige heeft verklaard dat zijn aandacht vanaf dat moment bij de medeverdachte was.
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte als een duo zijn opgetrokken en dat zij elkaars aanwezigheid hebben versterkt. Gelet op de gebezigde woorden is duidelijk dat het wegnemen van eigendommen het gezamenlijke doel is geweest, zodat zij over en weer verantwoordelijk zijn voor elkaars handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de suggestie van vuurwapenbezit waar aangever en de getuige over hebben verklaard niet wordt ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte kort voor het incident dan wel tijdens het incident zijn hand in zijn jaszak had met de suggestie dat hij een wapen bij zich droeg. Wel is duidelijk te zien dat verdachte zijn ene hand aan het stuur heeft en met de andere hand aan de tas van aangever trekt. Verdachte is door de aangever gestoken met een mes en hij is verderop op de grond aangetroffen. Er is geen wapen bij verdachte of in de omgeving aangetroffen, anders dan het steekwapen dat aangever bij zich droeg en heeft gebruikt. Gelet op het korte tijdsbestek en de toestand van verdachte lijkt er ook geen mogelijkheid te zijn geweest om zich van een eventueel wapen te ontdoen. Verdachte zal daarom van de passage in de tenlastelegging aangaande een verondersteld wapen worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring en het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van feit 4
op 8 augustus 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Nieuwendijk, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [benadeelde partij 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (Apple, IPhone 8), die aan voornoemde [benadeelde partij 5] , toebehoorde, door meermalen voornoemde [benadeelde partij 5] vast te pakken bij diens linker pols en om voornoemde [benadeelde partij 5] te gaan staan en tegen voornoemde [benadeelde partij 5] te zeggen; “Geef me jouw telefoon” en “Laatste keer” en “Ga je hem nu geven?” en meermalen tegen het gezicht, van voornoemde [benadeelde partij 5] te slaan;
Ten aanzien van feit 5
op 15 augustus 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Nieuwendijk, tezamen en in
vereniging met anderen, een batterij van een fiets en een telefoon en een fietssleutel, die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- om [benadeelde partij 6] te gaan staan en
- meermalen te stompen en te slaan en te trappen tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van [benadeelde partij 6] en
- te trekken aan voornoemde telefoon (welke door [benadeelde partij 6] werd vastgehouden) en
- tegen [benadeelde partij 6] te duwen en
- een stoel (dreigend) omhoog te houden;
Ten aanzien van feit 6
op 18 augustus 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Prins Hendrikkade en/of de Haringpakkersbrug, tezamen en in vereniging met anderen, een jas (Parajumpers) die geheel aan [benadeelde partij 7] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door om voornoemde [benadeelde partij 7] te staan en tegen voornoemde [benadeelde partij 7] te zeggen: “Jullie zijn in mijn wijk, en nu jullie spullen geven, trek je jas uit, geef je tasje, heb je geld” en “Geef je telefoon” en “Geef je spullen af, anders slaan we jullie in elkaar”, althans woorden van gelijke aard of strekking en met kracht voornoemde jas uit de handen van voornoemde [benadeelde partij 7] te trekken en te slaan in het gezicht van voornoemde [benadeelde partij 7] ;
Ten aanzien van feit 7
Op 18 augustus 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Prins Hendrikkade en/of de Haringpakkersbrug, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 8] heeft gedwongen tot de afgifte van een schoudertas (merk Explicit) en een jacket/jas (merk Explicit) en een rijbewijs en een ID-kaart en een telefoon (merk Samsung), die aan voornoemde [benadeelde partij 8] toebehoorde door om voornoemde [benadeelde partij 8] te gaan staan en tegen voornoemde [benadeelde partij 8] te zeggen; “Jullie zijn in mijn wijk” en “Doe je tas af en trek je jas uit en geef je spullen af, anders slaan we jullie in elkaar” en “Als we van de fiets af moeten stappen dan heb je een probleem”, althans woorden van gelijke aard of strekking en de kleding van voornoemde [benadeelde partij 8] te doorzoeken en af te tasten;
Ten aanzien van feit 8
op 18 augustus 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Prins Hendrikkade en/of de Haringpakkersbrug, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 9] heeft gedwongen tot de afgifte van een tasje (met inhoud) en een geldbedrag (van ongeveer 70,- euro), die aan voornoemde [benadeelde partij 9] , toebehoorde, door om voornoemde [benadeelde partij 9] te staan en tegen voornoemde [benadeelde partij 9] te zeggen; “Je weet dat je in onze stad bent, je weet dat je in onze wijk bent, heb je geld in je zakken, geef je geld, heb je niet meer in je tasje, beter doe je je tasje af voordat ik naar jou moet komen”, althans woorden van gelijke aard of strekking en meermalen aan voornoemde tasje te trekken (welke voornoemde [benadeelde partij 9] om zijn nek droeg) en tegen voornoemde [benadeelde partij 9] te duwen en voornoemde [benadeelde partij 9] vast te houden;
Zaak B
op een of meer tijdstippen op 1 september 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Tweede van der Helststraat en de Van Ostadestraat, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer voorwerpen (waaronder een tas), dat/die geheel aan [benadeelde partij 11] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 11] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
- op de Tweede van der Helststraat met verdachte’s en diens mededaders fietsen de vrije doorgang van de weg van voornoemde [benadeelde partij 11] hebben belemmerd en tegen voornoemde [benadeelde partij 11] hebben gezegd; "Dit is mijn buurt, wat is jouw afkomst, wat ga je in mijn zakken zetten" en "Ik ga je wat aandoen" en “De volgende keer op een andere plek dan ga ik jullie echt neerschieten”
- op de Van Ostadestraat tegen voornoemde [benadeelde partij 11] hebben gezegd; "Nu zijn jullie er echt geweest, net was het nog een beetje dreigen maar nu is het serieus" en "Nu hebben jullie echt een probleem" en voornoemde [benadeelde partij 11] (van achteren) hebben vastgepakt en meermalen met kracht aan de band van de tas welke voornoemde [benadeelde partij 11] vasthield en jas van voornoemde [benadeelde partij 11] hebben getrokken waardoor die [benadeelde partij 11] tegen een muurtje en fietsenrek viel terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een Justitiële Jeugdinrichting (hierna: PIJ-maatregel) gevorderd. Verdachte dient zich daarbij te houden aan de door de Raad voorgestelde voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De voorlopige hechtenis is met hobbels verlopen maar er is geen sprake van recidive geweest gedurende ruim een jaar. Bovendien speelt mee dat er al lange tijd over een behandeling bij De Waag wordt gesproken, maar deze nog steeds niet van start is gegaan. Aan de voorwaarden van 77s en 77c van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, zodat formeel een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel alsook een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (hierna: GBM) kan worden opgelegd. Verdachte staat open voor behandeling en begeleiding en zijn voorkeur gaat uit naar een GBM. De PIJ-maatregel is de zwaarste sanctie in het jeugdstrafrecht en werkt bovendien stigmatiserend. Hij heeft er vertrouwen in dat hij zich aan de bijkomende voorwaarden van een GBM kan houden, maar ziet geen noodzaak voor een enkelband. Verdachte wil absoluut niet naar een JJI en zal er alles aan doen om daaruit te blijven. Een dreigende time-out plaatsing in een JJI zoals aan de orde bij een GBM, is daarmee voldoende stok achter de deur.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf en maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van een reeks straatroven. De slachtoffers zijn gedwongen om persoonlijke spullen af te geven dan wel zijn de spullen weggenomen. Daarbij is ook niet geschuwd om de slachtoffers te bedreigen en om fysiek geweld te gebruiken. Verdachte heeft enkel gedacht aan persoonlijk gewin en hij heeft op geen enkele wijze stil gestaan bij de gevolgen die de slachtoffers hiervan hebben ondervonden, zoals deze ook blijken uit de vorderingen van de benadeelde partijen.
Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan een groot gevoel van onveiligheid waar veel van de slachtoffers last van hebben. Verdachte heeft ter zitting op geen enkele wijze verantwoording willen afleggen, waardoor voor de rechtbank onduidelijk is gebleven waarom verdachte deze feiten heeft gepleegd en of hij inzicht heeft in wat zijn handelen betekent voor slachtoffers. Zelfs over het feit waarbij verdachte zelf is neergestoken heeft hij geen openheid van zaken gegeven en verdachte lijkt de ernst niet in te zien van wat zijn handelen voor anderen, maar ook voor hemzelf kan betekenen. De rechtbank maakt zich daar zorgen over.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2022 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging, openlijk geweld, handel in ecstasy en belediging van een ambtenaar.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • de rapportage Pro Justitia van 16 mei 2022 opgemaakt door dr. R.E. Breuk, kinder- en jeugdpsychiater;
  • de rapportage Pro Justitia van 14 juni 2022 en de aanvullende rapportage van 15 november 2022 opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog;
  • de rapportage en het advies van de Raad van 17 november 2022.
Beide Pro Justitia onderzoekers concluderen dat er sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie en een gebrekkige ontwikkeling te beschrijven als een persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. De kans op herhaling zonder interventies is hoog. De stoornis en de gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in aanzienlijke mate. Beide onderzoekers komen tot het advies om de feiten indien bewezen verminderd toe te rekenen waarbij de psychiater aangeeft vanwege de proceshouding van verdachte geen uitspraak te kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 5 (zaak A) en zaak B.
De adviezen van onderzoekers over welke maatregel het meeste in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte lopen uiteen. De psychiater adviseert een GBM en de psycholoog adviseert tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De psychiater heeft geen (voorwaardelijke) PIJ-maatregel geadviseerd, omdat bij een eventuele omzetting juist bijgedragen zal worden aan een ontwikkeling van verdachte met meer verharde narcistische en antisociale trekken omdat hij zich dan staande zal moeten houden in een groep van delinquente leeftijdsgenoten.
De psycholoog is van mening dat een GBM met zich meebrengt dat verdachte kan kiezen voor detentie in plaats van behandeling en begeleiding, terwijl behandeling noodzakelijk is voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
Ter terechtzitting hebben de onderzoekers voornoemde adviezen gehandhaafd.
De Raad adviseert de benodigde behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te laten plaatsvinden. Verdachte heeft een geschiedenis waarin hij zich heeft onttrokken aan behandeling in verschillende strafrechtelijke kaders, te weten schorsing, T&B en ITB Harde Kern. Het PIJ-kader kan verdachte meer extrinsieke motivatie bieden om (behandel)afspraken en voorwaarden na te komen. Mocht het onverhoopt niet lukken en een omzetting naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de orde zijn, dan krijgt hij in ieder geval de noodzakelijke behandeling die tevens gericht is op het verminderen van de recidivekans. De Raad vindt een GBM minder passend omdat als verdachte zich niet houdt aan de voorwaarden, jeugddetentie volgt en hij dan niet de behandeling krijgt die noodzakelijk is. Dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel juist zal bijdragen aan het verharden van bijvoorbeeld antisociale trekken is volgens de Raad bij jeugddetentie in het geval van een GBM eveneens aan de orde.
De Raad adviseert als bijzondere voorwaarden:
  • een contactverbod met de medeverdachten;
  • een locatieverbod op of in de directe omgeving van Amsterdam Centrum;
  • elektronisch toezicht ter controle van het locatieverbod;
  • een zinvolle dagbesteding;
  • behandeling van De Waag of soortgelijke instelling;
  • verblijf bij Eigen Kracht, of soortgelijke instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houden aan de daar geldende regels;
waarbij aan de WSS opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
De WSS ziet een positieve ontwikkeling van verdachte in de afgelopen maanden. Er is veel geïnvesteerd in het motiveren en het opbouwen van een vertrouwensband met verdachte. Door veel wisselingen van begeleiders heeft dit ook meer tijd gekost. De band met verdachte is gegroeid en hij stelt zich steeds meer open op. De WSS gelooft dat de gestelde doelen in een ambulant kader kunnen worden bereikt. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal een stevigere stok achter de deur zijn, hetgeen verdachte volgens de WSS wel nodig zal hebben. Verdachte ziet in dat hij met de wijze waarop hij kan reageren mensen wegjaagt waardoor in de begeleiding vaak een patroon ontstaat van twee stappen vooruit en weer drie stappen terug. Verdachte wil daar aan werken. De WSS heeft ook met verdachte besproken of hij nog wel op zijn plek zit bij Eigen Kracht en of een woonplek elders in het land hem niet veel zou kunnen bieden. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij geïnteresseerd is in een plek bij Wonen Met Kansen in Amsterdam. Ten aanzien van de geadviseerde bijzondere voorwaarden ziet de WSS geen meerwaarde meer in continuering van elektronische controle en een locatieverbod. Verdachte weet dat hij niet in het centrum van Amsterdam moet komen en hij weet wat de afspraken zijn. Hij moet het zelf gaan laten zien. De meerwaarde van de overige geadviseerde voorwaarden worden door de WSS onderschreven.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de persoon van verdachte over en maakt die tot de hare. Daarbij zal de rechtbank verdachte alle bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Gelet op de beschreven psychische problematiek van verdachte is ter bevordering van een gunstige ontwikkeling behandeling geïndiceerd en behandeling is tevens noodzakelijk voor het verlagen van het risico op recidive.
De vraag die vervolgens voorligt is in welk kader de behandeling dient plaats te vinden. Bij de beantwoording van deze vraag zijn de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte en de hoogte van het recidiverisico van doorslaggevend belang. Aangezien het kader van de PIJ-maatregel naar verwachting een stevigere stok achter de deur biedt alsook de benodigde behandeling van verdachte op de langere termijn waarborgt op het moment dat verdachte zich niet houdt aan de op te leggen voorwaarden, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een PIJ-maatregel dient te worden opgelegd in voorwaardelijke vorm. Alhoewel de behandeling bij De Waag nog niet is gestart, zijn wel al veel andere interventies ingezet om verdachte op weg te helpen zich positief te ontwikkelen. Tot nu toe is verdachte te zelfbepalend gebleken, waardoor de interventies onvoldoende gedragsverandering teweeg hebben gebracht. Het strafblad, maar ook het traject van de voorlopige hechtenis van verdachte in deze zaak, laat zien dat verdachte moeite heeft om zich aan hem gestelde voorwaarden te houden. De behandeling bij De Waag tezamen met de geadviseerde structuur en begeleiding zijn noodzakelijk om die gedragsverandering ten positieve te keren. Verdachte lijkt daar ook voorzichtig aan voor open te staan. Dat is positief, maar gelet op al het voornoemde onvoldoende om te kunnen concluderen dat daarmee de behandeling voor langere duur gewaarborgd zal zijn, hetgeen wel essentieel is. Samen met de stevige stok van de voorwaardelijke PIJ-maatregel achter de deur en de voorzichtige eigen motivatie om het anders te willen doen spreekt de rechtbank de hoop maar ook de verwachting uit dat verdachte hiermee uiteindelijk de middelen heeft om zich positief te ontwikkelen als jongvolwassene.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde straatroven (diefstal met geweld en afpersing) in vereniging zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de deskundigen naar voren hebben gebracht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, mits deze behandeling plaatsvindt in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Voor wat betreft de aan verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden zal de rechtbank niet meegaan in het advies van de Raad om de elektrische controle te continueren. Verdachte moet stapje voor stapje met meer vrijheden leren omgaan en deze eerste stap is daarbij passend. Wel vindt de rechtbank een locatieverbod voor het centrum van Amsterdam voor de duur van zes maanden passend en geboden nu de bewezen verklaarde feiten vrijwel allemaal in het centrum van Amsterdam hebben plaatsgevonden en een locatieverbod verdachte kan helpen om niet in de verleiding te komen opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de overige geadviseerde voorwaarden overnemen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten diefstal met geweld in vereniging.
Gelet op de adviezen uit de verschillende rapportages en de hieruit blijkende hoge kans op recidive indien verdachte geen behandeling krijgt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom dergelijke misdrijven zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Beslag

Teruggave
Onder verdachte zijn, volgens de beslaglijst, onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Koptelefoon (Omschrijving: G6116034, Wit in groen hoesje, merk: Airpods)
2 1 STK Koptelefoon (Omschrijving: G6116032, wit, merk: Airpods)
3 1 STK Tas (Omschrijving: G6116087, grijze heuptas, merk: Gucci)
4 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6116506, zwart, merk: Apple Iphone)
5 1 STK Tas (Omschrijving: G6116028, zwarte heuptas, merk: Louis Vuitton)
8 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6095049, blauw, merk: Apple Iphone)
Deze voorwerpen zijn onderzocht en eigendom van verdachte gebleken en worden teruggegeven aan verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn, volgens de beslaglijst, tevens de volgende voorwerpen in beslag genomen:
6 1 STK Munitie (Omschrijving: G6115975)
7 1 STK Revolver (Omschrijving: G6115974, Revolver)
9 1 STK Mes (Omschrijving: G6116008, Machete 44cm)
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van een soortelijk misdrijf/soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 5]vordert € 200,- materiële schade, € 25.000,- immateriële schade en € 1000,- affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij komt op grond van de geldende wetgeving en jurisprudentie niet voor vergoeding van
affectieschadein aanmerking zodat dit deel van de vordering zal worden
afgewezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot € 1200,- toewijsbaar is (te weten € 200,- materiële schade en € 1000,- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en daarom niet eenvoudig van aard is, zodat niet-ontvankelijkheid moet volgen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreekse materiële schade is toegebracht doordat de telefoon van de benadeelde partij is weggenomen. De gevorderde schade van
200,- ten behoeve van de telefoon is inhoudelijke niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De rechtbank concludeert dat de vordering tot
materiële schadetot een bedrag van
€ 200,- zal worden
toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 augustus 2021).
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 4 bewezenverklaarde, afpersing in vereniging, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht.
In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen zonder een nadere concrete onderbouwing.
In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat verdachte samen met anderen de benadeelde partij heeft geïntimideerd en geslagen en hiermee de benadeelde partij heeft gedwongen zijn persoonlijke eigendommen af te geven. Uit de aard van deze normschending kan op zichzelf al worden afgeleid dat dit een negatieve impact heeft op het leven van het slachtoffer. Daarnaast heeft de benadeelde partij ook stukken overgelegd waaruit blijkt dat hem enorme schrik is aangejaagd en hij met een zeer onveilig gevoel is achtergelaten. De benadeelde partij is sinds het incident angstig en voelt zich niet meer veilig op straat.
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)redelijk en zonder nader onderzoek of onderbouwing toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
De behandeling van het resterende deel van de vordering zal, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete onderbouwing, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 5] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A feit 4 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 700,- (zevenhonderd euro)(te weten € 200,- materiële schade en € 500,- immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 8 augustus 2021.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 6]vordert € 1.810,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is door de raadsvrouw van verdachte betwist nu elke nadere onderbouwing van de schadeposten ontbreekt.
De benadeelde partij zal
niet-ontvankelijkworden verklaard in zijn vordering nu de waarde van de eigendommen niet kan worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft geen enkele onderbouwing gegeven (zoals bijvoorbeeld bonnen of tenminste enige indicatie van aankoopbedrag- en datum). De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 7]vordert € 300,- aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor € 550,- toewijsbaar is, te weten € 50 ten aanzien van de jas en € 500 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het gebrek aan onderbouwing Een aankoopbon of bankafschrift waaruit blijkt wanneer de Parajumpers jas is gekocht ontbreekt, waardoor de dagwaarde niet is te bepalen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij desondanks ten aanzien van de gevorderde
materiële schade niet-ontvankelijkin zijn vordering nu een aankoopbon ontbreekt en ook niet kan worden vastgesteld wanneer de jas (ongeveer) is aangeschaft. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 6 bewezenverklaarde rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht. De (hoogte van de) vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van
€ 500,-komt de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de normschending, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 augustus 2021).
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 7] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A feit 6 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)(te weten immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 18 augustus 2021, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 9]vordert € 317,87 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor € 1168,37 toewijsbaar is, te weten € 168,37 ten aanzien van de ketting en het contante geld en € 1.000 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering niet is ondertekend en de advocaat niet als gemachtigde is aangewezen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat op de aankoopbon van de heuptas geen aankoopdatum is te zien en dat van de ketting in het geheel niet bekend is of en zo ja wanneer deze is aangeschaft. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij matiging verzocht nu er geen geweld tegen de benadeelde partij is gebruikt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de benadeelde partij wordt vertegenwoordigd door een advocaat. Een formele machtiging is dan geen vereiste, dat vloeit voort uit de aard van de relatie (en functie) van een advocaat met de cliënt. Daarnaast wordt vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 8 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank waardeert de
materiële schadeop
€ 219,50, te weten € 70,- contant geld en € 149,50 ten aanzien van het heuptasje.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de aanschaf van het heuptasje met de inbreng van de aankoopbon voldoende onderbouwd, ook al is op de bon de aankoopdatum niet goed leesbaar. Aangezien de ketting niet in de aangifte is genoemd en op grond van de overige stukken ook niet kan worden vastgesteld dat een ketting van benadeelde partij is weggenomen, verklaart de rechtbank de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 8 bewezenverklaarde, afpersing in vereniging, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen zonder een nadere concrete onderbouwing.
In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat verdachte samen met anderen de benadeelde partij heeft geïntimideerd door hem te omsingelen, te duwen en vast te houden en hiermee de benadeelde partij heeft gedwongen zijn persoonlijke spullen af te geven.
Verdachte heeft door zijn handelen enorme schrik aangejaagd en de benadeelde partij met een zeer onveilig gevoel achtergelaten. De benadeelde partij is sinds het incident angstig, voelt zich niet meer veilig op straat en heeft geen vertrouwen meer in mensen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de beroving een forse impact op hem heeft gehad.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)redelijk en zonder nader onderzoek of onderbouwing toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 augustus 2021), worden toegewezen. De behandeling van het resterende deel van de vordering zal, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete onderbouwing, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 9] voornoemd, het
totaal toegewezen bedragvan
€719,50 (zevenhonderd negentien euro en vijftig eurocent)te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 9] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A feit 8 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 719,50 (zevenhonderd negentien euro en vijftig eurocent)(te weten € 219,50 materiële schade en € 500,- immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 18 augustus 2021, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte voor feit 10 (zaak A) is vrijgesproken en aan verdachte zodoende geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Ten aanzien van 13.215844.18
Bij de stukken bevindt zich de op 27 juni 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.215844.18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 april 2019 van de kinderrechter van rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam d.d. 16 september 2020 is de proeftijd met één jaar verlengd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte van 15 mei 2019 waaruit de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering blijkt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
Ten aanzien van 13.256867.18
Bij de stukken bevindt zich de op 27 juni 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.256867.18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 april 2019 van de kinderrechter van rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam d.d. 16 september 2020 is de proeftijd met één jaar verlengd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte van 9 mei 2019 waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering blijkt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart het onder zaak A feiten 1, 2 , 3, 9, 10 en 11 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feiten 4 primair, 5, 6, 7, 8 en onder zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde in
zaak Alevert op:
Feit 4:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg.
Feit 5:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg.
Feiten 6, 7 en 8:
Eendaadse samenloop van
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg;
en
afpersing meermalen gepleegd, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg.
Het bewezen verklaarde in
zaak Blevert op:
Poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, te weten
185 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 185 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden zodat verdachte niet meer vast komt te zitten.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat
deze maatregel niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de
proeftijdvast op
2 (twee) jaren.
onder
de algemene voorwaardedat de veroordeelde:
 zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
 zal wonen bij Eigen Kracht, Wonen met Kansen of een soortgelijke instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan alle regels en afspraken die daar gelden;
 meewerkt aan behandeling bij Dee Waag of soortgelijke instelling;
 meewerkt aan het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding;
 zich gedurende zes maanden (tot 8 juni 2023) niet zal bevinden in Amsterdam-Centrum zoals aangegeven op de eerder verstrekte kaart;
 op geen enkele wijze direct- of indirect contact heeft met de medeverdachten:
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2003;
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2005;
[medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 4] 2004;
[medeverdachte 4] , geboren [geboortedag 5] 2002.
 zal meewerken aan de begeleiding van en zich houden aan de
aanwijzingen door de jeugdreclassering gegeven, te weten William Schrikker
Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
Van rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat
de gestelde voorwaardenen het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelast de teruggave aan [verdachte]van:
1. STK Koptelefoon (Omschrijving: G6116034, Wit in groen hoesje, merk: Airpods)
1. STK Koptelefoon (Omschrijving: G6116032, wit, merk: Airpods)
1. STK Tas (Omschrijving: G6116087, grijze heuptas, merk: Gucci)
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6116506, zwart, merk: Apple Iphone)
1. STK Tas (Omschrijving: G6116028, zwarte heuptas, merk: Louis Vuitton)
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6095049, blauw, merk: Apple Iphone)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Munitie (Omschrijving: G6115975)
1. STK Revolver (Omschrijving: G6115974, Revolver)
1. STK Mes (Omschrijving: G6116008, Machete 44cm)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe tot een bedrag van
€ 700,- (zevenhonderd euro),€ 200,- materiële schade en € 500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de gevorderde affectieschade af.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 5], te betalen de som van
€ 700,- (zevenhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 7]toe tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro),immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[benadeelde partij 7]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 7]gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 7] ,te betalen de som van
€ 500,-
(vijfhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 7]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 9]toe tot een bedrag van
€ 719,50 (zevenhonderd negentien en vijftig eurocent),€ 219,50 materiele schade en
€ 500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[benadeelde partij 9]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 9]gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 9] ,te betalen de som van
€ 719,50 (zevenhonderd negentien en vijftig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 9]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Gelast in parketnummer 13.215844.18 de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 12 april 2019, zijnde een taakstraf voor de duur van
40 urenmet bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Gelast in parketnummer 13.256867.18 de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 12 april 2019, zijnde een taakstraf voor de duur van
20 urenmet bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2022.
[(...)]