Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 januari 2021 en betreft de tenuitvoerlegging van straffen die in Polen zijn opgelegd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1992, was in Nederland aangehouden op basis van het EAB dat op 9 oktober 2020 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd.
Tijdens de openbare zitting op 24 november 2022 werd de zaak behandeld. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, en een tolk. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en stelde vast dat hij de Poolse nationaliteit had.
De rechtbank beoordeelde de weigeringsgronden voor overlevering zoals vastgelegd in de Overleveringswet (OLW). Het EAB vermeldde twee vonnissen van de District Law Court in Polen, waarbij de opgeëiste persoon in persoon was verschenen bij het eerste vonnis, maar niet bij het tweede. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, ondanks het feit dat hij niet in persoon was verschenen bij het tweede vonnis. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat aan de wettelijke eisen was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.