In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf van zes maanden, waarvan nog vijf maanden en 26 dagen resteren. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, was niet ter zitting verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. Haar raadsman heeft verklaard dat zij gemachtigd was om haar verdediging te voeren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat zij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de ontvangst van de oproep door de opgeëiste persoon, en heeft verzocht om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen reden is om de Poolse autoriteiten om nadere informatie te vragen, aangezien het EAB duidelijk aangeeft dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat de opgeëiste persoon in persoon was opgeroepen en er geen twijfel bestaat over de informatie in het EAB. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar is, en dat er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.