In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Koninie in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 31 augustus 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen was veroordeeld voor het medeplegen van een diefstal met geweld. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling had geleid.
Tijdens de zitting op 13 oktober 2022 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 27 oktober 2022 het onderzoek heropend en vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Bij de zitting op 24 november 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de strafprocedure in Polen, ondanks dat hij een adres had opgegeven en instructies had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de procedure niet voor rekening van de opgeëiste persoon kwam en dat er geen bewijs was dat hij afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De rechtbank oordeelde dat de overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou inhouden en heeft daarom de overlevering geweigerd. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.