ECLI:NL:RBAMS:2022:7437

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
13/218628-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van verdedigingsrechten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Koninie in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 31 augustus 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen was veroordeeld voor het medeplegen van een diefstal met geweld. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling had geleid.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2022 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 27 oktober 2022 het onderzoek heropend en vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Bij de zitting op 24 november 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de strafprocedure in Polen, ondanks dat hij een adres had opgegeven en instructies had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de procedure niet voor rekening van de opgeëiste persoon kwam en dat er geen bewijs was dat hij afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou inhouden en heeft daarom de overlevering geweigerd. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/218628-22
RK nummer: 22/4027
Datum uitspraak: 24 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 april 2022 door de
Sąd Okręgowy w Koninie (Regional Court in Konin)(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 oktober 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, die waarnam voor mr. F.S. Baardman, ook advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 27 oktober 2022
Bij tussenuitspraak van 27 oktober 2022 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, waarbij de rechtbank de officier van justitie heeft verzocht een aantal vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om vast te kunnen stellen of de opgeëiste persoon op de hoogte was, dan wel kon zijn, van het strafproces in Polen.
Zitting 24 november 2022
De rechtbank heeft, met instemming van partijen en in gewijzigde samenstelling, het onderzoek op
24 november 2022 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft op 24 november 2022 de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 27 oktober 2022

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 27 oktober 2022, waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB heeft vastgesteld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (r.o. 3) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
Het Openbaar Ministerie heeft vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten. De beantwoording van de vragen door de Poolse autoriteiten betreft een herhaling van zetten. Er is geen nieuwe informatie verstrekt en er wordt geen antwoord gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen. De informatie van de Poolse autoriteiten geeft geen, dan wel geen zodanig, antwoord op de vragen dat onzorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon wat betreft zijn verdedigingsrechten zou kunnen worden onderbouwd. De overlevering van de opgeëiste persoon dient dan ook te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de strafprocedure. Hij heeft een adres opgegeven en de adresinstructie ondertekend. Dit betekent dat de opgeëiste persoon op de hoogte had kunnen zijn van de strafprocedure en dat het niet aanwezig zijn op zitting voor zijn rekening komt. De lange duur van de procedure komt niet voor rekening van de opgeëiste persoon, maar dit brengt niet met zich mee dat de geldende Poolse procedure onjuist zou zijn. De officier van justitie verzoekt de rechtbank daarom af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 27 oktober 2022 vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Tevens heeft de rechtbank geconstateerd dat gelet daarop de overlevering ex artikel 12 OLW kan worden geweigerd, maar dat het hier gaat om een facultatieve weigeringsgrond waardoor de rechtbank kan afzien van toepassing ervan.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
De rechtbank overweegt allereerst dat het feit waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld
- het medeplegen van een diefstal met geweld - uit 2006 stamt. Eerst in 2011 is de opgeëiste persoon als verdachte over dit feit gehoord. In 2013 is de opgeëiste persoon vervolgens geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijziging op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen, namelijk (onder andere) dat een zitting kan plaatsvinden in zijn afwezigheid. Deze instructie heeft de opgeëiste persoon op 28 maart 2013 persoonlijk ondertekend. Vanaf dat moment was de opgeëiste persoon, voor zover hij dat in 2011 al niet was, dus op de hoogte van de tegen hem ingestelde strafrechtelijke procedure. De opgeëiste persoon heeft destijds in maart 2013 ook een adres in Polen opgegeven. De oproeping voor de behandeling van de strafzaak is uiteindelijk op 20 maart 2020 naar dit adres gestuurd, maar niet door de opgeëiste persoon opgehaald.
Intussen had de opgeëiste persoon zich vanaf 2018 als ingezetene ingeschreven in Nederland. De opgeëiste persoon verkeerde in de veronderstelling dat hij zich daarmee aan de gestelde regels had gehouden. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat de oproeping voor de terechtzitting in 2020 niet naar het Nederlandse adres, maar naar het zeven jaar eerder opgegeven adres in Polen is gestuurd.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de beantwoording van de vragen die zijn gesteld bij tussenuitspraak van 27 oktober 2022 niet tot meer duidelijkheid heeft geleid inzake de gang van zaken met betrekking tot de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. In het bijzonder is onduidelijk gebleven of en in hoeverre de opgeëiste persoon een rol had bij het tijdsverloop en of er nog correspondentie over het lopende onderzoek met de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen of de opgeëiste persoon er na het verloop van de jaren nog rekening mee moest houden dat er nog een strafrechtelijk onderzoek liep naar de feiten uit 2006 en dat hij zich in dat verband bereikbaar diende te houden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat zij, tegen de hiervoor geschetste achtergrond en in dit bijzondere geval, niet tot het oordeel kan komen dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt, zodat zij de overlevering zal weigeren op grond van artikel 12 OLW.

4.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 OLW.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Koninie (Regional Court in Konin)(Polen) voor het feit zoals die is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.