ECLI:NL:RBAMS:2022:7436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
13/257312-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en tenuitvoerlegging van Belgische straf in Nederland

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de substituut-procureur des Konings in Leuven, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 10 oktober 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 en met de Nederlandse nationaliteit, was niet ter zitting verschenen, maar zijn raadsvrouw heeft zijn verdediging gevoerd. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een vonnis van 20 november 2020, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 30 maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of de overlevering kon worden toegestaan. De verdediging voerde aan dat de overlevering niet mocht plaatsvinden voor het derde feit, misbruik van vertrouwen, omdat dit niet onder Nederlands recht valt. De officier van justitie betoogde echter dat dit feit als verduistering kan worden gekwalificeerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de Belgische straf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, evenals de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/257312-22
RK nummer: 22/4450
Datum uitspraak: 8 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 september 2022 door de substituut-procureur des Konings in Leuven (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 november 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. B. van Straaten, advocaat te Amsterdam, heeft verklaard door de opgeëiste persoon te zijn gemachtigd zijn verdediging ter zitting te voeren.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis d.d. 20 november 2020 met referentienummer EX 20/2366 gewezen door de rechtbank in eerste aanleg te Leuven (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 900 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In onderdeel d) van het EAB is punt 3.2 aangekruist:
De betrokkene was op de hoogte van het voorgenomen proces, heeft een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en is op het proces ook werkelijk door die raadsman verdedigd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 12 OLW daarmee niet aan overlevering in de weg omdat de in artikel 12, onder b, OLW genoemde omstandigheid zich voordoet.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De overlevering dient niet toegestaan te worden voor het derde feit, omdat uit het EAB onvoldoende feitelijke grondslag blijkt om te kunnen beoordelen hoe het feit naar Nederlands recht gekwalificeerd zou moeten worden. Verder blijkt ten aanzien van dit feit geen duidelijke pleegplaats of pleegdatum.
Standpunt van de officier van justitie
Het EAB is genoegzaam, ook wat betreft de omschrijving van het derde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is het EAB naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam. De omschrijving van de feiten is genoegzaam. Dit geldt ook ten aanzien van feit 3 (zie wat de kwalificatie betreft ook hierna onder 4.2). Met betrekking tot de door de raadsvrouw genoemde onduidelijkheid over de pleegplaats van feit 3, constateert de rechtbank dat duidelijk uit het EAB naar voren komt dat de leaseauto op 18 april 2017 in Antwerpen is gehuurd en hiermee vervolgens uiteindelijk op 5 mei 2017 naar Mechelen is gereden. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet van tegenstrijdigheden in dit verband is gebleken.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht – met uitzondering van de feiten die zijn genoemd in onderdeel e) onder punt II van het EAB –, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 18, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Standpunt van de verdediging
De overlevering dient niet toegestaan te worden voor het derde feit, te weten misbruik van vertrouwen. Misbruik van vertrouwen is geen strafbaar feit onder Nederlands recht. Vergelijkbare Nederlandse bepalingen als bedrog of verduistering lijken niet aan de orde te zijn. Bedrog is immers wel als lijstfeit aangemerkt, maar niet aangekruist in het EAB. Bovendien is niet gebleken dat voldaan is aan de vereiste minimumstrafbedreiging.
Standpunt van de officier van justitie
Het derde feit waarvoor de opgeëiste persoon in België is veroordeeld, te weten misbruik van vertrouwen, kan naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als verduistering. De kwalificatie misbruik van vertrouwen kennen wij niet in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, maar gelet op de feitelijke elementen van de omschrijving van het feit in het EAB kan worden vastgesteld dat het feit ook in Nederland strafbaar is.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten in onderdeel e) onder punt II (waaronder feit 3) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, vast dat hieraan is voldaan.
Gelet op de omschrijving van de feiten zoals deze in het EAB wordt gegeven, leveren de feiten naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
en
verduistering

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW. De officier van justitie heeft zich daarbij aangesloten.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Ook de onder 4.1 genoemde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 321 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de substituut-procureur des Konings in Leuven (België).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.