In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 25 november 2022 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen de stichting Woningstichting Eigen Haard en een eiser die in persoon procedeerde. De zaak betreft een vordering van de eiser die betrekking heeft op servicekosten over de jaren 2019 en 2020. De eiser had in een eerdere procedure de opdracht gekregen om zijn vorderingen duidelijk te formuleren, maar in zijn akte heeft hij slechts twee van de zes vorderingen gehandhaafd, zonder voldoende feitelijke en juridische onderbouwing te geven.
De kantonrechter constateert dat de eiser niet in staat is geweest om de grondslagen van zijn vorderingen helder te maken. De vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd, waardoor de gedaagde, Eigen Haard, niet in staat is om adequaat verweer te voeren. De kantonrechter oordeelt dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen die gesteld worden in artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor wordt de dagvaarding nietig verklaard.
Daarnaast is de eiser veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Eigen Haard, die zijn begroot op € 186,00 aan salaris voor de gemachtigde, met een aanvullende kostenveroordeling van € 62,00 voor toekomstige kosten. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kostenveroordelingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.