3.13.Ten aanzien van [gedaagde 2] wordt ING als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op nihil, nu zijn gemachtigde een goede kennis betrof van wie mag worden aangenomen dat die geen kosten in rekening brengt bij [gedaagde 2] .
I. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, om aan ING te betalen een bedrag van € 16.880,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 6 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
II. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] , hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, tot betaling aan ING van € 943,80 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 2.026,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis,
IV. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, in de na dit vonnis aan de zijde van ING ontstane nakosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
V. veroordeelt ING in de proceskosten van [gedaagde 2] , tot op heden begroot op nihil,
VI. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
VII. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. T.T. Hylkema, kantonrechter, bijgestaan door mr. K.E. Beerlage, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2022.
De griffier De kantonrechter