ECLI:NL:RBAMS:2022:7429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
9907926 CV 22-7137
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van ING Bank N.V. tegen Pelican Traders V.O.F. en gedaagden inzake identiteitsfraude en aansprakelijkheid voor krediet

In deze zaak vorderde ING Bank N.V. betaling van een bedrag van € 16.880,01 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 943,80, van de vennootschap onder firma Pelican Traders V.O.F. en twee gedaagden. De vordering was gebaseerd op een MKB Betaalkrediet dat door de VOF was afgesloten, waarbij de gedaagden als vennoten werden beschouwd. De kantonrechter oordeelde dat de VOF niet was verschenen en dat de vordering tegen hen op grond van verstek werd toegewezen. De gedaagde [gedaagde 3] had geen verweer gevoerd en werd eveneens aansprakelijk gesteld voor de vordering. De gedaagde [gedaagde 2] voerde echter verweer en stelde dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude, aangezien hij nooit als vennoot was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De kantonrechter oordeelde dat ING onvoldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde 2] daadwerkelijk vennoot was en wees de vordering tegen hem af. De proceskosten werden toegewezen aan ING voor de VOF en [gedaagde 3], terwijl [gedaagde 2] in de proceskosten werd vrijgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 9907926 / CV EXPL 22-7137
Uitspraak: 11 november 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. D.J. Posthuma,
t e g e n

1.Pelican Traders V.O.F.

gevestigd te Almere,
niet verschenen,

2.[gedaagde 2]

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde de heer [gemachtigde] ,

3.[gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
verschenen.
Partijen zullen hierna ING en de VOF, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 mei 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 28 juli 2022, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
  • de brief van de zijde van ING met productie 12.
Op 29 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens ING is verschenen de heer [naam 1] van Vesting Finance, bijgestaan door mr. Posthuma voornoemd. Namens [gedaagde 2] is de heer [gemachtigde] verschenen. Namens Pelican VOF is niemand verschenen, en [gedaagde 3] is evenmin verschenen, hoewel de VOF en [gedaagde 3] behoorlijk zijn opgeroepen. Door de gemachtigde van [gedaagde 2] zijn stukken overgelegd over de inschrijving van [gedaagde 2] in de gemeentelijke basisadministratie. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het procesdossier bevinden.
Daarna is vonnis bepaald op 28 oktober 2022 en vervolgens op heden.
Nadat vonnis was bepaald heeft [gedaagde 2] nog een e-mail met bijlagen toegezonden op 26 oktober 2022. Deze e-mail met bijlagen behoort echter niet tot de processtukken en wordt niet bij de beslissing meegenomen, omdat het stuk is toegezonden nadat het debat tussen partijen was gesloten en vonnis was bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Op 12 mei 2011 heeft de vennootschap onder firma “Tabaksspecialist West VOF” een MKB Betaalkrediet afgesloten met een kredietlimiet van € 15.000,00 ten behoeve van werkkapitaal en/of financiering activa. De VOF werd daarbij vertegenwoordigd door de toenmalige vennoten [gedaagde 3] en mevrouw [naam 2] , die ook getekend hebben voor hoofdelijke aansprakelijkheid.
1.2.
Tabaksspecialist West VOF is een oude statutaire en handelsnaam van de VOF.
1.3.
Op 11 januari 2017 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [gedaagde 2] per 1 januari 2017 als vennoot tot de VOF is toegetreden. [gedaagde 2] heeft een afschrift van een ‘Opgaveformulier betreffende Toetreden Aansprakelijke’ van de Kamer van Koophandel overgelegd. Op het afschrift van het formulier staat de heer [gedaagde 2] als nieuwe vennoot vermeld en de heer [naam 3] als aangever. De handtekeningen van [gedaagde 2] en [naam 3] zijn (naast andere gegevens) door de Kamer van Koophandel onleesbaar gemaakt.
1.4.
Uit de historie van het handelsregister bij de Kamer van Koophandel volgt dat de heer [naam 3] , die vanaf 1 juni 2011 vennoot was, per 1 januari 2017 is uitgetreden als vennoot. Uit die historie volgt verder dat de heer [naam 4] per 3 augustus 2017 als vennoot is toegetreden en per 1 juni 2020 is uitgetreden. Verder volgt daaruit dat de heer [naam 5] op 19 juli 2017 als vennoot is toegetreden en op 15 augustus 2017 is uitgetreden. Naast genoemde personen zijn er vanaf 2002 verschillende andere vennoten geweest.
1.5.
Nadat de kredietlimiet werd overschreden en aan verzoeken tot aanzuivering van het saldo geen gehoor is gegeven, is ING bij brief van 5 februari 2020 overgegaan tot opzegging en opeising van de kredietfaciliteit. De vordering bedroeg op dat moment € 15.981,13 en diende uiterlijk op 19 februari 2020 te zijn voldaan. Bij brieven van 21 december 2020, 1 februari 2021 en 27 augustus 2021 heeft ING sommaties tot betaling gestuurd aan het vestigingsadres van de vof, de [adres] . Op 21 maart 2022 is een sommatie-exploot uitgebracht aan [gedaagde 2] op diens woonadres. Op 5 april 2022 is nog een sommatiebrief aan [gedaagde 2] verstuurd.
1.6.
Uit de ter zitting overgelegde
printscreensover de inschrijving van [gedaagde 2] in de gemeentelijke basisadministratie volgt dat [gedaagde 2] op 17 augustus 2016 te Diemen is ingeschreven, op 11 januari 2018 in Amsterdam is inschreven, ambtshalve is uitgeschreven per 8 oktober 2018 (althans is ingeschreven in de Registratie Niet Ingezetenen), en weer is ingeschreven door hervestiging in Nederland vanuit Groot-Brittannië per 17 februari 2021.

2.Vordering en verweer

2.1.
ING vordert – samengevat – dat de VOF, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, zullen worden veroordeeld tot betaling aan ING van:
a. € 16.880,01 aan hoofdsom te verhogen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. € 943,80 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis;
c. de proceskosten, inclusief de nakosten.
2.2.
ING stelt – kort weergegeven – dat [gedaagde 3] tezamen met zijn toenmalige medevennoot [naam 2] zowel handelend voor zichzelf als ten behoeve van de VOF op 12 mei 2011 een MKB Betaalkrediet heeft afgesloten met een kredietlimiet van € 15.000,00. Van de VOF is [gedaagde 2] de huidige vennoot. Alle gedaagden zijn voor de terugbetaling van het krediet aansprakelijk op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel. Voor de VOF en [gedaagde 3] geldt bovendien een contractuele aansprakelijkheid. Vanwege een niet toegestane overschrijding van de kredietlimiet heeft ING bij brief van 5 februari 2020 de kredietfaciliteit opgezegd en het op dat moment openstaande bedrag van € 15.981,13 opgeëist. Per 5 april 2022 bedroeg de vordering € 16.880,01 (inclusief vervallen contractuele rente tot en met 5 april 2022). Er zijn buitengerechtelijke incassokosten gemaakt. Alle gedaagden zijn meerdere malen gesommeerd tot betaling van dit bedrag, maar tevergeefs. Gedaagden zijn hierdoor in verzuim geraakt.
2.3.
[gedaagde 2] voert verweer tegen de vordering en concludeert tot afwijzing.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

Ten aanzien van de VOF
3.1.
Tegen de VOF, die niet in het geding is verschenen, is verstek verleend. Aangezien [gedaagde 2] wel in het geding is verschenen, geldt dit vonnis op grond van artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als een vonnis op tegenspraak. Artikel 139 Rv bepaalt dat in geval van verstekverlening de vordering van eiser wordt toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dit laatste is niet het geval, zodat de vordering jegens de VOF zal worden toegewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde buitengerechtelijk incassokosten van € 943,80 en de daarover gevorderde wettelijke rente, nu ING voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag conform de staffel is van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Ten aanzien van [gedaagde 3]
3.2.
[gedaagde 3] is wel op de eerste rolzitting verschenen, maar heeft geen verweer gevoerd. Het eerder gevoerde verweer zoals in de dagvaarding verwoord faalt. Dit verweer hield in dat [gedaagde 3] het bedrijf heeft overgedragen en niet verantwoordelijk is voor de schulden van de huidige eigenaren van de onderneming. ING heeft terecht gesteld dat [gedaagde 3] als (voormalig) vennoot van de VOF op grond van de overeenkomst aansprakelijk is voor de vordering uit hoofde van het krediet, zolang ING hem daar niet uit heeft ontslagen. [gedaagde 3] heeft geen stukken verschaft waar dit uit blijkt, noch anderszins verweer gevoerd. De vorderingen komen de rechter ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zullen worden toegewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde buitengerechtelijk incassokosten van € 943,80 en de daarover gevorderde wettelijke rente, waarvoor wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.2.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
3.3.
ING heeft gesteld dat [gedaagde 2] vennoot van de VOF is, zoals volgt uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Volgens het handelsregister is op 11 januari 2017 geregistreerd dat de heer [naam 3] als uittredend vennoot [gedaagde 2] per 1 januari 2017 heeft ingeschreven als toetredend vennoot van de VOF.
3.4.
[gedaagde 2] heeft betwist dat hij vennoot is. Volgens hem is er sprake van een malafide inschrijving, heeft hij nooit te maken gehad met het bedrijf en kent hij ook de heer [naam 3] niet. Nadat hij zich vanuit het buitenland weer inschreef in Nederland, begon hij ineens post te ontvangen gericht aan de VOF. Hij ontdekte toen dat hij zonder dat hij daarvan wist bij de Kamer van Koophandel als vennoot van de VOF stond ingeschreven, maar hij heeft niet kunnen achterhalen hoe dit precies is gebeurd, omdat hij een afschrift van de inschrijving van de Kamer van Koophandel ontving, waarin de handtekening onleesbaar was gemaakt. De lening bij ING is veel eerder afgesloten en zal anderen ten goede zijn gekomen. Hij heeft die lening in ieder geval niet gebruikt.
3.5.
De kantonrechter stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast dat [gedaagde 2] als vennoot tot de VOF is toegetreden, bij ING rust. ING beroept zich immers op de daaraan verbonden rechtsgevolgen van artikel 18 Wetboek van Koophandel. De enige onderbouwing die ING hiervoor heeft is de inschrijving in het handelsregister. [gedaagde 2] stelt op zijn beurt dat hij zich nooit heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en niets te maken heeft met de VOF. Zijn verweer komt erop neer dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude.
3.6.
ING heeft aangevoerd dat deze betwisting te mager is. Zij heeft erop gewezen dat
de inschrijving van een nieuwe vennoot bij een vennootschap onder firma bij de Kamer van Koophandel in de regel uitsluitend kan geschieden door een reeds ingeschreven vennoot en dat de nieuwe vennoot zich persoonlijk met het inschrijvingsformulier aan de balie bij de Kamer van Koophandel moet melden en dat controle plaatsvindt met een geldig legitimatiebewijs. Ook heeft ING erop gewezen dat een nieuwe inschrijving normaal gesproken wordt bevestigd op het adres van degene die zich inschrijft. [gedaagde 2] zou dus in januari 2017 al een bericht hebben moeten ontvangen van de Kamer van Koophandel over de inschrijving als vennoot. Deze waarborgen in de inschrijvingsprocedure maken het onwaarschijnlijk dat iemand buiten zijn weten om als vennoot staat ingeschreven, aldus ING.
3.7.
De kantonrechter moet erkennen dat [gedaagde 2] geen directe aanwijzingen heeft geboden dat zijn inschrijving – in weerwil van de door ING genoemde waarborgen – volledig buiten hem om is gegaan. Anderzijds moet voor ogen worden gehouden dat het in een voorkomend geval voor een slachtoffer van identiteitsfraude lastig zal zijn om dit te onderbouwen. Er kunnen daarom niet al te hoge eisen worden gesteld aan zo’n onderbouwing.
3.8.
[gedaagde 2] heeft er terecht op gewezen dat de VOF blijkens het handelsregister een groot aantal toe- en uittredende vennoten heeft gehad. Van het daadwerkelijk voeren van een onderneming is over de laatste jaren van de VOF niet gebleken. Dit roept de vraag op met welk doel personen als vennoot werden in- en uitgeschreven. Daarnaast heeft [gedaagde 2] onderbouwd dat hij pas in 2021 ontdekte dat hij sinds 2017 als vennoot stond ingeschreven, toen het adres van de VOF ambtshalve gewijzigd werd in zijn GBA-adres (als enig overgebleven vennoot). Vanaf dat moment begon hij namelijk post op zijn adres te ontvangen gericht aan de hem tot dan toe onbekende VOF. Daarover heeft hij in september 2021 contact opgenomen met de Kamer van Koophandel, die hem in reactie daarop een kopie van het inschrijvingsformulier heeft toegezonden. Hieruit leidt de kantonrechter af dat [gedaagde 2] zijn inschrijving al bij de Kamer van Koophandel onder de aandacht heeft gebracht, nog voordat hij op de hoogte was van de vordering van ING. Immers, de sommatiebrieven van ING waren alleen verstuurd naar het voormalige vestigingsadres van de VOF aan de [adres] (vermoedelijk het woonadres van [naam 4] ). Pas in maart 2022 volgde een sommatie-exploot aan het adres van [gedaagde 2] .
3.9.
Deze omstandigheden hebben bij de kantonrechter twijfel gewekt over de stelling van ING dat van identiteitsfraude geen sprake kan zijn geweest. Dat betekent dat ING ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde 2] vennoot van de VOF is, in dit geval niet kan volstaan met de enkele verwijzing naar het handelsregister. Nu ING de betrokkenheid van [gedaagde 2] op geen andere wijze nader heeft onderbouwd (niet gesteld of gebleken is bijvoorbeeld dat [gedaagde 2] ooit heeft gehandeld uit naam van de VOF, dat zijn naam voorkomt op documenten van de VOF, of dat [gedaagde 2] überhaupt contact heeft gehad met andere vennoten), is er onvoldoende feitelijke ondersteuning aangedragen voor deze stelling. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat [gedaagde 2] als vennoot op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel aansprakelijk is geworden voor de schulden van de VOF.
3.10.
De vordering jegens [gedaagde 2] wordt afgewezen.
Proceskosten
Ten aanzien van de VOF en [gedaagde 3]
3.11.
De VOF en [gedaagde 3] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
griffierecht € 1.384,00
explootkosten € 269,80 (134,90 x 2)
salaris gemachtigde
€ 373,00(tarief € 373,- x 1 punt)
totaal € 2.026,80
3.12.
De nakosten worden begroot zoals hierna in het dictum vermeld. De daarover gevorderde rente is eveneens toewijsbaar.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
3.13.
Ten aanzien van [gedaagde 2] wordt ING als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op nihil, nu zijn gemachtigde een goede kennis betrof van wie mag worden aangenomen dat die geen kosten in rekening brengt bij [gedaagde 2] .
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, om aan ING te betalen een bedrag van € 16.880,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 6 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
II. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] , hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, tot betaling aan ING van € 943,80 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 2.026,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis,
IV. veroordeelt de VOF en [gedaagde 3] hoofdelijk, des de een betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, in de na dit vonnis aan de zijde van ING ontstane nakosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
V. veroordeelt ING in de proceskosten van [gedaagde 2] , tot op heden begroot op nihil,
VI. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
VII. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. T.T. Hylkema, kantonrechter, bijgestaan door mr. K.E. Beerlage, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2022.
De griffier De kantonrechter