ECLI:NL:RBAMS:2022:739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AMS 20/4744
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en de noodzaak van een nieuwe aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over bijzondere bijstand voor hoge woonkosten. Eiseres, een alleenstaande moeder met twee jonge kinderen, had bijzondere bijstand aangevraagd voor haar hoge huurkosten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had eerder bijzondere bijstand verleend voor een periode van drie maanden, welke later werd verlengd naar zes maanden. Eiseres was van mening dat het college haar onvoldoende bijstand had verleend, gezien de omstandigheden waaronder zij verkeerde en de tijd die nodig was om vervangende woonruimte te vinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de bijzondere bijstand voor hoge woonkosten in overeenstemming met het beleid heeft toegekend. Eiseres had geen nieuwe aanvraag ingediend voor de periode na 31 oktober 2020, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor verdere bijstand. De rechtbank oordeelde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door eiseres niet expliciet te wijzen op de noodzaak van een nieuwe aanvraag, aangezien zij al eerder op de hoogte was gesteld van deze procedure.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de bijzondere bijstand voor een langere periode toe te kennen dan de reeds verleende zes maanden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in haar verzoek om extra bijstand. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffiegeld toegewezen, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 22 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4744

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. K.Y. Ramdhan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiseres] en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 21 april 2020 (het primaire besluit) heeft het college bijzondere bijstand voor hoge woonkosten aan [eiseres] verleend voor een termijn van drie maanden (1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020).
Met een besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan [eiseres] bijzondere bijstand wordt verleend voor hoge woonkosten voor een termijn van zes maanden (1 mei 2020 tot en met 31 oktober 2020).
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021 via een videoverbinding.
[eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
Met een besluit van 13 juli 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft het college verzocht toe te lichten of de omstandigheden die blijken uit het aanvullend beroepschrift en die op de zitting besproken zijn, aanleiding zijn voor verweerder om zijn standpunt te wijzigen.
Met een brief van 9 augustus 2021 heeft het college toegelicht dat de omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn standpunt te wijzigen. [eiseres] heeft hierop gereageerd met een brief van 8 september 2021. Nadat partijen niet hebben aangegeven dat zij nog een nadere zitting wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] woont met haar twee jonge kinderen in Amsterdam in een appartement met een huurprijs van € 1.010,21 per maand. Het college heeft aan [eiseres] bijzondere bijstand voor hoge woonkosten toegekend voor € 494,36 per maand. Daarbij is de voorwaarde gesteld dat [eiseres] moet verhuizen naar goedkopere woonruimte, en dat zij in dat kader een urgentieverklaring moet aanvragen. [eiseres] ’s aanvraag voor een urgentieverklaring is echter afgewezen omdat zij eerst met haar schuldeisers een regeling dient te treffen. Tegen de afwijzing van een urgentieverklaring heeft [eiseres] bezwaar gemaakt, omdat zij al bezig was een regeling te treffen met haar schuldeisers met hulp van een schuldhulpverleningsinstantie.
2. Het college heeft de bijzondere bijstand voor de hoge woonkosten steeds met een nieuw besluit toegekend: eerst voor de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 januari 2020, daarna voor de periode 1 februari 2020 tot en met 30 april 2020 en met het bestreden besluit voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 oktober 2020. Het college wijkt hiermee af van het bestaande beleid, maar acht daarvoor voldoende bijzondere omstandigheden aanwezig.
3. [eiseres] voert aan dat het college de bijzondere bijstand voor twaalf maanden had moeten toekennen: van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. Het college was bekend met de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de urgentieverklaring, en kon weten dat dit zes weken tot enkele maanden zou duren. Het vinden van een woning met de urgentieverklaring zou vervolgens waarschijnlijk nog eens zes maanden duren. Het is verder aannemelijk dat een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand voor de periode vanaf 1 november 2020 tot en met 30 april 2021 zou zijn toegekend.
4. Op de zitting is gebleken dat de urgentieverklaring in oktober 2020 is verleend. Daarnaast is opnieuw bijzondere bijstand voor hoge woonkosten toegekend, dit keer van
1 april 2021 tot en met 30 september 2021. De rechtbank heeft het college gevraagd toe te lichten of dit aanleiding geeft om zijn standpunt te wijzigen wat betreft het toekennen van bijzondere bijstand voor de periode van 1 november 2020 tot en met 31 maart 2021.
5. Het college heeft geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. Bijzondere bijstand voor hoge woonkosten is tijdelijk, en wordt toegekend voor zes maanden met een mogelijkheid tot verlenging. Deze verlenging gebeurt niet automatisch, daar moet telkens een (nieuwe) aanvraag voor worden ingediend. Dit was [eiseres] bekend, want zij heeft op die wijze steeds verlenging van de bijzondere bijstand aangevraagd en ontvangen. Zij heeft voor de periode van 1 november 2020 tot en met 31 maart 2021 geen aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand. Er bestaat dus geen aanleiding om de bijzondere bijstand voor deze periode alsnog achteraf toe te kennen, aldus het college.
6. [eiseres] heeft gereageerd door haar standpunt te herhalen dat het college ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, gelet op de bijzondere omstandigheden, al had kunnen weten dat een verlenging van zes maanden te kort was voor het vinden van vervangende woonruimte. Daarnaast wijst [eiseres] erop dat zij in het bezwaarschrift verzocht heeft om verlenging, wat niet wezenlijk verschilt van het indienen van een nieuwe aanvraag. Het college had daarom ook op die grond verlenging moeten toekennen, of had erop moeten wijzen dat [eiseres] een nieuwe aanvraag moest indienen.

Het oordeel van de rechtbank

7. Partijen zijn verdeeld over het aantal maanden waarvoor het college bijzondere bijstand heeft toegekend voor de hoge woonkosten van eiseres.
8. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat huurtoeslag met betrekking tot woonkosten als een aan de bijstand voorliggende, passende en toereikend te achten voorziening worden beschouwd. Dit betreft ook de situatie dat geen huurtoeslag wordt verleend, omdat de rekenhuur te hoog is. Daaromtrent is immers een bewuste beslissing genomen. Met artikel 9.5.7. van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen van de gemeente Amsterdam is echter voorzien in de mogelijkheid van verlening van bijzondere bijstand voor hoge woonkosten van een huurwoning. Voorwaarde daarbij is dat betrokkene voldoende inspanning verricht om vervangende woonruimte te vinden. Dit beleid moet worden beschouwd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit betekent dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze wordt toegepast. [1]
9. De rechtbank is van oordeel dat het buitenwettelijk begunstigend beleid in dit geval op consistente wijze door het college is toegepast. In het beleid staat dat de bijzondere bijstand voor hoge woonkosten voor zes maanden wordt toegekend. Na zes maanden vindt volgens het beleid in principe geen verlenging plaats, tenzij de betrokkene nog geen vervangende woonruimte heeft gevonden en wel alles in het werk heeft gesteld om andere woonruimte te vinden. Voorafgaand aan het primaire besluit ontving eiseres al gedurende negen maanden bijzondere bijstand voor hoge woonkosten. Na een aanvankelijke toekenning voor nog eens drie maanden in het primaire besluit, heeft het college in het bestreden besluit aanleiding gezien de bijzondere bijstand bij uitzondering te verlengen met zes in plaats van drie maanden. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres de nodige inspanningen verricht om naar een goedkopere woning te verhuizen en dat drie maanden, onder meer vanwege de bezwaarprocedure tegen de geweigerde urgentieverklaring, niet voldoende zijn. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat het college de bijzondere bijstand voor een nog langere periode had moeten verlenen. Niet is gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit al duidelijk was dat ook een verlenging met zes maanden niet voldoende zou zijn. Het was immers niet onvoorstelbaar dat [eiseres] , zodra zij de urgentieverklaring zou hebben gekregen, op relatief korte termijn vervangende woonruimte kon vinden. Dat achteraf gebleken is dat [eiseres] niet binnen de zes maanden vervangende woonruimte heeft gevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het beleid blijkt immers dat deze vorm van bijzondere bijstand periodiek wordt toegekend, waarbij steeds opnieuw beoordeeld dient te worden of er grond is om bijzondere bijstand toe te kennen.
10. Om in aanmerking te kunnen komen voor bijzondere bijstand voor hoge woonkosten vanaf 1 november 2020 had [eiseres] een nieuwe aanvraag moeten indienen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog dat haar bezwaarschrift door het college had moeten worden aangemerkt als een aanvraag bijzondere bijstand per 1 november 2020. Immers, pas met het bestreden besluit werd zij bekend met de verlening van bijzondere bijstand tot en met
31 oktober 2020. In de tussenliggende periode van 21 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 had [eiseres] voldoende tijd om een nieuwe aanvraag in te dienen. Dat het college onzorgvuldig zou hebben gehandeld door [eiseres] niet te wijzen op de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit de eerdere besluiten tot toekenning van bijzondere bijstand volgt dat [eiseres] al van die mogelijkheid op de hoogte was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van 7 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1402.